Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKorte beschryving van de gebouwen, inwoonderen, en het hof te Koppenhagen, in eenen brieve van den heer Wraxal, aan zynen vriend, in den jaare 1774.‘VEelen onzer Leezeren hebben genoegen gevonden, in de kortlings geplaatste Beschryving van Petersburg, het Hof van Rusland, de Keizerin en den Groot-HertogGa naar voetnoot(*), wy twyfelen daarom niet hun, uit de pen van dien zelfden Heer, (een Engelschman namelyk) een kort berigt van Koppenhagen mede te deelen. Hy schryft,’
myn heer!
In Koppenhagen vertoont zich noch werkzaamheid, noch yver; en, schoon 'er een der uitmuntendste havens is, kan dezelve op geen grooten Koophandel boogen. De openbaare plaatzen zyn vol Land- en Zee-Officieren; zy maaken drie vierde deelen uit der aanschouweren en toehoorderen in den Schouwburg en de Opera. Het getal der Krygslieden is, in de daad, veel te groot voor dit kleine Koningryk; 't welk | |
[pagina 24]
| |
deeze laatste vyftig jaaren buiten Oorlog geweest is. De Deenen, 't is waar, kunnen spreeken van eene wyduitgestrekte heerschappy; doch van wat belang zyn de ruwe en voor 't meerendeel onbewoonde bergen van Noorwegen en Lapland, zich uitstrekkende tot de Noordpool; of wat betekent geheel Ysland, waar de Inwoonders tot nog in de grootste barbaarsheid leeven, en waarschynlyk altoos blyven zullen? Holstein is verre het rykste van alle de landen der Deensche Kroone, en brengt een groot deel van 's Konings inkomsten op. Niets wyst duidelyker de armoede des Ryks uit, dan de schaarsheid aan geld. Ik heb 'er geen goud, en nauwlyks eenig zilver-geld zien handelen. Zy betaalen alles met papier; als gy aan de speeltafel of op de billiard een enkelen daalder verliest, gy betaalt dien met een briefje. Ik ontving 'er op zekeren morgen, tweehonderd Ryksdaalders; doch geen één aan geld. Het Koninglyk Paleis Rosenburg is gebouwd door den beroemden Engelschen Bouwkunstenaar inigo jones, en 't staat in 't midden van een grooten hof. Het is klein, en wordt tegenwoordig weinig gebruikt door den Koning, of de Koninglyke Familie. In alle de vertrekken is een zweem van oudheid, het behangzel, het huisraad, alles draagt 'er het merk van. De groote Zaal inzonderheid is in dien sinaak. De behangzels in dezelve, niet slegt geschilderd, verbeelden de Zee- en Veldslagen der oude Oorlogen, tusschen de Deenen en Zweeden, die altoos soortgelyke volkshaat schynen gehad te hebben, als de Franschen en de Engelschen, en dien zy, zo 't schynt, steeds zullen blyven behouden. Aan 't eene einde van deeze groote Zaal zyn drie Zilveren Leeuwen, leevensgrootte, die door derzelver wreedheid en ruwheid van voorkomen, geschikt schynen om ten zinnebeeld te strekken van de Eeuw in, en het Volk, onder 't welke zy gegooten zyn. 't Is een pronkstaal van woestheid, 't welk verwyfder en weeliger dagen met verwondering beschouwen zulke dieren in een Hofzaal te plaatzen. Men vindt hier verscheide kleindere kamers, vol van zeldzaamheden, die de Koningen van Deenemarken, van tyd tot tyd, verzameld en der naakomelingschappe naagelaaten hebben. Veele derzelven zyn van weezenlyke waarde, andere alleen bewaard wegens zekere gebeurtenis, of zonderling voorval. Onder de eerstgemelde zeldzaamheden mag men wel rekenen, den zadel, waar op christiaan de IV eene zegegraalende intrede deedt in Koppenhagen. Dezelve is be- | |
[pagina 25]
| |
dekt met paarlen, diamanten, en andere kostbaare steenen: de spooren zyn van goud, met juweelen ingeleid. De wapenrok en ligte helm, door dien Koning, te dier gelegenheid gedraagen, zyn desgelyks met paarlen overdekt. Zy bewaaren ook zeer zorgvuldig een' Zakdoek van deezen Vorst, geverfd met zyn bloed, vloeiende uit eene wonde, die hy ontving door een kogel, welke hem van een zyner oogen beroofde. De Man, die ons deeze zeldzaamheden vertoonde, hieldt my met een gelaad, waar op de blydschap te leezen was, een Zwaard voor, van carel den XII, Koning van Zweeden. 't Is juist zodanig een Zwaard als men veronderstellen mag, dat die Vorst zal gedraagen hebben, en den gerigsten Soldaat wel zou voegen: in de daad het wyst door de grootte en zwaarte uit, dat hy kloek van gestalte, sterk van kragt moet geweest zyn. Ik twyfel zeer of de tegenwoordige Koning van Deenemarken het zou kunnen heffen, zeker zou hy het niet kunnen trekken. Het blad is ten minsten vier voeten lang, het gevest en de greep zyn geheel van koper. Ik kon my van glimplachen niet onthouden, als ik ter kamer intradt, waar in christiaan de IV stierf. Men ziet 'er, met de daad, eenige Beelden in, die men Hemelsch of Engelagtig zou kunnen noemen; doch zeer ongeschikt voor 't oog van eenen stervenden; zy zouden beter voegen in de kamer van een jong liefhebber der Kunne. Ik maakte hier over eene aanmerking, by onzen leidsman; hy schudde alleen het hoofd, trok de schouders op, en sprak geen woord. Indien zyne Majesteit een Musulman geweest ware, ik zou gedagt hebben, dat hy daar door de Houris wilde verbeelden, in wier armen hy welhaast van zyne vermoeienissen dagt uit te rusten, en de zorgen, aan 't Ryksbestuur vast, te vergeeten: doch hy stierf een goed Lutheraan. De tuinen van dit Paleis leveren een der beste uitspanningen in de Stad op; dewyl zy altoos open staan, en op Zon- en Feestdagen van menschen krielen. Ze zyn groot; doch met geen smaak aangelegd, of met eenige kunststukken opgeçierd, uitgenomen een standbeeld van hercules, een Leeuw overwinnende: dit staat onder een overdekzel, om voor de ongenade van lugt en weer beschut te weezen. Deeze hercules is van Italiaansch maakzel, en de Kunstenaar heeft groote bedreevenheid betoond in de Ontleedkunde, en in het houwen der Spieren des Helds, die, door | |
[pagina 26]
| |
het te werkstellen van al zyn kragten, den bek des Leeuws openscheurt. In Koppenhagen zyn de Kerken, zo Hoogduitsche, Fransche als Deensche, zonder opschik. In de Luthersche Kerken moet men geene voortbrengzels van kunst zoeken: deeze zyn alleen by de Roomschen te vinden. Nogthans is hier eene Kerk, in welke zes Standbeelden van pleister voor 't hoog Altaar staan. Dewyl twee derzelven gewapend zyn, met groote vergulde Zwaarden, zo zwaar als dat van carel den XII, en een derde een Trompet blaast, nam ik ze eerst voor eene soort van Beschermheiligen, daar gezet om de heilige plaats te verdeedigen; doch, nader by komende, vond ik dat zy, (waarschynlyk uit vreeze voor zulk eene misvatting,) ze alle een' naam gegeeven, en dien op het voetstuk geschreeven hadden. Vier derzelven hebben zy de Joodsche Naamen toegevoegd, van de Engelen, die ons in de Schriften voorkomen. Gabriël, uriël, raphaël en michaël; dan ongelukkig hadden zy, zo verre gevorderd zynde, nog twee naamlooze Beelden, en geen meer naamen van Engelen; zy schynen in groote verlegenheid geweest te zyn: onder de vyfde staat het woord cherub, zonder bepaaling wie; onder de zesde leezen wy jeremiell. Wie jeremiell is, betuig ik niet te weeten. Ik kon myzelven geheel niet voldoen over deeze Persoonadie, en moet het overlaaten aan Koning christiaan den V, die de Kerk bouwde en deeze Beelden plaatste, om voor zyn eigen werk te verantwoorden, en het raadzel te verklaaren. Het gaat te Koppenhagen zeer geregeld toe, op alles is zeer goede orde gesteld; men kan 's middernagts, door de geheele Stad met alle veiligheid wandelen. Men hoort van geen diefstallen, van geen moorden. Men draagt 'er geen bedekte pooken, als in de Zuidlyke Koningryken van Europa. Waarlyk het is hier, 's avonds ten elf uuren, doorgaans zo stil als op een Dorp; nauwlyks rydt 'er een koets langs de straaten. Ik denk dat deeze Hoofdstad, in grootte, geen vierde van Londen haalt. Aan de landzyde is dezelve versterkt, door eene gragt altoos vol water. De straaten zyn, over 't algemeen, ruim, de Huizen net en fraai. 'Er is eene zeer schoone plaats, die nader aan een rond, dan aan een vierkant komt: aan ieder zyde, of afdeeling, staat een heerlyk gebouw, in 't midden een metaalen standbeeld van Koning frederik den V. In de daad, ik moet bekennen beter voldaan te weezen, over | |
[pagina 27]
| |
dit gezigt dan over de Place de Victoires te Parys; het doet eene veel beter uitwerking. De eer om den Koning te worden aangeboden, die de Vreemdelingen uit andere Koningryken van Europa genieten, viel my niet te beurte. Het was genoeg voor my een Engelschman te weezen, om 'er niet na te wenschen. Lieden uit dit Koningryk worden, in deeze Stad, met een zo nydig oog aangezien, dat ik van goederhand weet, dat men van my, een eenvoudig en onbekend Reiziger, in 't openbaar niet alleen sprak; maar my aanzag voor een Verspieder, om dat ik uit Engeland kwam, en geen reden van myne reis kon geeven, dan nieuwsgierigheid en weetlust. Ik bevond my, overzulks nooit by 's Konings byzondere gehoorverleeningen, alle Vrydagen gehouden; doch vervoegde my onbekend onder de menigte in de Hofzaal, op den 2 May 1774, wanneer zyne Majesteit, de Koninginne moeder, en Prins frederik, 's Konings Broeder, zich daar bevonden. Tweemaalen ter week, wordt 'er op den Deenschen Schouwburg gespeeld, en alle Saturdagen eene Italiaansche Opera gehouden, in 's Konings Opera-huis in 't Paleis; doch ik kon noch in de Zangen, noch in de Danssers, genoegen vinden. Ik zag niet, boven drie of vier, zeer schoone Juffrouwen in Koppenhagen. Misschien spreek ik hier wat voorbaarig; doch ik denke, dat de Deensche Jufferschap met de Engelsche niet in vergelyking komt. Ik heb het Deensche Hof hooren beschryven als zeer ongebonden, en aan alle dartelheid overgegeeven. Het kan weezen, schoon ik 'er niets van bemerkt heb: al den tyd dien ik my te Koppenhagen onthieldt, deeden 'er zich geen de minste kentekens van op. Struensee is, by veelen te Koppenhagen, nog in goede nagedagtenisse; in weerwil van al de smaadredenen der zegepraalende party, en de agterhoudenheid onder het Gemeen, zyn 'er niet weinigen, die, schoon niet ruiterlyk, en voor de vuist, hunne weezenlyke gevoelens duidelyk genoeg te verstaan geeven. |
|