| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
De bronwellen van lydzaamheid, in 't algemeen, en der Kristelyke in het byzonder.
Dnrate et vosmet rebus servate secundis.
Virg. Lib. I: v. 7. AEniad.
DAt de Lydzaamheid een der gepaste middelen zy, om ons den last des levens ligt te kunnen maken, is eene door alle tyden erkende onwrikbare waarheid. - De Stoïcynen, wier Wysgeerte door velen omhelsd is geworden, om dat zy waanden, dat dezelve een hoogeren trap van volmaaktheid had beklommen, dan die der andere Heidensche Wysgeeren, stelden tot het grootste doeleinde hunner Wysbegeerte, dat men in rampen en voorspoed eenstemmig van gemoed ware. Dog myns bedunkens was hunne redenering hier omtrent niet volkomen overëenstemmig met hunne stelling, noch met het geen de gezonde rede ons leert. - Seneca, een der Stoïcynsche Wysgeeren, zegt ergens in zyne Brieven. ‘Niets is 'er, hoe ondragelyk het ook schynen moge, dat niet zou te overwinnen zyn. Velen hebben zich zo gehard getoond, dat zy verbazende wederwaardigheden, en de ongehoordste ontmoetingen zyn te boven geworsteld. De moed van Mutius overwon het geweld van het vernielend vuur; Regulus dapperheid de Krygzugtige Karthagers; Rutilius veragtte de Ballingschap; Sokrates de verschrikkelyke werking van 't Vergif; en de wyze mond van Romes Raad gaf zich gewillig, zonder schrik, aan den verschrikkelyken Dood over, om op éénmaal over alle zyne rampen te zegevieren. - Laten wy, aldus is zyn besluit, ons benaarstigen, om ook iets te overwinnen.’
Dusdanig eene Lydzaamheid te oefenen, stryd ten grooten deele tegens de gezonde Rede; en nog veel meêr tegens de Godlyke Openbaring; weshalven ik vertrouwe, dat myne Kristen Lezers dezelve, in velen opzigte, wraken zullen. Hadden wy genen veiligeren en vasteren grond om op te bou- | |
| |
wen, en ons vertrouwen te vestigen, wy waren gewis de ongelukkigste der stervelingen. Wy houden het voor geen Dapperheid, veel minder voor een bewys van Lydzaamheid, zich zelven het leven te benemen. Het is geen overwinnen van, geen zegepralen over, zyne rampen, zich in de kaken des doods te werpen; maar veel eer een bewys van de grootste lafhartigheid, van eene buitengemene laagheid van Geest. Hy, die overwinnen wil, moet standvastig zyn; die zegevieren wil, moet den post, op welken hy gesteld is, bewaren; 't zyn lafhartigen, die hunne posten, met een beangst gemoed, met een bevend hart, ras verlaten. - De Natuur zelve schrikt voor zulk eene laagheid van geest. Het redeloos gedierte bezit meerder moed, en zal het leven, als zyn dierbaarste pand, op alle mogelyke wyzen, tragten te beschermen. - Zullen dan redemagtige Wezens geen moeds genoeg bezitten, om den tyd met Lydzaamheid te verbeiden, welke de wyze Werkmeester der Natuur gesteld heeft, om hen van dien post, waar op hy hen plaatste, af te lossen? Het grootste bewys van Geduld en Lydzaamheid bestaat zekerlyk, in standvastig en onbewegelyk te blyven, in 't midden zelfs van de felste aanvallen van rampen en wederwaardigheden; en zy, die op de minste aanvallen van tegenspoed, wanneer het maar niet juist naar hun genoegen gaat, onverduldig zyn, verraden de laagheid van hun gemoed, en doen zien dat zy geen verheven maar eene kruipende Ziel hebben, geheel en al vervreemd van de ware Lydzaamheid. - Deze toch is die Deugd, welke 's menschen gemoed wapent, tegens het geweld van wederwaardigheden, om stryd te kunnen voeren met de tegenbeden der Waereld; en
ons de beilzaamste lessen voorschryft, om gemoedigd te lyden, en zich gelaten te schikken naar alle de uitkomsten der zaken.
De eerste Bron, waar uit deze sterkte der Ziele, de Kristelyke Lykzaamheid, voortvloeit, is, de Aandoeningen, die de rampen op ons gemoed maken, wel te leeren regelen. Hier toe behoort een ernstig opzet, om de Tegenheden geduldig te dragen; en wel toe te zien, dat we ons zelven altoos meester blyven, dat onze aandoeningen niet te geweldig, en onze verslagenheid niet te groot zy. De mensch moet niet bezwyken onder den last van rampen; het geduld moet hem wapenen tegens de sterkste aanvallen en schokken van felle wederwaardigheden. - Ik begeer geenzins eene Stoïsche onverschilligheid in zyn gedrag; een ongevoelig mensch is slimmer dan het redeloosste vee. Dan het is wat anders zyne aandoeningen wel te regelen, zich ge- | |
| |
laten te gedragen, in de aanvallen van tegenspoeden; en wat anders zich hier in ten éénemaal onverschillig te gedragen. Het eerste is een allerbetamelykste, eene Kristelyke Deugd, en het laatste is eene onverschoonelyke Ondeugd. - Hoe noodzakelyk is het dan niet, de eerste aandoeningen, die de rampen op ons maken, wel te leeren regelen? Wanneer wy hier in onagtzaam zyn, los en verstandeloos te werk gaan, zal ons geduld van weinig uitwerking, van een zeer zwak vermogen zyn, en ons onmogelyk kunnen beveiligen tegens het geweld der wederwaardigheden. Den geringsten aanval, den minsten schok, zullen we niet doorstaan; de rampen zullen ons overweldigen; zy zullen ons tot elendige slaven maken, en ons in ondragelyke boejen ketenen. Zulk eene gemoedsgesteldheid is van eene onschatbre waarde en vermogen. Zy kan den mensch over vele rampen en wederwaardigheden, over de anders ondragelyke aanvallen van tegenspoed, heldhaftig doen zegevieren. Zy geest hem altans de eerste en heilzaamste hulpmiddels aan de hand, om dezelven, zo niet geheel te overwinnen, ten minsten voor het grootste deel te matigen, en te verzagten.
Neemt men eens in aanmerking, dat de allereerste aanvallen van rampen de allergeweldigste, de ondragelykste zyn; en dat deze niet zelden den zwakken sterveling overmeesteren, hem onder hun geweld brengen, en als in boejen van slaverny kluisteren, dan begrypt men ligt, dat de mensch, eens overwonnen, bezwaarlyk tot dien moed en dapperheid komen kan, om zich tegens volgende aanvallen te verzetten. - Men stryd dan met ongelyke kans; dewyl eene twede zegepraal, op eene voorafgaande overwinning, gemakkelyk gebaand word. - De mensch, dus overmeesterd, en ten éénemaal overwonnen, ligt roerloos geketend onder het juk zyner tegenheden, en kromt zynen nek onder de dienstbare overheersching zyner ongevallen, even als een Slaaf onder de heerschappy van een harden Meester. - Zyn dan de eerste bejegeningen, de eerste aanvallen, onzer rampen van zulk een vermogen; hebben die de meeste kragt op het gemoed der menschen; hangt hier van onze Vryheid of Slaverny ten eenemaal af; zo spreekt het van zelve, dat we ons daar tegen het sterkste te wapenen hebben. Dan op welk eene wyze zal de mensch zyn gedrag moeten inrigten, hoe zich sterken, waar mede zich wapenen, om niet als een lafhartige, op den eersten aanval zyner rampen, te bezwyken; maar dien gevarelyken schok manmoedig door te staan? Waar mede zal hy zich
| |
| |
versterken, of voorbereiden; daar onze meeste tegenspoeden ons onvoorziens, zeer onverwagt, op het lyf vallen? - Ja, hoe kan men zich tegens eenen vyand verzetten, als men niet weet, dat men dien te dugten heeft; en nog veel minder van welken kant hy ons zal bestryden? - Dus redekavelen wy, zwakke, dwaze en onbedagte Stervelingen, al te vaak; hier door worden wy neerslagtig op het ondergaan der minste tegenheden; en als het gewigte onzer rampen dan verzwaart, loopen wy gevaar van in den uitersten staat van wanhoop neder te storten. Maar kan men intusschen wel degelyk ontkennen, dat de mensch dezen vyand niet zou te wagten hebben, noch weten van welken kant de aanval te dugten staat. - De ondervinding leert, dat ieder mensch deze bittere noodzakelykheid éénmaal ondergaat; dat elk die wrange Vrugten min of meêr in zyn leven proeven moet; de een zeker ongelyk meêr, dan de ander; dan niemand leeft, op deze Wereld, zo volmaakt gelukkig, dat hy, op zynen tyd, geen tegenspoeden ondergaat. Wy allen zyn kinderen der onvolmaaktheid, blootgesteld aan dat geen, 't welk men in de Wereld gewoon is Fortuin te noemen. Verliezen wy gene goederen, blyven onze bezittingen ongestoord in onze magt, vloeit ons de Overvloed van alle kanten toe; wy kunnen nochtans met dat alles ongelukkig zyn; andere wederwaardigheden komen op ons aanvallen, duizend en duizenden zyn 'er buiten de gemelden. Onze Vrienden, onze Naastbestaanden, Man, Vrouw, Kinders, Broeders of Zusters sterven; de droefheid over dat verlies prangt ons het hart. Ziekten en ongemakken kunnen al het vermaak onzes levens wegnemen, of voor een groot deel vergiftigen. - Deze en vele andere ongevallen kunnen ons smertlyker treffen, dan de eerstgenoemden? en we zyn ten vollen overtuigd, dat wy, vroeg of laat, meêr of minder iets uit den Kelk van tegenheden moeten inzwelgen. Gelukkig zo we niet genoodzaakt worden denzelven tot den grond toe leeg te moeten drinken!
Dus overtuigd zynde, dat wy éénmaal in ons leven onvermydelyk het bestryden van tegenspoeden te verwagten hebben, waar voor wy ieder ogenblik bloot staan; is het dan niet veiligst zich by tyds te wapenen, om tegens de eerste aanvallen van tegenheden wel op zyne hoede te zyn? Om dit nu met een gelukkig uiteinde te verrigten, moeten wy ons nimmer, in generleie omstandigheden, hoe gunstig ons het geluk ook aanlache; hoe gevestigd onze staat ook schyne; hoe wy van alle wereldsche schatten overvloejen; hoe alles
| |
| |
door den milden overvloed in onzen schoot gestort worde; hoe wy van Vrienden omringd, tot welk eenen trap van eer wy gestegen zyn, en hoe ver onze vermogens boven anderen uitschitteren; nooit moeten wy ons geheel schootvry rekenen, voor de scherpe pylen van Tegenspoed, de moejelyke bejegeningen van wederwaardigheden, en de gevoelige prikkels der rampen dezes levens. - Alle die opgenoemde Voordeelen maken, wanneer zy den mensch verlaten, het gewigt der Rampen des te zwaarder. Hoe trotscher een Gebouw opgetrokken zy, hoe hooger het zyn kruin boven anderen verheffe, des te meer staat het van alle kanten bloot, voor de geweldige aanvallen van Stormen en Onweer; en, als het 'er door getroffen word, is deszelfs val zo aanmerkelyk, dat het ieders oog naar zich trekke; het maakt wyd en zyd een veel geweldiger dreun, dan het instorten eener geringe en nederige Stulp. - De wederwaardigheden oefenen haar vermogen op gene menschen kragtiger, dan op dezulken, die boven den kring van het gemeen verheven zyn; dewyl alle de schoonschynende Goederen dezer Wereld hun gemoed zodanig vervuld hebben, dat zy, op hunne afwezigheid, een volmaakt ydel in de Ziel overlaten. - Zulke menschen zyn daarom zeer schielyk neêrslagtig; op de minste ontmoeting van tegenspoeden laten zy de hoofden hangen; zy bezitten noch moeds noch krachts genoeg, om zich tegens de eerste aanvallen te verzetten. Zy bezwyken ligtelyk; eene verschrikkelyke Wanhoop vervult hunnen boezem, en verscheurt hunne Ziel op eene jammerlyke, op de allerwreedste, wyze. - Hun gezigt wendende op het geen agter hun is, bespeuren zy een troostloos verlies van alle hunne schoonschynende aardsche Schatten, Rykdommen, Eer en Aanzien; het verlies van alle hunne gewenschte dingen; van hunnen welvaart; en van hunne gezondheid, dat niet zelden aan alle die rampen en wederwaardigheden verknogt is. Zulk een naar gezigt doet telkens de ysselyke wonde van het hart op nieuw bloeden. - Zien zy voorwaards, daar vertoont zich een
drom van dreigende Rampen; alle de tegenspoeden schynen 't op hen aan te leggen; derzelver scherpe pylen doorbooren hun reeds het hart, eer ze nog afgeschooten zyn. - Slaan zy het neerslagtig gezigt, op hunnen tegenswoordigen staat, zy menen den Kelk der tegenheden al tot den grond toe te hebben leeggedronken, en verbeelden zich dat de droessem slegts voor het toekomende bewaard word. - Zie daar, zo denkt, zo gedraagt men zich niet zelden onder
| |
| |
den aanval van tegenspoeden. Van hoe veel gewigts is het derhalven niet, zich zelven tegens aanstaande rampen te wapenen; als zulken die vroeg of laat, min of meer, in dit leven de wrange Vrugten der tegenheden smaken moeten. Het is genoeg, te weten dat wy menschen zyn; dit te weten overtuigt ons aanstonds, dat wy in deze Wereld te lyden hebben; zo door de onvolmaaktheid van onzen staat, als door het Zedelyk Kwaad, dat eene menigte ongevallen berokkent. Zulk eene overweging zal ons de aandoeningen, welken de rampen anders natuurlyk op ons maken moeten, allerbest leren regelen; en de eerste bron om ons gelaten te gedragen, om geduld te leren oefenen, openen. Zy zal onzen Geest in eene bedaarde kalmte houden; en ons die éénparigheid bezorgen, welke hoogst noodig is, om lydzaam te zyn; met onzen boezem te beveiligen, tegens die verwarring, die beroering, die geweldige aandoeningen, waar onder de Mensch anders bezwyken moeste, en waar onder zo menig een bezwykt.
De twede Bron, uit welke ik de Kristelyke Lydzaamheid afleide, is een goed gebruik van de gezonde Rede te maken. Het is niet te zeggen, welk eene gelukkige uitwerking dit op ons menschen maakt. zo wy als redelyke Wezens werkzaam zyn, dan zullen wy redekavelen, dat, zo wy iets te lyden hebben in dit leven, zulks het lot der Stervelingen is, en in alle gevallen maar een bepaalden tyd duurt. Zo wy de inspraak der Rede gehoor lenen, als ons eenig ongeval overkomt, dan zal het ons kragtdadig ondersteunen, als wy ons dadelyk voorstellen, de gevolgen, die het zelve na zich zou kunnen slepen. Doen wy dit, dan zullen wy ook dadelyk gereed staan, om middelen by de hand te vatten, ten einde deze gevolgen voor te komen. Dit is inderdaad eene uitwerking, welke eene gezonde redekaveling hebben moet; terwyl anderen, die verkeerd redeneren, en de Rede veragten, onder het gewigt der rampen bezwyken.
Nooit zal men eene stille gerustheid, eene éénparige en zagtmoedige Lydzaamheid, nimmer het geduld vinden, in den boezem der zulken, die den band der Rede verscheuren, en zig, met voordagt, tegens hare voorzigtige leiding verzetten. Het is ver van daar, dat de Rede ons ongevoelig zou maken, of ons, in het midden van de geweldigste Rampen toevlugt zou leren nemen, tot eene onaandoenelyke onverschilligheid. Het ware uitzinnigheid, naar de voorheen gewraakte zinnelooze stelling der Stoïsche Wysgeerte, zyne toevlugt te nemen tot iets, 't geen ons het gewigtigste, het allervoortreffe- | |
| |
lykste van ons leven, ontneemt. Wil men den Mensch ongevoelig maken, men pooge hem dan in een levenloos Schepzel te hervormen. Onzinnige Wysgeer, welke my zoekt gelyk te maken aan een gevoelloos, aan een levenloos Schepzel; die my gelyk maakt aan steen en hout; die my hulpmiddels aan de hand geeft, duizendmaal erger, dan de kwaal zelve! Het gebruik der Rede zal ons heilzamer middels aanbieden. Laten wy ze niet verwerpen, noch met ongevoelig omtrent onze Rampen te zyn, (waar tegen de minsten myner Lezeren, zo ik vertrouwe, Lessen noodig zullen hebben,) noch met ons, aanstonds, onder het gewigt der Rampen en tegenheden te buigen, en ons in slaafsche banden te laten ketenen.
Het is onmogelyk, dat iemand, die het juk der Rede van zyne Schouders afschud, en zich in tegendeel onder een zwaarder buigt, dat zulk een de aandoeningen, die de Rampen in zyne Ziel verwekken, wel regele. Het is 'er zo ver van daan, dat in tegendeel alles in zynen Boezem in de war, in beroering, raakt. De geweldigste, de hevigste aandoeningen grypen de Ziel aan, en helpen haar ten eenemaal buiten staat, om hare gewoone werkzaamheden te oefenen; gene kragten bezittende, om hare denkbeelden te regelen, bezit ze nog veel minder vermogens, om naar bekwame hulpmiddels uit te zien; en dus geraakt zy ook buiten staat, om de noodige vertroosting voor haar op te zoeken. Zy is gelyk een Schip, dat, zonder Stuurman, in het midden der hooggaande Golven, tegens het geweld der Stormen ligt te dobberen; dat, gints en herwaards geslingerd, eindelyk verzinkt, in den grondeloozen Kolk der opgezwollen en verbolgen Zee.
Van hoe veel gewigts is, derhalven, de bestiering der Rede niet voor den Mensch, die voor den aanval veler rampen bloot staat, om hem te versterken, en de deugd van Lydzaamheid te le ren oefenen. Ze dient, om ons te leiden, ons in eene betamelyke gelatenheid te houden, en alle onze bedryven zo te regelen, dat wy ons, met de daad, in alle gevallen, als redelyke Wezens gedragen. In generleie omstandigheden, behooren wy des de Rede te verlaten. De Mensch, die hare Voorschriften veronagtzaamt, word het redeloos Vee gelyk, zo niet erger; waar tegen hy, die dezelve nauwkeurig betragt, ondervind, dat hy 'er eene zeer bemoedigende Ondersteunster aan heeft. Zy tog is ryk in raadgevingen; nimmer uitgeput, om den Verdrukten nieuwe hulpmiddels toe te reiken; nimmer verlegen, om hem te leiden, te raden, en den veiligsten weg aan te wyzen. Zy leert, hoe wy de rampen ondergaan moeten; hoe wy ons te gedragen hebben, hoe wy ze veilig door
| |
| |
gepaste middels kunnen tegengaan, en derzelver aanvallen afstuiten. Zy leert ons onder dezelven stil te zyn; en laat niet toe, dat zy ons dermate ontroeren, dat zy alle onze rust verstoren, en 't gemoed onstuimig maken, even als eene woedende en opgezwollen Zee. Zy verleent het gemoed, in 't midden, in 't hevigste van 't woeden der rampen, eene zekere gerustheid, waar door de Mensch het bestier over zich zelven blyft behouden. Laten dan de verschrikkelyke Onweeren van rampen, laten de Stormen van tegenheden loeijen, laten de Donders van jammeren en elenden, over onze hoofden rommelen, zo lang de Rede in onze Ziel de overhand houd, zullen wy bedaard, stil en geduldig blyven in 't midden van 't woeden der rampen, in de hooggaandste en verschrikkelykste wederwaardigheden.
Hoe onbedenkelyk veel kan de gezonde Rede, daar en boven, niet toebrengen, om ons gemoed met geduld te wapenen, met de rampen van anderen by de onzen te vergelyken, welke dikwils of hooggaander, of voor ons ondragelyker zyn zouden, als wy ze zelve lyden moesten. Hier by komt die éénparigheid der Ziele, welke de gezonde Rede alleen ons bezorgen kan, en gestadig het gemoed vervult. Zy is het, die den mensch zulke Deugden leert oefenen, welken hem, in 't midden zyner ongelukken, gelukkig doet zyn, in 't midden van de ontrustende aanvallen van tegenheden, gerustheid beschikken kan. Daar benevens leert zy den Mensch, dat hy een verdorven Schepzel, en derhalven, om der Zonden wil, aan geduurige Rampen, aan gestadige Tegenheden, onderhevig is. De Zonde, het Zedelyk Kwaad, heeft het natuurlyke ten gevolge: hier door is het in de Wereld gekomen, van daar is de Sterveling aan veel lydens onderhevig. Ter dier oorzake is 'er geen bestendige Gelukstaat op aarde; maar het gevestigdste geluk stort vaak schielyk in, en de gelukkige Sterveling worstelt eerlang met een drom van Wederwaardigheden. Dan zy leert het kwaad, de rampen en wederwaardigheden, niet slegts kennen, maar zy leert ons ook, Hem te regtvaardigen, welke ze ons toezend. Dit is voorwaar geen zwakke grond, om 'er onze lydzaamheid op te bouwen, te zien en te erkennen, dat wy, al 't geen wy lyden, dubbel waardig zyn; dat ons niets, dan 't geen wy regtvaardig verdiend hebben, overkomt. Wanneer wy dan de tegenheden betrekkelyk beschouwen, en de onzen vergelyken by die van anderen, welken dikwils in den aart beter zyn dan wy; terwyl ze met zwaardere te worstelen hebben, hoe zal deze overweging ons met geduld vervullen, en doen bekennen, dat wy niet hard, maar
| |
| |
op eene tedere en Vaderlyke wyze, gekastyd worden! Hoe zal zulk eene overweging het gewigt onzer rampen verligten; daar in tegendeel niets dezelve meer verzwaart, dan te wanen dat wy iets beters waardig zyn; dan te denken dat men altoos gelukkig moet leven; dan vooral te menen, als men lyd, dat niemand meer dan wy door te staan heeft. Niets zet de tegenheden meer gewigts by, dan te wanen zo zwaar te lyden, als eenig mensch op de Wereld: te klagen, niemand heeft meer door te staan, dan ik, verdubbelt de rampen; waar tegen hy, gelyk men te regt zegt: ‘die geduldig lyd, maar half lyd’.
Wel aan dan, Stervelingen, wie gy ook zyn moogt, geeft der Rede gehoor, daar gy oneffen wegen bewandelt, op welken men geen voet kan verzetten, zonder smart te gevoelen, daar de tegenheden, als zo vele scherpe dorens U op de gevoeligste en pynelykste wyze steken; de Rede, de Rede voorwaar, zal U in deze moeijelyke omstandigheden onderwyzen, welke de veiligste plaatzen zyn, waar gy uwe voeten zetten kunt; ze zal U kragtig ondersteunen, met Lydzaamheid versterken, en U langzamerhand leren gewennen, aan dat geen, het welk U in het eerst ondragelyk, geheel onlydelyk scheen. Aldus zult gy de eerste, de voornaamste en kragtigste hulpmiddels ontvangen, hoedanigen gy te vergeess van elders zoud wagten; en gy zult het gewigt uwer smerten voelen verligten. Het smartlyk gevoel, dat zy anders natuurlyk op uwe gemoederen maken moeten, zal bestendig verminderen, naar gelang dat uwe Lydzaamheid toeneemt.
Op dusdanig eene wyze ondersteunt de Rede den Mensch, en staat hem kragtdadig by, met hem, in alle gevallen, in alle moeijelyke omstandigheden, in alle wederwaardigheden, rampen en ongevallen, te versterken, en moed in te boezemen, tegens al het geweld, 't geen zyne ongelukken op hem oefenen. Zo leert de Rede hem het Goed en 't Kwaad dezes levens kennen; brengt hem tevens zyne vergankelykheid en kortstondigheid onder het oog; en dringt door tot binnen in den aart en de natuur der dingen. Zo toont ze ieder ogenblik, dat al het aardsche vergankelyk, dat al wat de uitwendige zinnen streelt enkel ydelheid is. Ze gaat zelfs nog een trap verder, en leert ons, uit de beschouwing van het vergankelyke, uit de beschouwing van al het onvolmaakte, uit het ondergaan van vele wederwaardigheden, die somtyds den goeden treffen, en den Godloozen voorby gaan; uit het ongelyk, dat den braven dikwils door de boozen aangedaan word; dat 'er eens een tyd komen zal, waar in alle deze
| |
| |
strydigheden opgeklaard zullen worden; dat 'er eens een tyd komen moet, waar in de Deugdzamen, van alle bittere tegenspoeden ontheven, over alle hunne Vyanden zegepralen zullen.
Dan dewyl 'er in dezen aan de Rede nog veel gebreekt, om alles te bevatten, wat een Kristen noodig heeft, om in alle gevallen geduldig te lyden; en de derde, of laatste Bron, welke is onze Redelyke Godsdienst, gebouwd op de Bovennatuurlyke Openbaring, alleen die heilzame middels bevat, welken den Mensch over alle zyne Rampen kunnen doen Zegevieren, zal ik nu voorts nog toonen, hoe de Godsdienst, daar de Rede te kort schiet, dit gebrek vergoed; en dit zal de stoffe zyn, welke ik, by de naaste gelegenheid, in een volgend Vertoog behandelen zal.
c.v.d.g.
|
|