Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLausus en Lydia, Treurspel door Pieter Pypers. Te Amsterdam by A. Fokke 1777. Behalven het Voorwerk 113 bladz. in octavo.LYdia is eene dogter des Konings van Prenesten, welke Vorst heeft moeten vlugten voor de overwinnende wapenen van Mezentius, den Koning van Tyrene, die bekend staat voor een onverzettelyken Dwingeland. By die behaalde overwinning is Lydia gevangen en geboeid; maar Lausus, de zoon van Mezentius, door de Min getroffen, vleide zig haare boeien wel dra te zullen slaaken, en zig met | |
[pagina 611]
| |
haar in den Egt te verbinden: een vooruitzigt, dat ook Lydia, gevoelig voor de liefde van Lausus, streelde. Dan ziet, Mezentius, niet min gevoelig voor zyne schoone Krygsvangene, begeert haar ten Huwelyk: zulks doet hem, op de ontdekking dat Lausus zyn medeminnaar was, deezen zynen Zoon van 't Hof verwyderen; met oogmerk, om, geduurende deszelfs afweezigheid, zynen Egt met Lydia te voltrekken. Phanor, een halsvriend van Lausus, dit oogmerk van den Vorst verstaan hebbende, ylt in aller haast naar zyn afweezigen Vriend, en openbaart hem, dat 's Vorsten besluit vast genomen is. Lausus schryft, in woede, een brief aan Lydia, haar zynen doodlyken aanslag op zynen Vader meldende; en belast Phanor met dien brief. Phanor, inmiddels by den Vorst verdagt gemaakt zynde, wordt, onder den weg, op Koninglyke orde gevangen genomen, en van zyne papieren beroofd. Dit brengt Phanor in den kerker, ter afwagtinge zyner doodstraffe, die hem zekerlyk overgekomen zou zyn, had niet Lausus zynen Vriend, (hem zo volkomen gelykende, dat ze niet wel te onderscheiden waren,) overgehaald, om uit den kerker te vlugten, en hem toe te slaan, dat hy zyne plaatse bekleedde; in 't vleiende denkbeeld, dat hy, als Zoon, ten laatste het Vaderlyk harte zou treffen. Het gevolg hier van is dat Mezentius, die zyn Huwelyk met geweld wil aangaan, die ongevoelig is voor alles wat Lydia, ten voordeele van Phanor, aanwendt, den gevangenen uit den kerker hervoort doet komen, en in het strydperk aan den muil en de klaauwen van een woedenden Leenw bloot stelt. In die omstandigheden openbaart zig Phanor; en de Vorst ontdekt dat hy zyn eigen Zoon gevonnisd heeft, juist op 't oogenblik, zo als hy, naar allen oogzien, door den Leeuw verscheurd staat te worden. Dit treft het Vaderlyke hart van Mezentins, en maakt hem als woedende op zig zelven, zo dat hy dreige zig te doorsteeken; maar Lausus, den Leeuw doodlyk gewond hebbende, verschynt op dat pas met zynen Vriend Phanor, voor den Vorst. Hy eischt Phanors vryspraak, of wil met zynen Vriend sterven. Mezentius geraakt in een tweestryd; de Vaderlyke liefde en de Wraakzugt slingeren hem heen en weder; doch de eerste krygt de overhand; en Mezentius, afstand doende zo van Lydia als van de kroon van Tyrene, stelt zynen Zoon in 't bezit van Lydia en tevens van het Ryk; waarop hy zig ten laatste aldus doet hooren.
Hoor toe, myn Volk! en juich! beschouw in my, na dezen
Een' die uw koning was, thans wil uw vader weezenGa naar voetnoot(*).
Myn voorge strengheid sproot uit godvergeeten waan,
Dat nimmer Goon het hart der menschen gadeslaan,
Of dat naar hunnen wil verkneeden en bestieren:
Die valschheid ziet het licht der waarheid zegevieren.
Thans ben ik uit dien poel van duisternis gered;
Ik voel de boosheid in myn' boezem gansch verplet.
| |
[pagina 612]
| |
'k Erken nu 's hemels magt, die, naar zyn welbehaagen,
Het hardste hart vermurwt met onweêrstaanbre slagen.
Die alles einden doet in 't punt van zyn besluit,
Het geen een stervling, hoe vermogend, nimmer stuit.
Erken dit nevens my, myn volk, en vrees de Goden.
Volg met uw vorstGa naar voetnoot(*), en my, trouwhartig hun geboden.
Leer, dat de Boosheîd nooit zo diepe wortlen schiet
In 't menschlyk harte, die de hand des hemels niet,
Zo dra zy wortelen der Deugd in 't hart laat groeijen,
Zelfs op één oogenblik, één' stond, weet uit te roeijen.
Treedt allen nevens my ter tempel, en erkent,
Dat Deugd de waare vreugd alleen in 't harte prent.
Dit is het beloop van een Treurspel, welks geschiedkundig onderwerp ontleend is, uit de uitmuntende verhaalen van den Heer Marmontel, waarin dit Stuk voorkomt, onder den tytel van Tyran, liefdenryk Vader. Het ontbreekt deezer Geschiedenisse niet aan Tafereelen, die geschikt zyn, om het hart te roeren, en zulks heeft naastdenkelyk den Heer Pypers bewoogen, om dezelve tot het ontwerpen van een Treurspel te gebruiken; dan hy heeft, naar 't ons toeschynt, niet wel in agt genomen, dat dezelve voor het Tooneel veel te omslagtig zy; vooral op die wyze als hy hier dit Stuk behandeld heeft. - Wat de verdere uitvoering betreft, men kan den Heer Pypers niet beschuldigen, dat hy de verscheidenheid der characters, en derzelver bestendige gelykvormigheid niet in 't oog gehouden heeft; zulks is behoorelyk gade geslaagen, en beantwoordt over 't geheel zeer wel aan de onderscheidene omstandigheden; meerder aanmerking verdient het, dat hy de characters der persoonen gemeenlyk wat te sterk uitgedrukt heeft, en dezelven te geweldig doet werken. Zulks heeft in alle de persoonaadjen min of meer plaats, en bovenal in Mezentius; die meer voorkomt als een mensch, die alles, wat hy bedoelt, met drift voortzet, dan als een Vorst, die door eene voorzigtige Staatkunde zyn oogwit zoekt te bereiken. Daarenboven, is Mezentius, buiten noodzaak, een gansch Godvergeeten mensch; dit maakt zyne verandering, met het afloopen van 't Spel, ten spoedigste zo groot, dat het gansch niet natuurlyk zy. - Men kan uit alles afneemen, dat de Heer Pypers niet onbekwaam is, om zyne gedagten in volle kragt uit te drukken, (dit straalt in alie zyne voorstellingen door;) maar hy schynt te zeer gevallen te zyn op het harde, op 't geen geweldig werkt. Veelligt zou hy wel doen, wanneer hy zig in zyne dichtkundige oefeningen meer op het zagter aandoenlyke toelei, en zig daar door beschaafde. - By mangel van oplettendheid zyn 'er in dit Stukje verscheiden drukfouten ingesloopen, waar van 'er ook eenigen aan 't einde van 't zelve opgetekend zyn: maar vreemd is 't, dat men in de naleezing over 't hoofd gezien heeft, hoe 'er in 't Vyfde Bedryf Zesde Tooneel staat phlegon, daar 't behoorde te zyn phanor, het welk eene gansche verwarring baart. |
|