| |
Natuurlyke historie der paradys-vogelen.
(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer de buffon.
VErscheide Latynsche naamen zyn den Paradys-Vogel toegevoegd, en de voornaamste daar van is Avis Paradisea, Apos Indica, Avis Dei, en Manucodiata, een naam door de Italiaanen overgenomen. De Duitschers noemen hem Lust-Vogel of Paradis-Vogel, de Engelschen desgelyks Bird of Paradise, de Portugeesen Passaros de Sol; in Nieuw Guiné is hy bekend onder den naam van Burung-arou, en in de Indiën onder dien van Boëres, dat wil zeggen Vogelen: deeze Volken hebben geene byzondere naamen om de verschillende soorten aan te duiden.
Deeze soort van Vogelen is veel vermaarder, door de valsche en ingebeelde hoedanigheden daar aan toegeschreeven, dan door de weezenlyke en met de daad opmerkenswaardige eigenschappen. De naam van Paradys-Vogel verwekt by de meesten het denkbeeld van een Vogel zonder Pooten, die altoos vliegt, zelfs als hy slaapt, of ten hoogsten eenige oogenblikken zich aan de takken der boomen ophangt, door
| |
| |
middel zyner twee lange uitsteekende staartpennen; die, vliegende, paart, gelyk eenige Insecten, en ook vliegende de eijeren ligt en uitbroedt, en dus zonder voorbeeld in de Natuur; die alleen van damp en dauw leeft, het lyf geheel met vet opgevuld en geen maag of darmen heeft: deelen ook, welke deezen Vogel geheel niet zouden te staade komen; dewyl hy, niets eetende, ook niets te verteeren heeft, of uit te werpen: met één woord, een Vogel die altoos beweegende en alleen in de lugt bestaat, en zich daar in onthoudt zo lang hy leeft, gelyk de Visschen in 't Water, en niet, dan naa zyn' dood, op aarde komt.
Zodanig eene aaneenschakeling van lompe dwaalingen is enkel een gevolg van de eerste dwaaling; de veronderstelling naamlyk, dat de Paradys-Vogel geen Pooten hebbe, schoon hy van zeer groote voorzien is: deeze eerste dwaaling ontstaat hier uit, dat de Indiaansche Kooplieden, die handel dryven in de Vederen deezes Vogels, of dat de Jaagers, die ze hun leveren, voor eene gewoonte hebben, 't zy om ze te beter te bewaaren, of te gemaklyker in te pakken, of eindelyk om eene dwaaling, die hun voordeel aanbrengt, te onderschraagen, deeze els met de vederen te droogen, naa de Pooten en Ingewand weggenomen te hebben: en deywl het langen tyd is aangeloopen, eer men van deeze Vogels andere, dan die dus toebereid waren, gezien heeft, is het vooroordeel dermaate versterkt, dat men de eerste ontdekkers der waarheid, gelyk het gewoonlyk gaat, voor Leugenaars scholdt.
Voor 't overige, indien iets den schyn der waarheid kon byzetten aan het verdichtzeltje van 't geduurig vliegen des Paradys-Vogels, 't is zyne lïgtheid, veroorzaakt, door de menigte en verbaazende uitgestrektheid zyner Vederen: want, behalven die de Vogels in 't algemeen bezitten, hebben zy veele andere en zeer lange, die aan de zyden uitkomen, en zich verre buiten den weezenlyken Staart uitstrekken; zich daar mede als vermengende, en een valschen Staart vormen, waar aan veele Waarneemers zich vergreepen hebben. Deeze Ondervleugel-pennen, ik noem ze zo, om dat zy van onder de Vleugels komen, zyn zeer ligt in zichzelve, en maaken, door derzelver zamenvoeging een geheel uit, 't welk een allerligtst voorkomen heeft, eene dikte, bykans zonder zwaarte, zeer geschikt om de schynbaare grootte van deezen Vogel te vermeerderen, die als een Duif voorkomt en met de daad niet grooter is dan een Spreeuw, en teffens de soortlyke zwaarte te verminderen; 't geen hem geschikt maakt, om
| |
| |
zich in de lugt op te houden: maar te gelyk moet zulks dikwyls een hinderpaal weezen aan de snelheid in 't vliegen, en in het bestuuren van de vlugt, wanneer hy tegenwind heeft: overeenkomstig hier mede heeft men ook opgemerkt, dat de Paradys-Vogels zich voor sterken wind verschuilen, en tot hun gewoon verblyf landen kiezen, weinig aan den wind blootgesteld. ‘De Eilanden van Arou zyn verdeeld in vyf Eilanden, op 't middelste derzelven alleen vindt men deeze Vogels; zy vertoonen zich nimmer op de andere, om dat zy, van eene zeer zwakke natuur zynde, geen sterken wind kunnen verdraagen.’ Dit is het getuigenis van j. otton. helbigius.
Deeze Vederen zyn veertig of vystig aan elke zyde, en ongelyk van langte; het meerendeel steekt onder den zwaaren Staart uit, terwyl andere daar over heen loopen, zonder dien te bedekken; naardemaal derzelver baardjes geheel van elkander zyn afgezonderd, maaken ze door het over- en wederloopen, een netswyze doorschynende vederhoop, zeer bezwaarlyk in 't aftekenen te treffen.
In de Indiën agt men deeze Vederen zeer hoog, en ze worden, uit dien hoofde, zeer gezogt; 't zal geene eeuw behoeven te lyden, of men zal ze in Europa gebruiken, even als de Vederen der Struis-Vogelen, en in de daad ze zyn 'er wonder geschikt toe, zo uit aanmerking van de ligtheid, als van wegen den pragtig schitterenden gloed. Dan de Indiaansche Priesters schryven aan deeze Vederen, ik weet niet welke wonderdaadige kragten toe, die derzelver prys in 't oog des Gemeens zeer verhoogen, en den Vogel, van welken zy komen, den naam van Gods-Vogel gegeeven heeft.
Naast deeze Vederen zyn, in den Paradys-Vogel, 't aanmerkenswaardigst, de twee lange Pennen, die boven den wortel van den waaren Staart uitschieten, en zich meer dan één voet uitstrekken beneden den Bystaart, gevormd door de Ondervleugel-pennen. Deeze Pennen zyn, op 't midden, voorzien met kleine zeer korte en als eerst uitkomende baardjes: bovenaan en beneden hebben de baardjes eene gewoone langte. Die aan 't einde zyn by de Wyfjes veel korter, en dit is, volgens brisson, het eenig teken 't welk ze van de Mannetjes onderscheidt. Volgens helbigius, zeggen de Inwoonders der Landen, waar men de Paradys-Vogels aantreft, dat de Wyfjes veel kleinder zyn dan de Mannetjes.
De Kop en de Hals zyn bekleed met een soort van sluweel, gemaakt door kleine, rechte, styve en digt-aan-een-staan-de pluimpjes: die van de Borst en den Rug zyn langer,
| |
| |
doch alle zydagtig en zagt op 't aanraaken. Veelerlei kleuren speelen in deeze Pluimadie, en geeven eenen verschillenden weerschyn, naar maate van het onderscheiden vallen der ligtstraalen: een gloed en kleur-mengeling met geene woorden te beschryven; en maar zeer gebrekkig in gekleurde voorwerpen af te zetten.
Zeer klein is de Kop naar evenredigheid van 't Lyf, en de Oogen zyn nog kleinder, en zeer digt aan de opening van den Bek geplaatst. Clusius verzekert, dat de Paradys-Vogel niet meer dan tien Staartpennen heeft; maar ongetwyfeld hadt hy ze niet geteld in een leevend voorwerp, en 't is twyfelagtig of de zodanigen, die, uit zo verre landen tot ons komen, alle de Pennen en Vederen hebben; ook is deeze soort van Vogelen zeer aan ruijen onderhevig; en de ruityd duurt 's Jaarlyks eenige maanden. Zy verschuilen zich voor dien tyd, zynde die den regentyd, in de landen huns verblyfs; doch omtrent het begin der maand Augustus, dit is naa dat zy gebroed hebben, krygen zy hunne Pennen weder, en in de maanden September en October, het stilste en schoonste saisoen, vliegen zy benden, gelyk de Spreeuwen in Europa.
Deeze schoone heeft zich niet zeer verre verspreid, men vindt hem niet dan in het gedeelte van Asie, waar de Speceryen groeien, en byzonder op de Eilanden van Arou; hy is niet onbekend in dat gedeelte van Nieuw Guiné, 't welk digt by deeze Eilanden ligt: dewyl hy daar een' naam heeft; doch die naam zelve, Burung-Arou, schynt het oorspronglyk Gewest deezes Vogels aan te duiden.
De bepaalde gehegtheid der Paradys-Vogelen, aan de Landen waar Speceryen wassen, geest grond om te denken, dat zy, op 't Specery draagend Geboomte, hunne geliefdste spyze vinden. Tavernier merkt aan, dat zy zeer gesteld zyn op Muscaatnooten, en ten tyde, als die ryp zyn, in menigte derwaards vliegen, gelyk men in Frankryk, by den Wyn-oogst, benden Lysters ziet, als mede dat die nooten, welke zeer sterk zyn, hun dronken maaken en doen neertuimelen. Vast gaat het dat zy niet enkel van den Dauw leeven, helbigius, die in de Indiën gereisd heeft, leert ons dat zy zich voeden met roode bezien, welke aan een zeer hoogwassenden Boom groeien. Linnaeus wil dat zy op groote Kapellen aazën; en bontius, dat zy jagt maaken op kleine Vogeltjes, en dezelve verslinden.
Bosschen zyn der Paradys-Vogelen gewoon verblyf, zy rusten op de takken, waar de Indiaanen, verborgen in ligte van teenen gevlogte hutten, ze opwagten, en met pylen
| |
| |
doodschieten. De vlugt der Paradys Vogelen heeft veel van die der Zwaluwen, dit heeft hun den naam doen krygen van Zwaluwen van Ternate: anderen zeggen dat zy met de daad de gedaante van Zwaluwen hebben; doch dat zy veel hooger vliegen, en altoos hoog in de lugt gezien worden.
Schoon marcgrave de beschryving deezes Vogels plaats geeve in zyne beschryving der Vogelen van Brasil, moet men, nogthans, niet denken, dat hy in Brasil gevonden worde, of de Schepen der Europeaanen moeten hem derwaards gevoerd hebben: en ik grond deeze myne gedagten niet alleen daar op, dat marcgrave den Brasiliaanschen naam diens Vogels niet vermeldt, gelyk hy gewoon is van allen Vogelen, die daar vallen, en op het stilzwygen van alle Reizigers, die de Nieuwe Wereld en de daar omstreeks liggende Eilanden doorreisd hebben, maar ook op de wet der Lugtstreeke: deeze wet die ten opzigte van de Viervoetige Dieren geldt, mag ook toegepast worden op verscheide soorten van Vogelen, en byzonder op den Paradys-Vogel, een bewoonder van landen, niet verre van den Evennagtslyn, waar het overvliegen veel bezwaarlyker valt, te meet daar hy geene Vleugels heeft, sterk genoeg naar evenredigheid van de menigte der Vederen: want de ligtheid alleen is niet voldoende tot het doen van zulk een' overtocht: deeze zelfs is een hinderpaal in gevahe van tegenwind, waar tegen zy, gelyk ik reeds aanmerkte, niet op kunnen: daarenboven is het niet wel te begrypen, dat deeze Vogels zich zouden blootstellen aan 't overvliegen van ongemeete zeeën, ont een Nieuw vast Land te vinden, daar zy in de Onde Wereld zich vrywillig beperken in een zeer engen kring, en geene poogingen aangewend hebben, om uit te vliegen in nabygelegene Gewesten, die hun dezelfde lugtsgesteltenis, dezelfde gemakken, dezelfde leevensmiddelen aanbooden.
Het blykt niet dat de Ouden den Paradys-Vogel gekend hebben: de zo in 't oogloopende en zonderlinge kenmerken, die hun van alle andere Vogelen onderscheiden, die lange Ondervleugel pennen, die lange Pennen by den Staart, dat natuurlyk sluweel, 't welk den kop bekleed enz., vinden wy, nergens, in hunne Werken aangeweezen. Zonder grond heeft belonius voorgewend, in den Paradys-Vogel, den Phenix der Ouden gevonden te hebben: zyn denkbeeld steunde op eene zwakke overeenkomst, die hy meende te ontdekken, en deeze nog is min gelegen in de weezenlyke eigenschappen deezer beide Vogelen, dan in de verdichtzelen van den een en den ander verspreid. Daarenboven ver- | |
| |
schilt de lugtstreek dier beide Vogelen: immers zou men den Phenix in Arabie en zomtyds in Egypte moeten vinden, waar de Paradys-Vogel zich nooit vertoont, die, gelyk wy deeden zien, bepaald schynt aan 't Ooster gedeelte van Asie, den Ouden zeer weinig bekend.
Clusius verhaalt, op 't getuigenis eeniger Scheepslieden, die 't ook slegts van hooren zeggen hadden, dat 'er twee soorten van Paradys-Vogelen zyn; de eene bestendig veel schoonder en grooter, bepaald aan het Eiland Arou, de andert veel kleinder en min schoon, zich onthoudende in het Land der Papoux, digt by Gilolo. Helbigius, dien hetzelfde verhaald was, op de Eilanden van Arou, voegt 'er nevens, dat de Paradys-Vogels van Nieuw Guiné of het Land der Papoux, van die op 't Eiland Arou niet alleen verschilden in grootte, maar ook in de kleur der Pluimadie, die wit en geelagtig is. Ondanks deeze twee getuigenissen, waar van het eene zeer verdagt en het ander te onbepaald is, om 'er iets beslissends uit op te maaken, schynt het my toe, dat alles, wat men, met rede, volgens de bestgestaafde berigten, kan zeggen, hier op uit komt, dat de Paradys-Vogels, die wy uit de Indiën krygen, niet altoos even goed bewaard, of elkander volkomen gelyk zyn; dat men onder dezelve grooter en kleinder vindt; dat deezen meer Ondervleugel-pennen en langer neerhangende Staart-pennen hebben dan geenen; terwyl de laatste in eenigen geheel anders geschikt zyn, of gansch outbreeken: anderen, eindelyk, verschillen in kleur van Pluimadie, door pluimpjes en kuiven, enz. Het valt, in de daad, zeer bezwaarlyk, in deeze meest alle verminkte, mismaakte, of ten minsten slegt bewaarde Paradys-Vogels, die wy te zien krygen, juist te bepaalen wat byzondere soorten uitmaakt; wat alleen verscheidenheden zyn, van ouderdom, sexe, jaargetyde, lugtstreek, toeval enz. afhangende.
Hier benevens staat nog in opmerking te neemen, dat de Paradys-Vogels, waar in men Koophandel dryft, ter oorzaake van derzelver beroemdheid, zeer duur zyn: 't welk gelegenheid geeft, om, onder dien naam, verscheide Vogelen te doen doorgaan, die een langen Staart en eene schoone Pluimadie hebben, en de Pooten afgesneeden worden, omze tot hooger prys te verkoopen. Zelfs vindt men genoeg weezenlyke Paradys-Vogels, die men zonderlinger en gevolglyk ook veel duurder heeft zoeken te maaken, door ze, op verscheide wyzen, te misvormen.
Ik zal hier alleen nog een kort berigt byvoegen van den
| |
| |
Vogel, doorgaans den Koning der Paradys-Vogelen geheeten, in 't Latyn Manucodiata Rex, of Rex avium Paradisearum, in 't Engelsch King of Birds Paradise. De Geschiedenis deezes Vogels is vol van verdichtzelen. De zeelieden, van welken clusius zyne voornaamste berigten ontleende, hadden hooren zeggen, dat de twee soorten van Paradys-Vogelen elk haaren Koning hadden, aan welken alle de andere met veel onderwerplykheids en trouwe gehoorzaamden, dat deeze Koning altoos hooger dan de overige bende vloog, en boven zyne Onderdaanen zweefde; dat hy, van daar, zyne bevelen gaf om de bronnen op te zoeken, waar uit zonder gevaar kon gedronkeu worden, en hier van de proef te neemen enz.
Schoon deeze gewaande Koning der Paradys-Vogelen verscheide trekken van overeenkomst met den Paradys-Vogel hebbe, is hy, nogthans, door eenige daar van onderscheiden.
Hy heeft, gelyk deeze, een kleinen Kop, bedekt met eene soort van sluweel, nog kleinder Oogen, boven den hoek van de opening des Beks geplaatst, lange en sterke Pooten, een Pluimadie met een weerschyn twee Pennen aan den Staart, bykans gelyk aan die des Paradys-Vogels, alleen zyn ze korter aan 't einde gebaard, en die baardjes inwaards na elkander omgekruld; in deeze ontdekt men oogen in 't klein, gelyk aan de oogen in den Staart der Paauwen. Ook heeft hy onder de Vleugels te wederzyden zeven of acht Veeren, langer dan men by de meeste Vogelen aantreft, doch korter en van eene andere gedaante dan in den Paradys-Vogel, dewyl ze, over de geheele langte, voorzien zyn met over elkander hangende baardjes. Voorts is hy van den Paradys-Vogel daar in onderscheiden, dat hy veel kleinder is, een witten en naar evenredigheid veel langer Bek heeft, de Vleugels zyn desgelyks veel langer; doch de Staart veel korter en de Neusgaten zyn met Pluimpjes bedekt.
Clusius heeft maar dertien Pennen in elken Vleugel, en zeven of acht in den Staart, geteld; doch geene andere dan gedroogde voorwerpen gezien, die zeer mogelyk alle Pennen niet hadden. Die zelfde Schryver merkt als eene byzonderheid op, dat, in eenige voorwerpen, de twee by den Staart uitsteekende Pennen, elkander kruissen: doch dit moet zeer natuurlyk plaats vinden by denzelfden Vogel, ten opzigte van twee lange buigzaame Pennen, naast elkander gelegen. |
|