naar, die het ongelukkige Huisgezin redt, en met eene deugdzaame Maagd eene reine Egtverbintenis aangaat, in het vereischte daglicht stelt. - In de eene en andere soort komt de Heer Paape voor, als een Godvrugtig Dichter, die waarlyk agting verdient uit hoofde van dit zyn character, en wiens gedichten, op een vloeibaaren trant geschreeven, gemoedlyk opwekkend zyn. De tydsomstandigheid, de aanvang van een nieuw Jaar, waarin dit Stukje onzen Leezeren, (dien wy Gods zegen in alle hunne eerlyke onderneemingen, en verder weezenlyken gelukstaat, in dit Jaar toewenschen!) ter hand komt, bepaalt eenigermaate onzekeuze van een Dichtstuk, tot een staal uit deeze verzameling. Men leeze des de volgende bedenkingen van onzen Dichter, op de vernieuwing des Jaars, die aldus luiden.
Dus snelt de tijd, met reuzenschreên,
Met ons ten grave heenen,
Het licht, dat naauwlijks ons bescheen,
Is als een droom verdweenen.
Doch 't snel verloop van 's leevenstijd
Doe weereldliefde beeven!
't Oprecht gemoed, aan God gewijd,
Kan hier door vrolijk leeven.
De vreemdlingschap valt zuur en bang
Voor 't maagschapminnend harte.
Een oogenblik schijnt dagen lang.
De afweezenheid baart smarte.
Dus grieft de droefheid nooit de deugd:
Ziet zij haar' tijd verloopen,
Zij treedt naar 't graf, en kan verheugd
Op 't eeuwig leeven hoopen.
Hier zwerft zij onder vreemde lucht,
Gescheiden van haar vrinden;
Terwijl ze om zonde en onheil zucht,
En nergens rust kan vinden.
Zij ziet dan blij den korten duur
Van 't leeven en de zuchten:
Ja! vindt steeds zoet in 't wrangste zuur:
De dood eindt de ongenuchten.
Dit geeft haar moed in 't knellendst leed,
En doet haar vrolijk zingen.
Zij juigcht, of schoon ze op doornen treedt,
En oogt op 't eind der dingen.