Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777

[p. 118]

Bericht van Petrus Camper,
Wegens eene onheusche beschuldiging, hem door den Heere A. Cyrus aangewreeven, in zekere Verdediging, onder zyne handtekening onlangs uitgegeeven.

OP de agtste bladz. van deeze Verdediging, ontmoete ik deeze woorden: Dat de Heer Med. Doctor stolte te Zwolle, tot dekking van zyne, door den Heere cyrus zoo genaamde, kwaade behandeling gezonden heeft een raport naar den Prof. camper, welken hy zekerlyk misleid heeft, en valschelyk geraporteerd, zich bedienende met onwaarheden - en den voorsz. Hoog Gel. Heer Professor zyne ligtgeloovigbeid heeft misbruikt, met verzoek om hem stolte te vergunnen een Attestatie, als of hy den Heer Drost (van Salland) wel behandeld hadde.

Waarop ik, zoo tot verdediging van myn eigen naam, als van dien van den Heere stolte, moet berigten: dat de langduurige afwezigheid van den Hoog Gel. Heer Professor de lille, van zyn Hoog Gel. gewichtige Post te Franeker, door de Edele Mog. Heeren Curatoren dier Academie, zoo men my onderrigt heeft, op het verzoek van den Hoog-Welgeb. Heere Drossaart van Salland, toegestaan, gelegenheid gaf tot verscheidene geruchten, omtrent den beklaagelyken toestand van dien Heer, en teffens van de kwaade behandelingen van den M. Dr. stolte, omtrent zyn Hoog Welgeb. ik den Heere stolte, als een myner waardigste Discipelen, den 11 May 1776, schreef, om my te willen melden wat van die zaake was. Waarop zyn Wel Ed. de goedheid gehad heeft, my zyn Eds. Bericht toe te zenden, zoo als zyn Ed. het voorneemens is uit te geeven, of reeds uitgegeeven zal hebben.

Op dit Bericht heb ik alleenlyk geantwoord, dat de toevallen zekerlyk waren de gevolgen van eene ongelukkige Zenuw-kwetzing, by het aderlaaten op de hand voorgevallen, die geen Heelmeester, hoe doorzigtig, en hoe ervaaren ook, konde voorkoomen; met byvoeging, dat ik nog, in de Paaschvacantie van dat zelfde Jaar, dergelyke gezien hadde aan de hand van eene Juffrouw te Amsterdam, die daarvan gehouden hadde een styven vinger.

Dat ik even zoo weinig als de Heer stolte, de kwet-

[p. 119]

zing van de slagader op die plaats aan de binnehand, daar zyn Eds. eene opening had willen doen aan de hand van den gemelden Heere Drossaard, als gevaarlyk ten opzigte der bloeding enz. aanmerkte, en ten einde men niet meene als of ik hier omtrent ligtgeloovig was te werk gegaan, dient, dat ik van den Heere stolte de te doene snede, in verschil, zeer net bepaald, en op eene tekening aangeweezen, alvorens gezien hebbe; en derhalven met rede konde zeggen, volstrekt geen gevaar te zien in die Snede, zelfs al ware die tak der slagader geraakt, en afgesneeden geweest; 't welk in eene zoo zeer opgezwollene hand echter niet ligt gebeuren konde. Ook herhaale ik nog die kwetzing volstrekt zonder eenig gevaar te beschouwen, en dat de bloeding, zoo die al eenige aanmerking verdiende, zeer ligt gestild zoude zyn geweest, met een gemeen Verband, zoo als men tot de afzetting der Vingeren, zelfs tot midden in de beenderen van de voorhand, of Metacarpus, gewoon is te bezigen.

De Heer stolte beklaagde zig ter dier gelegenheid, en met rede, over een algemeen verspreid geruchte: als of ik den Heere cyrus gezegd en geschreeven zoude hebben, tot nadeel van zyn Ed. wezenlyke kundigheden; waarop ik zyn Wel Ed. den 3 Juny 1776, dit antwoord gezonden hebbe.

‘Ik geeve U Ed. verlof te zeggen, dat cyrus nooit van my eenen Brief ontfangen heeft, en als ik, in 1775, te Zwolle met zyn Ed. aan de Openbaare Tafel at, geen woord over de konst, of konstenaars, te hebben gerept. Zoo ik al, toen U Wel Ed. my in het Logement was koomen bezoeken, van U Ed. gesprooken hebbe, is het geweest tot U Ed. voordeel, ook kan ik niet anders doen.

Ik moet U Wel Ed. te binnen brengen, dat ik U Wel Ed. nog Med. Candidatus zynde, en te Groningen onder my studeerende, gerecommandeerd hebbe aan den Hoog Achtb. Heere Burgemeester j. hudde dedel, tot Professor Anat. Chir. et Artis Ohstetriciae in 's Hage, in plaats van den overleden Professor schwenke. En te Groningen heb ik U Wel Ed. met zeer veel nadruk, aan Wylen den Hoog Welgeb. Heere alberda van bloemersma voorgesteld, als Lector Anat. et Chir. ook herinnere ik my U Wel Ed. te Harderwyk gerecommandeerd te hebben enz. Zoo gunstig zyn myne gedagten nog over U Wel Ed. enz. - Onderwylen kan U Wel Ed. gebruik van deezen Brief maa-

[p. 120]

ken, daar het U Wel Ed. behaagt, het zal ten minsten anderen overtuigen, hoe verre het 'er van daan zy, dat ik U Ed. gelasterd of min geacht hebbe enz.’

De Heen stolte heeft derhalven my geensints om eene Attestatie gevraagd, over zyne Geneeskundige behandeling; maar heeft aan myne nieuwsgierigheid voldaan door zyn Bericht; en op zyne klacht wegens het kwaadaartig verspreidde gerucht, heb ik zyn Eds. uit my zelven den bovengemelden Brief geschreeven.

Ik moet hier byvoegen nog van verre, nog van naby, eenige betrekkinge te hebben op den Heere stolte, dan als Leermeester, die altoos met een inwendig genoegen de groote vorderingen, die zyn Ed. reeds onder den Hooggel. Heere van doeveren gemaakt hadde, en onder my steeds maakte, beschouwde, en voornam die meer en meer aan te kweeken, om 'er, gelyk het de plicht van myn ampt vorderde, een zeer bekwaam Geneesheer, en nuttig voor de zaamenleeving, van te maaken.

De hulde, die men aan de Waarheid verplicht is, eischte dit Bericht, het overige zal ieder bescheiden Leezer gemakkelyk beoordeelen, en doorzien.

p. camper

Franeker,

den 17 Maart 1777.