bol of ons zonnestelzel, noch genoodzaekt in deze alleen bewijzen te zoeken voor eene eeuwige en verstandige oorzaek; het gantsche heelal bied zich aen om deze waerheid te staeven. De dwaelsterren doorloopen ieder heure vaste kringen, overeenkomstig het verband, in het welke zij tot elkander staen, en het zonnestelzel, tot het welk zij behoren. De Zonnestelzels, ieder tot ondergeschikte einden in den onmeetbaeren kring geplaetst, in welke van Eeuwigheid God hunnen kring had afgemeeten, zijn zo veele deelen van het algemeene Zamenstel.
De velden worden nu met Sneeuw bedekt; het geboomte aertig met vlokken bestrooid; de grillige Stedeling draevt met paerd en slede heen en weder, tot eindelijk het moedige ros is afgemat, en zijne dolle drift niet meer vermag te voldoen. Deze gevaerlijke en verkleumende tijdkorting word gretig aengegrepen. Men houd eene sledevaert, en zoekt zich onderling door tuig en dek den loev af te steken. Men rent als ontzinnigen, om de anderen voorbij te snellen, men schreeuwt en tiert om het schuimende paerd nog aen te moedigen, en word te dikwerv met gekwetste leden beloond, ten prijs der verwinning.
De Vorst bevloert de wateren met kristal. De Vorst doet ons op haere ruggen wandelen; men snelt over de bevrozen rivieren, en word door deze schijnbaere vertraeging niet verhindert in zijne voornemens. Als ik aen het ijs gedenk, en mij het lotgeval van mijnen vriend Charites herinner, bevangt mij een kille schrik, die mij tevens den dood van een' gelievden vriend, en de bittere droevheid zijner ouderen voor ogen stelt.
Charites, de blijdschap zijner magen, het vermaek zijner bekenden, van zijne vrienden gelievd en hoog geacht, bij behoevtigen bemind, werd op deze wijze weggerukt in den bloei zijner jaeren. De koude had pas het water met ijs bedekt, of Charites besluit het te beproeven; goede raed werd in den wind geslagen; het voorbeeld van eenigen, die zich even onbedachtzaem waegden, bevestigde hem in zijn besluit.
Hij bind zijne schaetsen aen, doet eenige streeken; het ijs buigt onder zijne voeten; het breekt; en hij zinkt in de diepte; de pogingen, die men aenwend, om hem te redden, zijn vruchteloos; vruchteloos smeekte hij beangstigd, eenige ogenblikken om bijstand; vruchteloos waren de aengebodene belooningen van zijne vrienden; niemand durvde zich, schoon door het goud bekoord, in het gevaer werpen, 't welk onvermijdelijk den dood scheen te vergezellen; men trekt hem