Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.De voornaame bronwel der kristelyke lydzaamheid.Bezit uwe Zielen in uwe Lydzaamheid; Luk. XXI:19. (Vervolg van bladz. 10.)
IK heb, in eene voorige Verhandeling over de Lydzaansheid, twee voorname Bronnen aangewezen, uit welken wy merkelyke kragten, ter ondersteuninge van ons geduld, trekken kunnen. Doch ik heb tevens opgemerkt, dat ze nochtans, in alle gevallen, niet toereikende zyn; en dat die kragten dikwils te zwak bevonden worden. Hierdoor kreeg ik aanleiding, om naar vermogender hulpmiddels om te zien; welken ik vertrouwde, in de diestyds genoemde derde Bron, genoegzaam te zullen vinden. - Deze derde Bron is, gelyk ik aangeduid hebbe, de Bybel, dat Godlyk Boek, waarin de Oppermajesteit zyn wil en mening aan redenmagtige wezens heeft bekend gemaakt, en in 't welke ons de zekerste troostgronden tegen alle wederwaardigheden aan de hand gegeven worden, die ons in staat stellen, om de hevigste aanvallen van rampen en tegenspoeden te kunnen afkeren. - De kragt dier troostgronden, 't is waar, hangt af van de bondigheid der Stellinge, dat de Bybel waarlyk van Godlyken oorsprong is; dan ik mag my thans, (om niet te ver af te weiden,) ten betooge hier van niet inlaten; veelligt deel ik, by eene andere gelegenheid, wel eens eenige aanmerkingen daarover mede. 't Zy my geoorlofd die Stelling tegenwoordig als onbetwistbaar aan te merken; te meer, daar ik rede heb, om te vermoeden, dat het meeren leel myner Lezers, zo niet allen, dit stuk geenzins in twysel trekken. En zy, die 't met my hierin eens zyn, kunnen op nieuw opgewekt worden, om den Allerhoogsten voor dat dierbaar geschenk der Openbaringe te danken, als zy nagaan, welke troostgronden een Kristen in dezelve kan aantreffen, waardoor hy met geduld gewapend, en in zyne Lydzaamheid versterkt word. Troost- | |
[pagina 46]
| |
gronden, die vast en zeker gaan, en nergens anders dan in den geopenbaarden Godsdienst te ontdekken zyn! De Godlyke Openbaring en de Rede stemmen hier in volmaakt met elkanderen overëen, dat de Mensch in zich een onsterfelyk Grondbeginzel bezit; een Grondbeginzel, dat niet vernietigd kan worden, en gevolglyk met het lichaam niet sterst. Deze Stelling, die de Rede gereedlyk toestemt, heeft de Openbaring ten sterkste bevestigd; terwyl ze ons duidelyk leert eene genadige belooning, op het goed doen beloofd, en eene welverdiende straf, op het kwaad doen gedreigd. - Een mensch, hier van verzekerd, kan gewisselyk met de tegenspoed kampen; 'er kan tog niets bedagt worden, dat den mensch meer met een taaje Lydzaamheid zou wapenen, dan de bewustheid, dat hem een bestendig en eindeloos geluk, een staat van onveranderlyke gelukzaligheid, beloofd is. - Hy, die zulk een staat op het oog heeft, kan, met den grooten Tarser Kruisgezant, ‘roemen in de verdrukking; wetende dat dezelve Lydzaamheid werkt, de Lydzaamheid bevinding, de bevinding hoope, en dat deze hoope niet beschaamt, om dat de Liefde Gods in het hart is uitgestortGa naar voetnoot(a)’ - Zulk eene taal lezen wy in den Bybel; de verdrukking, de tegenheden, worden hier als het gepaste, het heilzaamste middel aangemerkt, om den Kristen lydzaam te maken; dan deze Lydzaamheid vloeit voort, uit eene hope, uit een vertrouwen, van daar uit eenmaal volkomen verlost te worden; eene hope, welke het oog der Ziele doet staren op een bestendig goed, gelegen in het onveranderlyke Gewest der Hemelsche gelukzaligheid. In dat vooruitzigt, ‘is het lyden dezes tegenwoordigen tyds niet te waarderen, by de heerlykheid die aan ons zal geschonken wordenGa naar voetnoot(b);’ ‘dewyl die Heerlykheid, een gewigte van Heerlykheid genoemd, de uitwerking is eener ligte verdrukking, die zeer haastig voorbygaatGa naar voetnoot(c).’ - Dan komen niet in aanmerking aardsche dingen, voorspoed en geluk van deze Wereld, eer en aanzien, pragt, schatten of vermogen. - ‘Dan merkt men niet aan de dingen die voor oogen zyn, die men ziet; maar de dingen die men niet ziet. - De dingen tog die men ziet zyn tydlyk, en dus haast voorbygaande; maar de dingen die men niet ziet zyn EeuwigGa naar voetnoot(d).’ - En begeert men te weten waar in die Eeu- | |
[pagina 47]
| |
wige dingen bestaan? Zy bestaan in die onverderfelyke, onbevlekkelyke, onverwelkelyke Etsenisse, die in de hemelen bewaard word, waar op de Ziele hoopt, door de Opstanding van Jezus Kristus uit den doodenGa naar voetnoot(a). - Eene Zaligheid, die nooit oog gezien, nooit oor gehoord heeft, noch immer in 's menschen hart is opgeklommen; - waardoor men, schoon ‘gemeinschap gehad hebbende aan het lyden van onzen Heer en Zaligmaker, als dan ook gemeinschap zal hebben aan de Openbaring zyner HeerlykheidGa naar voetnoot(b).’ - Zie daar, dus word een Kristen lydzaam gemaakt; dit zyn de goederen, welken men met een geloovig oog kan inwagten, in de verzekering, dat ze nimmer zullen, nimmer kunnen, feilen. Goederen, van zo onschatbaar eene waarde, dat de Wereld met al derzelver volheid daar tegen niet kunne opwegen. - Goederen, regt in staat, om elk die grond heeft, om dezelven te kunnen inwagten, met Lydzaamheid te wapenen tegens alle Wederwaardigheden, hoe genoemd, die ons in dit leven kunnen treffen; want die allen gaan zeer haast voorby; en worden vervangen door een zeer uitnemend eeuwig gewigt van Heerlykheid. Waar ergens vind men, buiten den Bybel, zulk eenen vasten grond, om onze Lydzaamheid in allerleie omstandigheden op te bouwen? Waar worden ons met zo veel verzekering zulke bestendige goederen beloofd, die tevens geschikt zyn om alle de uitgangen en begeerten onzer Zielen te vervullen? - Zal de bloote Rede ons dien vasten grond aan de hand geven? - Voorwaar, zy dwalen allen van den weg af, die zulks meenen, die dat verwagten. Overal waar men de Openbaring derst, vervalt men tot gissingen, buitenspoorige denkbeelden en onzekerheid. Zy, die onder de Kristenen wanen, dat zy zich, ook in dit opzicht, op de bloote leiding der Rede gerust verlaten mogen, terwyl ze de Openbaring verwerpen, bedenken niet, dat zy door de laatste magtig geholpen zyn, en dagelyks belet worden, van tot uitzinniger dwaasheden te vervallen, dan zy nog doen. Alle hunne verlichting, die zy nog hebben, vloeit voort uit dat Licht, het welk hun de Bybel verleent. Dan, het zal 'er nu op aankomen, om te weten, of een Kristen ook waarlyk grond heeft om te hopen, dat hy die goederen deelagtig zal worden, welken in de Openbaring be- | |
[pagina 48]
| |
loofd zyn. - Hebben wy wel veel gronds, om ons dat bestendig geluk te beloven? Hebben wy wel veel gronds, om ons de Vriendschap van onzen Maker toe te eigenen; wanneer wy ons gedrag jegens Hem overwegen, wanneer wy onze handelwys in aanmerking nemen? - Wy neigen ten sterkste om onzen Formeerder te vergeten, ja, dat hoger gaat, te veragten, en ons als Vyanden tegens hem te gedragen. - Ons gansche bedryf is natuurlyk regtstreeks ingerigt, tegens zynen heiligen wil, tegens zyne wyze inzigten. - Wy doen het tegendeel van 't geen Hy ons gebied. Wy handelen glad aan tegens het licht van ons geweten, tegens 't geen ons de Rede leert, dat wy verpligt zyn te doen. Wat is 'er nu te hopen, voor zulke Schepzelen, die zo lynregt tegens de oogmerken hunner Schepping, tegens den wil van hunnen Maker, handelen? - Wat anders, dan dat Hy ons de gestrengste uitwerkzels zyner wrake zal doen ondervinden! - Want men denke geenzins, dat het Gode onverschillig zy, of zyne Redemagtige Schepzelen wel of kwalyk doen; dat hy hen daarom niettemin gelukkig zal maken. - Indien dit waaragtig ware, wierd God den zondigen mensche gelyk; Hy zou zich zelven verloochenen; en de gansche Orde keerde eensklaps in de uiterste Wanorde. - Neen, de Almagtige doet nimmer onregt; zyne Heiligheid vordert altoos straf op het kwaad; dit kan nimmer veranderen, om dat Hy onveranderlyk is. Zie daar den Mensch in den allerjammerlyksten staat, tot een staat van de uiterste Wanhoop gebragt, en hier in zou hy eeuwig moeten blyven, ten zy de Openbaring ons den Weg geopend hadde, langs welken wy uit denzelven geraken kunnen. - Hoe troostryk is ons die Openbaring, zy leert ons niet slegts welke de goederen zyn, die ons bestendig gelukkig maken kunnen; wat het zy, 't geen ons onveranderlyk geluk zal uitmaken; - maar, terwyl ze ons onder 't oog brengt, dat wy, van wegen ons wangedrag, alle Gelukzaligheid verbeurd hebben, opent zy ons te gelyk den weg, langs welken wy tot die verbeurde heilgoederen geraken kunnen. - Wie had het ooit kunnen uitdenken, dat de Godheid het diep vervallen Menschdom met zich zelven zou bevredigen? Wie had ooit kunnen uitdenken, dat een Godlyk Perzoon de allerhoogste Heerlykheid zou verlaten, in eene menschlyke gedaante op de Aarde komen, de grootste veragting ondergaan, en alle de schuld van strafwaardige Zondaren op zich zou nemen? - Wie had dit middel, ter onzer redding uit een onvermyde- | |
[pagina 49]
| |
lyk verderf, in eeuwigheid kunnen uitdenken? Te vergeefs neeft men zo vele eeuwen lang naar zulk een heilzaam middel gezogt, by Volken, welken niet beschenen zyn geworden met het klare Licht van 't Euangelie: - Alles is by hen te vergeefs, alles is vrugteloos geweest. Dan zie daar, een Godlyk Perzoon, Kristus Jezus, onze eenige Heiland en Zaligmaker daalt uit den hogen Hemel neder, word omkleed met het zwakke vleesch, en word een waarachtig mensch, om onze zonden in zyn lichaam aan het hout te kunnen dragen. Hy, die de Allerhoogste was, verschynt in eene knegtlyke in eene allerveragtelykste gedaante: en waarom doet Hy dat? alleen uit loutere Menschen-min; om ons met eene gehoonde, met eene beledigde Godheid te verzoenen. ‘Hy moest om onze over redingen verwond, om onze ongeregtigheden verbryzeld, worden; de strasse, die ons den vrede zou aanbrengen, moest op Hem zyn, en door Zyne Striemen moest ons Genezinge gewordenGa naar voetnoot(a).’ - Zo moest het Lam Gods de Zonden der Wereld wegnemenGa naar voetnoot(b), en dat heeft Hy ook met der daad gedaan. - Want Hy heeft zich zelven gegeven tot een rantzoen voor allenGa naar voetnoot(c); - ‘toen hy, als de goede Herder, zyn leven gesteld heeft voor zyne SchapenGa naar voetnoot(d).’ - En wat, wat is het heugelyk gevolg van dit alles. ‘Dat 'er nu gene verdoemenis zy, voor de genen, die in Kristus Jezus zynGa naar voetnoot(e)?’ - Die gezegende Verlosser ‘heeft hen duur gekogtGa naar voetnoot(f);’ - ‘Niet door vergankelyke dingen, Zilver of Gond; maar door zyn dierbaar bloed, als eens onbestraffelyken en onbevlekten LamsGa naar voetnoot(g).’ - En op dat wy niet wanhopig zouden twyfelen, of dit Rantzoen, deze prys met welken wy zo duur gekogt zyn, den regtvaardigen toorn van de beledigde Godheid wel zou stillen, en niet voor eeuwig door den Vader van de hand gewezen worden; zo verzekert ons de Bybel niet slegts van het tegendeel, maar leert ons, dat meêr is, ‘hoe de Vader, uit liefde voor het Menschelyk geslagt, zynen eigen Zoon niet gespaard, maar Hem voor ons overgegeven heeft; op dat Hy ons met en door Hem alle dingen schenken zoudeGa naar voetnoot(h).’ Hy zond Hem in de Wereld; want zo lief heeft God de Wereld gehad, dat | |
[pagina 50]
| |
Hy zynen eenig-geboren Zoon gezonden, en hem overgegeven heeft, voor allen die Hem gelovig aannemen. Dan deze groote Zoen-middelaar, die Hemelsche Hoogepriester, heeft niet alleen zich zelven aan den dood, en wel aan eenen vervloekten dood, om onzer Zonden wille, overgegeven; maar Hy is ook uit de dooden opgewekt, om onze Regtvaardiging, en ten Hemel opgevaren, om ons de heilzame vrugten van zyn bloedig lyden toe te passen. Hy, ‘die zich op het diepste vernederd had, zo dat Hy, de gestalte eenes nederigen Dienstknegts aangenomen, en in de gedaante eenes geringen Stervelings op de Aarde verschenen zynde, gehoorzaam geworden ware, tot den dood des Kruises, is daarom ook uitermaten verhoogd; en hem is een naam gegeven, welke boven allen naam is, op dat alle kniën, die in den Hemel en op de Aarde zyn, voor Hem zouden buigen; en alle tongen lovende zouden belyden, dat Jezus Kristus de Heer is, tot Heerlykheid Gods des VadersGa naar voetnoot(a).’ - Dan dit niet alleen, maar Hy is ten Hemel opgevaren, en gezeten ter Regterhand Gods zynes VadersGa naar voetnoot(b), bekleed met Majesteit en Heerlykheid, voorzien met eene eeuwige Geregtigheid, die der beledigde Regtvaardigheid voldoening geven kan, en bekleed met magt, om alle die Heilgoederen, welke hy tot zo duur eenen prys, het storten van zyn eigen bloed, gekogt had, den zynen, welken de Vader Hem geschonken had, toe te passen. - En deze goederen, door onzen Grooten Verlosser verworven, zullen bestaan in dat eeuwig gewigte van Heerlykheid, waar van we hier boven gesproken hebben; bestaande in de eeuwige genieting der vriendschap des oneindigen Gods, met de volzalige gevolgen dier onverwelkelyke Erfenisse, die voor ons in de Hemelen bewaard wordGa naar voetnoot(c). - Aldaar zal men aanzitten, met Abraham, Izaak en Jakob, in het Hemelsch KoningrykGa naar voetnoot(d); - in dit volzalige Gewest zal alle moeite en verdriet ophouden; zullen alle tranen van de oogen afgewischt worden; geen dood, noch rouwe, noch gekryt, noch moeite zal 'er meer gevonden wordenGa naar voetnoot(e); maar eeuwige blydschap zal op aller Aangezigten wezen. Welk een vasten grond van vertrouwen verleent ons dit alles! Het staat nu vast, dat 'er voor de allergrootste en | |
[pagina 51]
| |
snoodste Zondaren voldaan is, wanneer zy heilzoekend toevlugt nemen, tot de Zoenverdiensten van den eenigen Heiland en Zaligmaker, Kristus Jezus. - Niets voorwaar kan de Ziel eenes zwakken Stervelings kragtiger opbeuren. - Niets kan de Mensch in allerleie rampen en tegenspoeden meêr bemoedigen, met grooter Lydzaamheid wapenen, dan het vooruitzigt op eenen eeuwigen gelukstaat; dan de vaste hope en het zeker vertrouwen op eene eindelooze Zaligheid. - En hier van kan de Mensch door de Openbaring volkomen verzekerd zyn; daar men, alleen steunende op de Rede, niet dan een akelig vooruitzigt heeft op den staat na dit leven. - Want heeft onze groote Verlosser met ééne Offerande in eeuwigheid volmaakt de genen die geheiligd wordenGa naar voetnoot(a);’ en worden zy gewisselyk gelukkig, door zyne Zoen-verdiensten behouden, die, met een Zaligmakend vertrouwen, naar Hem henen vlugten, welken geloovig zyne verdiensten omhelzen; - welk eene opbeurende, welk eene troostryke verwagting! - Eeuwig gelukkig gaat voorwaar alle denkbeelden van eindige Stervelingen te boven! - Eeuwig gelukkig! welke bemoedigende gedagten! des te troostryker, des te opwekkelyker, wanneer wy hier tegens stellen den betreurenswaardigen staat van Rampzaligheid. - 'Er is zekerlyk, in de wyde Weereld niets te vinden, dat meer in staat is, om den Mensch, in alle gevallen, bedaard, gerust, wel te vreden, vergenoegd en lydzaam te maken, dan die zalige verwagting, in het verzekerd vertrouwen op de verkryging van eenen gelukstaat, na den afloop zyner dagen. - Laat het een Mensch hier op aarde in alles voor den wind gaan; laat hem het geluk, als een waterstroom, van alle kanten toevloejen; laat hem de gehele Wereld den gelukkigsten der Stervelingen noemen; wat zal het hem baten, in de jongste snikken zynes levens? Wat zal hem al zyn geluk baten, wanneer de dood over den dorpel van zyn huis treed, hem op zyne Legerstede aangrypt, en den laatsten adem in zyne versmoorende armen uitdrukt. - Daar legt dan die gelukkige mensch, die gelukkigste der Stervelingen, koud en roerloos uitgestrekt, zonder beweging, zonder gevoel, zonder eenige aandoening over alle zyne aardsche goederen. - Hy heeft nu alles verlaten; een weinig luisters, maar slegts tot aan het Graf, de woning des | |
[pagina 52]
| |
verderfs, blyft 'er nog over. - Tot zo ver kan men nog zien, dat het een Man van eer, van aanzien, van geluk geweest is. - Maar, zie daar, hy daalt in de groeve des verderfs. - Al zyn luister, al zyn geluk, al zyn eer en aanzien houd op, en daalt te gelyk met hem in de benedenste delen der Aarde. En hy heeft van al de eer, van al de statie, van al den luister, met welken hy Grafwaards wierd heen gedragen, geen gevoel, geene bevatting, gene de minste aandoening gehad. Ongelukkige Sterveling, zo hy zich niet met God heeft laten verzoenen! Zo ja, driewerf gelukkig, met al zyn verlies van 't aardsche! Want nu zyn tydlyk geluk eindigt, neemt zyn eeuwige gelukstaat een aanvang. - Daar de verwagting van hem, die zyn vertrouwen op aardsche goederen gesteld heeft, uit is; daar ziet deze het begin der vervulling van alle zyne verwagtingen, starende op een bestendig geluk na dit leven. - Waar is 'er nu meerder troost te vinden? - Waar een vaster grond om zyn geduld op te bouwen, en, met eene taije Lydzaamheid, alle wederwaardigheden dezes levens te verduuren, dan in den Godsdienst, gevestigd op de Godlyke Openbaring, welke den mensch verzekert van volzalige goederen, die van eene eindelooze duurzaamheid zyn? - Een ieder redelyk mensch, die al het tot dus ver voorgestelde met my ernstig nagaat, is ongetwyfeld niet minder dan ik overtuigd, dat de Godlyke Openbaring ons dus ten kragtigste wapent, tegens allerleie wereldsche tegenspoeden; en bekwaam maakt, om die, onder de Godlyke hulp, met eene Kristelyke Lydzaamheid door te staan. - Ach, waarlyk, (moet ieder, die dit bezeft, uitroepen,) Ach, waarlyk, alle myne andere verwagtingen zyn ydel! zy zullen in damp verdwynen, die niet steunen op den Kristelyken Godsdienst, gevestigd op de Godlyke Openbaring! Ongelukkig - allerrampzaligst voorwaar, zo ik gene andere boop, gene andere verwagting heb, dan die dezes levens! - Maar neen, geleerd door Gods Zoon, in hem geloovende, en op hem vertrouwende, mag ik met eenen zyner Apostelen zeggen: ik weet wien ik geloofd hebbe, en ik ben verzekerd, dat by magtig is, myn pand, by hem weggeleid, te bewaren tot dien dag. God make my zo standvastig! dat ik met dienzelfden Apostel, ten einde van alle wederwaardigheden dezes levens, moge zeggen: Ik heb den goeden stryd gestreden, ik heb den loop geeindigd, ik heb het geloove behouden: voorts is my weggeleid de kroon | |
[pagina 53]
| |
der regtvaardigheid, die my de regtvaardige Regter in dien dag zal geven; en niet alleen my, maar ook allen, die zyne verschyning hebben lief gehadGa naar voetnoot(a).
(Het vervolg en slot in 't volgende Stukje.) |
|