| |
Wysgeerige en Staatkundige Geschiedenis van de Bezittingen en den Koophandel der Europeaanen in de beide Indien. Uit het Fransch vertaald. Vierde Deel. Te Amsterdam by M. Schalekamp. Behalven den Bladwyzer 405 bladz. in gr. octavo.
MEt dit Stuk gaat de Autheur, het vaste Land van Zuid-Amerika verlaatende, over tot de Eilanden, bekend onder den naam van de Antilles of de Vooreilanden, om de Volkplantingen en den Handel van de onderscheidene Natien aldaar te beschouwen. Hy vangt dit gedeelte aan, met eene uitvoerige beschryving van het merkwaardigste, dat men omtrent die Eilanden in 't algemeen in agt heeft te neemen, zo ten opzigte van derzelver ligging als grond- en lugtgesteldheid; waarop hy verder derzelver Bewooners beschryft, en een verslag geeft van het voorgevallene tusschen de Spanjaarden, Franschen en Engelschen, met de eerste bezitneeming van
| |
| |
eenigen dier Eilanden, en het dryven van den Handel op dezelven. Dit leidt hem vervolgens tot een berigt van de woeste Bokkaniers en hun euvelmoed; van de voortgangen der Franschen en Engelschen, mitsgaders van de verrigtingen der Zeerooveren dier beide Natien, waaronder ook eenige Hollanders, zedert zo vermaard onder den naam van Vrybuiters; welker geschiedenis hy in 't breede ontvouwt, van hunne opkomst af, tot op den tyd, dat hun zonderling genootschap een einde nam, en deeze Vrybuiters gezette Inwoonders dier Eilanden werden. Hier mede geraakte Amerika, gelyk onze Autheur vervolgt, op het afloopen der voorgaande Eeuwe, genoegzaam in rust; doch het deelde al terstond, met den aanvang deezer Eeuwe, op den dood van Karel den II, Koning van Spanje, in de gevolgen van de oneenigheden der Spanjaarden en Franschen met de Engelschen, waar mede de Hollanders zich verbonden hadden. En even zo ging het in 't vervolg van tyd, by de herhaalde onlusten tusschen Spanje, Frankryk en Engeland; waar van onze Schryver de Geschiedenis agtervolgt, tot op de laatstgetrosfene Vrede in 't Jaar 1762.
Na dit Geschiedverhaal, doorvlogten met oordeelkundige aanmerkingen over het gedrag dier Hoven, en den invloed van dat alles op de Volkplantingen, waar mede het tiende Boek beslooten wordt, schikt de Autheur het elfde Boek wel inzonderheid ter beschouwinge van den Slaavenhandel op de Afrikaansche kust, daar men van oudsher de veragtlyke en onmenschlyke gewoonte gehad heeft, om de bewoonders te verkoopen; en waar van men zig, zedert de opregting der Europische Volkplantingen in Amerika, in de nieuwe Waereld bediend heeft, ter verkryginge van arbeiders in de Mynwerken, den Landbouw enz. Onze Schryver, dit onderwerp op het oog hebbende, geeft vooraf een berigt van Afrika in 't algemeen, en van dat gedeelte, 't welk men Barbarye noemt in 't byzonder, dat hem aanleiding geeft, om zig uit te laaten over de mogelykheid van het uitrooten der Zeerooveryen, en het vestigen van den Koophandel aldaar. Vervolgens geeft hy een breedvoerig verslag van de Westlyke kust van Afrika, ter ontvouwinge van de Landsgesteldheid, de Regeeringswyze, de manier van den Oorlog te voeren, de Zeden der Natie, en den Koophandel, welke aldaar gedreeven wordt. Dit brengt hem, eindelyk, tot het geen hy inzonderheid bedoelt, te weeten den Slaavenhandel, die aan deeze Kust by uitstek eigen is. Hier op bepaaldlyk stil staande beschryft hy deezen handel in deszelfs oorsprong en voort- | |
| |
gang, met nevensgaande aanmerkingen over de wyze, op welke men zig van deeze Slaaven meester maakt, en zig vervolgens van hun bedient. De onmenschlyke handelingen, welken daarin veelal plaats hebben, maalt hy ten leevendigste af, terwyl hy teffens aantoont, hoe men zig jegens hen behoorde te gedraagen, indien men den Slaavenhandel tog wettigen wil, waar tegen hy zig, als een volstrekt wraakbaaren handel, ten vuurigste aankant. Zyne voorstellingen deswegens zyn te nadruklyk, om niets van dezelven, ten deezer gelegenheid, mede te deelen: 't geheele stuk is te uitvoerig, om hier plaats te geeven; maar zie hier
eenigen van de voornaamste trekken, ter wederlegginge van de denkbeelden derzulken, die den Slaavenhandel en derzelver gewoone behandeling verdeedigen.
Beweert men, dat hy, die iemand tot een Slaaf wil maaken, niet schuldig is, om dat hy zig van zyn regt bedient, zo ontkent de Autheur de gegrondheid van dat regt; en beweert dat zulk een Persoon een daadlyk regt heeft, om zig tegen die onderdrukking aan te kanten: des hy, die de Slaaverny verdeedigt, ‘een vyand van het Menschlyk Geslacht zy, verdeelende het zelve in twee genootschappen van wettige moordenaars, de onderdrukkers en onderdrukten.’
Zegt men, het regt der Slaavernye strekt zig uit tot den arbeid en de vryheid, niet tot het leeven; zo merkt hy aan, dat men zig het regt aanmaatigt, om hen op zodanig eene wyze te behandelen, dat het wel degelyk hun leeven in gevaar stelle, ja verkorte. - Dog laaten wy, in eenige volgende bedenkingen, des Autheurs eigen voorstellingen overneemen.
‘Het regt van slaavernye is het regt om allerleie soorten van misdaaden te pleegen; misdaaden, die den eigendom aantasten; want gy laat den slaaf niet in het bezit van zynen eigen persoon: misdaaden, die de Veiligheid vernietigen; want gy kunt den slaaf aan uwe grilligheden opofferen: misdaaden, die de eerbaarheid doen zidderen.... Myn bloed verstyft op het maalen deezer schrikbaare afbeeldzels. Ik haat, ik schuw het menschlyk geslagt, zamengesteld uit slagtoffers en beulen; en indien het niet verbeterd worde, mogt het dan vernietigd worden!
Nog één woord, dewyl wy alles moeten zeggen. Cartouche, gezeten aan den voet eens booms in een dichtbegroeid bosch, de rekening opmaakende van den ontvangst en uitgaave zyner plonderingen en daggelden zyner onderhoorigen, en nevens hun raadpleegende over de denkbeelden van
| |
| |
evenredigheid en uitdeelende regtvaardigheid: verschilt cartouche, uit dit oogpunt beschouwd, veel van den Slaavenhandelaar, die, met een gekromden rug, op zyn Komptoir zittende, met de pen in de hand, het getal der aanslagen berekent, die hy op de Kust van Guinee doen kan; die met bedaardheid onderzoekt, hoe veele Snaphaanen ieder Neger hem zal kosten, om den oorlog te voeden, die hem slaaven levert; hoe veele yzeren ketens, om hen op zyn schip geboeid te houden; hoe veel geesselroeden, om hen tot den arbeid te noodzaaken; hoe veel elk druppel bloeds, waar mede deeze Neger zyne plantaadje zal bevogtigen, hem zal opbrengen; of de Negerin meer voordeels zal doen aan zyne landen, door den arbeid haarer handen, dan door dien van het Kinderbaaren? Wat dunkt u van deeze vergelykinge? De Struikroover valt aan, en neemt het geld; de Koopman neemt den persoon zelven. De een schendt de gezellige inzettingen; de ander schendt de Natuur.
Maar de Negers zyn een geslagt van menschen, tot de slaaverny gebooren; zy zyn bekrompen van begrip; bedriegelyk, kwaadaartig; zy zelven zyn overtuigd van de meerderheid van ons verstand, en erkennen bykans de regtvaardigheid onzer heerschappye.
De Negers zyn bekrompen van begrip; om dat de slaaverny alle de springveeren der ziele verbryzelt. Zy zyn kwaadaartig; nog niet kwaadaartig genoeg tegen u. Zy zyn bedriegelyk; om dat men tegen zynen dwingeland niet tot de waarheid verpligt is. Zy erkennen de meerderheid van ons verstand; om dat wy hunne onkunde misbruikt hebben: de regtvaardigheid onzer heerschappye; dewyl wy hunne zwakheid misbruikt hebben. Alzo lief zou ik zeggen; de Indiaanen zyn een geslagt van menschen, gebooren om verpletterd te worden; dewyl 'er onder hen dweepers worden gevonden, die zich werpen onder de raden van den wagen van hunnen Afgod voor den tempel van Jagernat.
Maar deeze Negers waren gebooren Slaaven. Wien, barbaaren, zult gy doen gelooven, dat een mensch de eigendom zyn kan van eenen Souverein, een Zoon de eigendom van eenen Vader, eene Vrouw de eigendom van eenen Man, een Knegt de eigendom van eenen Meester, een Neger de eigendom van eenen Volkplanter?
Maar deeze slaaven hadden zichzelve verkogt. Heeft immer de eene mensch aan den anderen mensch, door een verdrag of eenen Eed, kunnen vryheid geeven, om hem te gebruiken en te misbruiken? Indien hy in dit verdrag be- | |
| |
willigd, of deezen Eed gedaan hebbe, het is geschied in een oogenblik van onkunde, of eene vlaag van dwaasheid; en hy heeft daarvan afstand gedaan, in het zelfde oogenblik, als hy zich zelven gekend, of het gebruik zyner Reden wederom bekoomen heeft.
Maar zy waren in den Oorlog gevangen genomen. Wat gaat u dat aan? laat de Overwinnaar zyne overwinning misbruiken, zo als hy zulks goedvindt. Waarom zoudt gy zyn medepligtige worden?
Maar het waren misdaadigen, in hun Vaderland tot slaaverny gedoemd. Wie had hen gevonnisd? Zyt gy onkundig, dat onder een willekeurigen Regeeringsvorm de Dwingeland alleen schuldig is.’
Verbeeldt men zig eindelyk, dat het afschaffen van den Slaavenhandel, het vrymaaken der Negers onbestaanbaar is met de bearbeiding onzer Volkplantingen; de Autheur beweert in tegendeel, dat wy onze Volkplantingen kunnen handhaaven, zonder dezelven met Slaaven te bevolken.
‘De Eilanden, zegt hy, zyn opgevuld met Negers, wier ketens men heeft verbroken. Met een goeden uitslag bearbeiden zy de kleine plantaadjen, welken hun geschonken zyn, of die zy door hunne naarstigheid verkreegen hebben. Dezulken deezer ongelukkigen, die hunne onafhanklykheid en vryheid herkreegen, zouden in vrede leeven van diergelyk een vryen en voordeelgeevenden arbeid. Hebben de Deensche slaaven, dien hunne vryheid is geschonken, hunnen Ploeg en Eg verlaaten?
Vreest men, dat de gelegenheid om te leeven, zonder te werken, op eenen van natuure vrugtbren grond, en kleederen onder eenen brandenden hemel te kunnen ontbeeren, de menschen tot ledigheid doet vervallen? Waarom bepaalen zich dan de bewooners van Europa niet tot den arbeid van de volstrektste noodzaaklykheid? Waarom verspillen zy hunne kragten met werkzaame bezigheden, die slegts aan kortduurende of op grilligheden gegronde behoeften voldoen? Ons zyn duizend beroepen geoorlofd, het een lastiger dan het ander, die het werk zyn van onze instellingen en gewoonten. De Wetten hebben op de aarde een zwerm kunstbehoeften doen uitspruiten, welke zonder haar nimmer het bestaan zouden gekreegen hebben. Alle de eigendommen, volgens haare eigendunklyke grilligheden, verdeelende, hebben zy een oneindig getal menschen onderdaanig gemaakt aan den heerschzugtigen wil van hunsgelyken, in zo verre, dat zy hen doen danssen en zingen om te leeven. Gy hebt
| |
| |
onder u Weezens, van dezelve geaartheid als gy zelven, die 'er in hebben bewilligd om zich te begraaven onder de bergen, om u metaalen, om u koper te leveren, dat u, misschien, een doodlyk vergif zal aanbrengen: waarom wilt gy dat de Negers minder de speelballen uwer grilligheid, minder dwaas zyn dan de Europeaanen?
Wanneer gy deezen ongelukkigen de vryheid, maar evenwel allengskens, schenkt, als eene belooning voor hunne spaarzaamheid, voor hun pryswaardig gedrag en voor hunnen arbeid, draagt dan zorge om hen aan uwe wetten en zeden te onderwerpen, en hun uwe overtolligheden te schenken. Geeft hun een Vaderland, zamenstemmende belangen, voortbrengzels, die zy kunnen aankweeken, een lystogt overeenkomstig met hunnen smaak, en het zal uwer Volkplantingen nimmer ontbreeken aan handen, die, van haare ketens verlost, te arbeidzaamer en sterker zyn zullen. - De voortbrengzels uwer Volkplantingen zullen door vrye handen gekweekt, en als dan zonder wroegingen genuttigd worden.’
Aan dit alles hegt hy eene bemoedigende aanspraak tot de Vorsten, om het hunne ter bevorderinge hier van aan te wenden; en brengt den Planteren, ten laatste, onder 't oog het onheil dat hun dreigt.
‘Uwe slaaven, zegt hy, hebben uwe Edelmoedigheid noch uwen raad noodig, om het heiligschendend juk, dat hen knelt, af te schudden. De Natuur verheft haare stemme luider dan de Wysbegeerte en het belang. Reeds hebben etlyke vermoorde Blanken voor een gedeelte onzer misdaaden geboet; reeds zyn 'er twee Volkplantingen opgerecht van weggeloopene Negers, welke de onderlinge verbintenissen en het geweld tegen uwe aanslagen beveiligen. Het vergif heeft, van tyd tot tyd, eenige slagtoffers gewroken. Veelen hebben, door een vrywilligen dood, zich uwer onderdrukkinge onttrokken. Diergelyke onderneemingen zyn zo veele flikkeringen van licht, die het onweder voorspellen; het mangelt den Negeren slegts aan een Opperhoofd, dat moeds genoeg bezit, om hen ter wraakoeffeninge en slagtinge aan te voeren.’
Na deeze beschouwing van den afschuwelyken Slaavenhandel en 't haatlyk gedrag jegens de Slaaven, gaat onze Schryver over tot het geeven van een berigt, nopens den Landbouw op de Amerikaansche Eilanden, en derzelver merkwaardigste voortbrengsels; als mede van de gesteldheid
| |
| |
en voortplanting der geenen, die zig op deeze Eilanden gevestigd hebben. Dit gedeelte behelst verscheiden byzonderheden, die de Natuurlyke Historie deezer Eilanden betreffen; en op derzelver voordragt laat de Autheur dit Boek afloopen, met eene algemeene aanmerking over het voordeel dat de Europeaanen uit deeze Volkplantingen trekken; het welk hy zig voorstelt, in de volgende Boeken, met opzigt tot de onderscheidene Natien, die 'er deel in hebben, nader te toonen. En hier omtrent bepaalt hy zig in het twaalfde Boek, het laatste van dit Deel, tot de Volkplantingen en den Handel der Spanjaarden, Hollanders en Deenen. In dit Boek geeft hy een verslag van de oprigting, de gelegenheid, den handel en het aanbelang van de Volkplantingen der gemelde Natien op de Amerikaansche Eilanden, waar nevens hy ook, als naby dezelven aan de Zeekust gelegen, gevoegd heeft de Volkplantingen der Hollanderen in 't Hollandsch Guyana. Onder het voorstellen zyner aanmerkingen deswegens, die zig ook eenigermaate uitbreiden over den geheelen Koophandel, en de Regeering (zo ver zy daar toe betrekking heeft) der Spanjaarden, Hollanderen en Deenen, doet hy verscheiden handelingen deezer Volkeren voorkomen als misslagen, die van nadeelige gevolgen zyn; waar tegen hy hen waarschouwt. Schrandere Staatkundigen en ervaaren Handelaars zullen zekerlyk zyne gedagten niet altoos billyken, en hem ook hier en daar misslagen toeschryven; maar met dit alles zullen ze egter ook voorstellingen ontmoeten, die niet geheel te wraaken zyn. Vooral mogen onze Landsgenooten, die door het handhaaven van den Koophandel en de Zeevaart ten steunpilaaren van ons Vaderland strekken, 's Mans oordeel over den toestand van ons Gewest ten deezen opzigte wel ernstig nagaan, om 'er nog by tyds een goed gebruik van te maaken. Slaat hy nu of dan, gelyk men zegt, den bal mis; hy treft, (dit zal geen onpartig Leezer loochenen,) ook nu en dan wel recht het doel; en eene handeldryvende Natie kan niet te opmerkzaam zyn, op
alles wat haar ten dien opzigte onder 't oog gebragt wordt; schoon hy, die 'er zig over uit laat, zig gemeenlyk wat sterk uitdrukke, en op een te beslissenden toon spreeke. |
|