Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKruidmengkundig onderzoek, betreffende de bittere amandel-boomen, en derzelver vrugten;
| |
[pagina 147]
| |
zitplaats van den bitteren Smaak der Amandelen, indien mogelyk, door Proefneemingen te vinden. Om hier in, naar myn vermogen, best te slaagen, oordeelde ik het nuttig te zyn, met voornaame Kruidkundige Schryvers te raadpleegen; hunne Gevoelens zo kort als doenlyk op 't papier te brengen, en 'er dan myne eigen Waarneemingen by te voegen. Dit onderzoek leerde my in 't algemeen, dat 'er twee soorten van Amandel-boomen, namentlyk zoete en bittere zyn; dat de zoete, wegens hunne verschillende Amandelen, tot verscheiden soorten gebragt worden; en dat de bittere daarentegen gts in eene soortbestaan. Dit verschil ziet ondertusschen niet zo zeer op de Boomen, als wel op de Vrugten; en men veronderstelt, dat het Land en 't Klimaat deze verscheidenheid veroorzaakt. De algemeene Amandel-boom, welke zoete Amandelen voortbrengt, word van tournefort en casparus bauhinus, Amygdalus sativa (of tamme Amandel-boom,) en van johannes bauhinus, Amygdalus dulcis (of zoete Amandelboom,) en van tabernae montanus, slegts Amygdalus (of Amandel-boom) genoemd. Brengt hy groote Amandelen voort, zo voegt casparus bauhinus 'er by; Fructu majori, (of Amandel-boom met eene groote Vrugt;) draagt hy kleine Amandelen, zo heet hy dien Amygdalus sativa Fructu minori (of tamme Amandel-boom met eene kleine Vrugt.) De bittere Amandel boom word Amygdalus amara geheeten. Beide de soorten van Boomen hebben eene Rooswyze Bloem, en behooren dus tot tournefort's 21ste Classe. Munting maakt gewag van vier onderscheiden soorten van Amandel-boomen: de eerste is een gemeene met eene bittere Vrugt; de tweede met eene zoete Vrugt; de derde met eene zoete Vrugt en weeke Schaalen; en de vierde noemt hy het Naantje of den kleinen Amandel-boom. Alle deze Boomen, zegt hy, zyn niet van eenerleien aart; dog allen beminnen zy een zandigen gemeenen droogen Grond. - De bittere Vrugten deezer Boomen worden zoeter gemaakt, wanneer men, boven op de Wortelen, Varkens mest legt, en dezelve met koude Kamer-Loog (of menschen Water) begiet. Hier door worden de Amandelen niet alleen zoeter van smaak, maar ook zelfs de Boomen weldraagender; inzonderheid als men dit eenige Jaaren agter elkander doet. Volgens geoffroy zyn de Wortelen der Amandel-boomen | |
[pagina 148]
| |
sterk, en zeer verdeeld; de Stam is ruig, en heeft eene harde bruinroode gedaante. De Bladen zyn smal spits, getakt, den Perziken Bladen gelyk. De Bloemen zyn, overeenkomstig met de Roozen, die uit vyf bladjes in een ronden Cirkel bestaan, ligt purper van kleur; zy hebben eenen éénbladigen en in vyf deelen verdeelden kelk, benevens eenen stempel; welke, omtrent een duim breed lang, met een breed en vleeschagtig schil bedekt, eene Vrugt word. De Noot van deeze Vrugt is zeer hard en spits; en bevat een langagtigen, witten, vleeschagtigen, olieagtigen, aangenaam smaakenden Amandel; die met een dun, bruin rood en met een Harstagtig Poeier bestrooid huideken, bekleed is. De bittere Amandel-boom is van den zoeten, alleenlyk ten opzigte der bitterheid, in de Amandelen, onderscheiden; voor 't overige komen zy met elkander overeen. De Ridder linnaeus heeft de bittere en zoete Amandelboomen, en teffens de Persiken, onder deszelfs 12 Classe Icosandria of twintigmannigen gebragt; en, volgens deeze Rangschikking, vind men in de Natuurlyke Historie van Doctor houttuyn, dat 'er eene aanmerklyke verscheidenheid van Amandel-boomen is. Dus worden 'er gevonden wilde en tamme; sommige brengen zoete, andere bittere Vrugten voort; die by eenige klein, by andere groot, platter of ronder zyn; met een dunnen brosschen, of harden, en nauwlyks breekbaaren dop. Het is de vraag, zegt zyn Edele, of deze verschillendheden niet meer de Vrugten betreffen dan den Boom; die, in de Zuidelyke deelen van Vrankryk en Spanjen, geheele vlakten met zyne Bosschagien bedekt, en in Barbaryen een wild Gewas is. - Uit rauwolfius verhaalt de gemelde Heer, dat, by Tripoli, in de Haagen wilde Amandelen groeien, welke casparus bauhinus van de tamme soortelyk onderscheidt, zo wel als de bittere. Ondertusschen schynt deze laatste hoedanigheid meest af te hangen, van de eigenschappen van den Grond of van 't Klimaat. Uit theophrastus brengt zyn Edele by, dat zy natuurlyk bitter zyn, en niet zoeter worden, dan, door het havenen, of mesten en bearbeiden van den Grond. - Het geen men wyders, ten opzigte der Amandelen in deeze Stad, vernomen heeft, is, dat zy, door den Koophandel, uit verscheiden Gewesten in de Nederlanden gebragt worden; de lange Amandelen uit Spanjen over Malaga; de platte insgelyks uit Spanjen over Valencia; de zogenaamde Juffertjes, de Kraak-Amandelen en andere uit Vrankryk, en voornaamlyk uit Languedok, Provence, | |
[pagina 149]
| |
en Touraine; dog de meest geachte zyn die, welke in het Graafschap Venaissin, by Avignon groeien. De kleine, zo zoete als bittere, komen uit BarbaryenGa naar voetnoot(a); en deze soort word, naar men ons verzekert, uit geen andere Gewesten gebragt. Men zou hier uit mogen afleiden, dat 'er wilde en tamme Amandel-boomen plaats hebben; en dat dus de wilde Boomen de bittere, en de tamme de zoete Amandelen geeven. Dog tegen dit laatste beweerde onlangs iemand, dat 'er geen tamme Amandel-boomen in Barbaryen waren; dat zy beiden een wild Gewas, en dus ook verschillende Boomen moesten zyn; nadien de Mooren, te lui om te werken, meer genegen waren tot rooven en steelen, dan tot pooten of planten. Op deze beschouwing der Amandel-boomen in 't algemeen, zal ik nu voorts laaten volgen een Berigt van 't geen ons de verdere onderzoeking der Vrugten oplevert. In dit onderzoek heb ik my niet gehouden aan de gewoone handelwyze; met, namentlyk, het voorwerp op zig zelven in een Kromhals te doen; en 'er, door de kragt van het vuur, een min of meer zuuragtig vogt, eene bruine verbrande Olie, en eene zwarte te rug gebleeven Aarde, met eenig Loogzout voorzien, uit te verkrygen; ik heb, daar ik my voorstelde, den verschillenden inhoud, in deszelfs bestaan, zo veel doenlyk, ter beschouwing te bewaaren, en niet te verbranden, ter bereikinge van myn oogmerk, eene andere manier in 't werk gesteld. Ik nam een pond nieuwe bittere Amandelen, en bezigtigde veelen van dezelven onder het Mikroskoop. Dit toonde my terstond, dat de een met den anderen verschilde, in de, op de oppervlakte zittende, harstagtige Greinen, waarmede zy overvloedig voorzien zyn. Geoffroy noemde deze stof hier boven een harstagtig poeier, en ze schynt inderdaad, voor het bloote Oog, niets anders te zyn. Deze bruine schil was smaakeloos, of nauwlyks te noemen iets lymagtig. Verders brak men verscheiden Amandelen in 't midden door, en | |
[pagina 150]
| |
liet die een vry sterk vergrootend Glas passeeren; wanneer 'er zig zeer fyne witte blaasjes vertoonden, welken de Olie bevatten, die door uitperssing te bekomen is. Om deeze Olie te verkrygen, liet ik een half pond bittere Amandelen, op de gewoone wyze, zuiveren, stampen, en koud ter Pars brengen. Toen die bewerking een en andermaal herhaald was, bevond men, alles nauwkeurig opgenomen zynde, drie Oncen en éénen Drachma zuivere Olie te hebben. Doch de meerder- of minderheid der uitgeparste Olie hangt veeltyds af van de hoedanigheid van 't voorwerp, als mede van de koude en warmte, dus verkrygt men in den Zomer, door de meerdere vloeibaarheid, meer Olie dan in den Winter. De overgebleeven bittere Koek woog vier en eene halve Once, en twee Scrupels: dus was 'er, door in den Zak te blyven hangen als anderzins, aan Olie verlooren, twee Drachmen en één Scrupel. De uitgeperste Olie was zoet van sinaak, gelyk die van de zoete Amandelen, dog iets zwaarder. De Koek was daarentegen bitterder geworden, dan te vooren; en niet zonder reden; want hy had zyne zoete Olie verlooren. En hier uit blykt, dat de bitterheid haare zitplaats heeft, niet in de geparste Olie, zo als sommigen meenen, maar in het Amandelmeel; of in dat poeier, het welk men verkrygt, als men een uitgeparsten Koek, het zy van bittere of zoete Amandelen, stampt, en zeeft. Dit poeier, Amandel-meel genoemd, is zeer dienstig, om de Handen te wasschen; het neemt de aankleevenste onreinigheden weg, en maakt teffens eene zagte huid. Dusdanig eene uitwerking toont ons, dat 'er eene Zeepagtigheid, Saponaceum, in het Amandel-meel moet zyn; welke door de gunstige Natuur tot eene zagtere Zeep geworden is, dan veelen der door Kunst bereide Zeepen, die eene meerdere scherpte bevatten. Wyders is eene Amandelmelk, vervaardigd uit één lood gepelde bittere Amandelen, en vyf Oncen gekookt en koud geworden water, bitter van smaak; ten teken dat deeze bitterheid, in het water ontbonden, uit een Zout en Olie schynt te bestaan. Vervolgens liet ik den voorgemelden bitteren Amandel-koek klein stampen, en met drie pinten waters in een Destilleerglas doen, om het kragtigste gedeelte daar van over te haalen; ik verkreeg zes Oncen vogts, en 't volgende wierd smaakeloos, De kleur van dit water was wit, iets uit den blauwen, en had een naar de bittere Amandelen gelykenden sterken reuk; benevens een bitteragtigen, scherpen, met den Mierik-wortel | |
[pagina 151]
| |
(Rad. Raph. rustic.) overeenkomstigen smaakGa naar voetnoot(a). Op de vlakte des waters dreeven, naar gissing, twee druppels witte Olie, die egter in kleine bolletjes verdeeld waren. Alle deze verschynzelen gaven gelegenheid, om niet alleen met neuman te veronderstellen, dat dit vogt iets zoutagtigs, ('t welk men een Sal volatile zou kunnen noemen) of iets Olieagtigs in zig bevat, maar ook op te merken, dat onze proeven eene wezentlyke Olie vertoonden. Om dit vogt verder na te gaan, nam men een weinig Syroop van Vioolen, en mengde 'er iets van onder het water; waar op eene troebele, dog zeer blauw blyvende, kleur volgde; welke troebelheid door de Olieagtige deelen veroorzaakt wierd. Het in 't Destilleerglas terug gebleeven maakte ik voorts helder; dit vogt had eene ligtgeese kleur, met een bitteren zoetagtigen smaak; en 't dikke overblyfzel was ook nog bitter; waarom ik het met water in een Aarden pot kookte, om 'er de bittere deelen uit te haalen. Dit afkookzel maakte ik teffens helder, en mengde vervolgens alles te saamen; dat toen omtrent een mengelen vogt besloeg. De proef met de Syroop van Vioolen, hier op genomen, gaf eene troebele Loodkleur. Wyders liet ik dit mengzel uitwaassemen, ter dikte van een hard extract; weegende vyf Drachmen en twee Scrupels. Het was bruin van kleur, en had een bitteren zoutagtigen en walgagtigen smaak. Het dikke overblyfzel, gedroogd, had nu zyne bitterheid verlooren, en smaakte bykans als uitgedroogd Roggenbrood; weegende 2 Oncen en 7 Drachmen. Men had middelerwyl het voorgemeld Extract in een papier gewonden, en op eene drooge plaats gelegd; tot dat 'er weder gelegenheid zou zyn, om 'er verdere onderzoekingen mede te doen. Maar tot myne verwondering wierd ik, na een tyd van 12 dagen, gewaar, dat dit Extract, hoe hard het ook geweest ware, in eene vloeibaare smeerige stoffe veranderd was: zelfs in zoo verre, dat de bekende, en met wezentlyk Zout voorziene Extracten, in de Geneeskunde gebruiklyk, als die van den gezegenden distel, Carduus Benedictus, van Lepelbladen, Cochlearia, van Paardebloemen, Taraxicum, en van anderen meer, 'er in vloeibaarheid niet mede evenaarden. Zeer duidelyk vertoonde zig derhalven | |
[pagina 152]
| |
voor 't gezigt de zoutagtigheid in de bewerkingen, zo door den smaak als door de natuurlyke ontbinding van het Extract. Vervolgens wendde men alle poogingen aan, om het wezentlyke Zout uit het Extract te scheiden; doch zulks scheen ondoenlyk; en 't oogmerk was niet, om eenige enkele greinen Loog-zout, door de verbranding, te bewerken. Uit al het gemelde blykt dan, dat de Amandel-boomen, in 't algemeen, ééne klasse, één geslagt, en eenige soorten zouden uitmaaken; indien de smaak der bittere Amandelen zulks niet verhinderde; welke bitterheid egter, volgens de stelling der Schryveren, door den Grond veroorzaakt word. Dit schynt een algemeen gevoelen te weezen, en 't komt my ook niet onwaarschynlyk voor; daar 't meermaals blykt, dat een Gewas zig schikt, naar de gesteldheid van den Grond. Ter bevestiging hier van strekt, het geen men by den Heer macquer vind; alwaar verhaald word, dat het verschillend Zuur en Zout der planten afhangt van den oord, alwaar dezelve groeien. Gemerkt een ieder daarenboven weet, dat 'er aanmerklyke verscheidenheden, tusschen wilde en tamme Boomen, Planten en Vrugten gevonden worden; zou het dan met de bittere Amandel-boomen niet even zo kunnen gelegen zyn? Kan voor 't overige de af komst van den oorspronkelyken bitteren smaak, niet met zekerheid bepaald worden, dewyl het niet gemaklyk is, uit het Barbarysche Ryk in Africa gelegen, iets aangaande dit stuk na te spooren; zo toonen egter de Proefneemingen, en de Scheikunde bevestigt het, dat de bitterheid in de Amandelen eigenlyk bestaat, in een wezentlyk Zout, vermengd in eene verdikte Olie, beide in een fyne Aarde omwonden, die moeilyk door de Kunst te scheiden zyn. Overeenkomstig hier mede getuigt de Heer macquer, dat de Olieagtige Planten niet dan bezwaarlyk, of zelfs in 't geheel niet, haar wezentlyk Zout leveren; om dat de al te groote hoeveelheid van Olie dit Zout belet, zig af te scheiden. Is dit waar; is 't zo gelegen met de Olieagtige Planten; hoe zal dan het Zout uit de Olieryke Amandelen ontleed worden? Geoffroy was van meening, dat deze bittere deelen mogelyk niet ongelyk waren aan het bitter Purgeer-zout: en zyn Edele had tot dit onderzoek vyf pond bittere Amandelen gebezigd; maar hy was op de oude manier, als vooren gemeld, te werk gegaan. Neuman daarentegen handelde naar de nieuwe wyze; doch hy ontdekte de wezenlyke Olie zo duidelyk niet; veelligt had hy geene genoeg versche Amandelen gebruikt; waar tegen de onzen nieuw waren. |
|