Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRedevoering door den Heiligen Chrysostomus, omtrent 1400 jaren geleden op Kersdag uitgesproken. Voorafgegaan van des Opstellers Levensbeschryving, in welke de teedere en hartelyke aanspraak zyner Moeder is ingevlochten. Uit het Grieksch vertaalt. Te Rotterdam by J. Bronkhorst. In groot octavo 46 bladz.BEhoudens de hoogachting voor de wezenlyke verdiensten van den met recht beroemden Chrysostomus, komt het ons echter niet raedzaem voor zyne Leerredenen, als by uitstek leerzaem en stichtende, in de Nederduitsche Tale over te brengen. Ieder tydperk, om zo te spreken, heeft zyne denken leerwyze; en die, welke vóór veertienhonderd jaren geschikt was, om invloed te hebben, is daerom juist tegenwoordig geenzins ene der bekwaemsten. Dit onderscheid, gelyk de ondervinding, zelfs in korter tydbestekken leert, is zomtyds zo aenmerkelyk, dat men zich in later tyd naeuw- | |
[pagina 572]
| |
lyks kunne verbeelden, hoe zodanig ene predikwyze eertyds genoegen hebbe kunnen geven. De enige ontknooping hiervan is de voor dien tyd heerschende manier van denken, welke by een Volk gevonden word, en daer de Leeraers, hoe verstandig en bekwaem anders, insgelyks door medegesleept worden: 't geen niemand vreemd kan voorkomen, die ooit met oplettendheid gade geslagen heeft, welke kragt de gewoonte, de opvoeding, het onderwys der Jeugd, de voorgang van Mannen, die de achting en toegenegenheid van een Volk verwierven, met meer diergelyken, op dit alles hebben. Wanneer men, zulks in opmerking nemende, acht geeft op den tyd in welken Chrysostomus leefde, kan men enigermate begrypen, hoe 't mogelyk zy, dat zyne predikwyze toen behaegde; maer, als men dan tevens gadeslaet, de thans heerschende manier van denken, is 't nog veel klaerder te bezeffen, dat die manier van voorstellen voor onze dagen niet geschikt zy. - Men oordeele hier van uit het volgende stael, daer de Oudvader in zyne beschouwing van de Oostersche Wyzen aldus voortgaet. ‘Gv o Leerling [van christus] volg my [met uwen aandagt]: [als ik u zegge] dat de wyze mannen afschaduwingen waren van de Heidenen, die van de dwalingen der Godloosheid bekeerd wierden: [en schoon] niet geleid door een volmaakt licht, echter zo ver door den luister van Joannis licht als door eene ster voorgegaan werden tot christus, die in 't vleesch was voortgebragt; - want laat my opmerken dat de ster tot aan het kind voortging, en [als toen] haar loop stuitte; want Joannis insgelyks, door zyn prediken, als een ster geschenen, en christus verkondigt hebbende, zeggende, “ziet het lam Gods! dat de zonde der wereld wegneemt!” stuitte zyn loop, zeggende [wederom] “Hy moet toenemen, maar ik moet afnemen!” - “En toen de wyze mannen gekomen waren, zegt de Evangelist, vonden zy het kind en deszelfs moeder, en nedervallende hebben zy het zelve aangebeden!” Uit dien hoofde voegt het hun, die van een heidens leven tot christus komen, eerst van de hoogte hunner Godloosheid neder te vallen, en dus, als het ware, van de aarde opgenomen, de geboorte van christus naar den vleesche te belyden, en als dan, beurtelings, hunne oogen naar zyne Godheidt te wenden! “En als zy (volgens Mattheus) hunne schatten open gedaan hadden, boden zy hem geschenken - goud, wierook en myrrhe,” als aan een die voor ons leed', en christus nam die geschenken aan: niet als of hy dezelven behoefde, maar om hen, die dezelve aanbragten, | |
[pagina 573]
| |
te helpen: want hy ontving het goud, om hen van de liefde tot het geld af te trekken, hy ontving den wierook, om hen van den afgodendienst af te houden, en hy ontving de myrrhe, om hunne doodsheid van ziel te zuiveren! en indien het noodig zy, eenige verdere verborgenheid te ontdekken, zoo laten wy 'er neerstiglyk naar vernemen! [gelyk als] - zy brengen goud, wierook en myrrhe tot hem, die voortgebragt was, om dat 'er van hem geschreven is, (in Paulus brief aan de Philippensen) dat “voor hem zich zouden buigen alle de knien der genen, die in den hemel, op aarde en onder de aarde zyn:” door welke offerhande zy voorbeduidden het gene te komen stond: want door het goud, gaven zy de dankzeggingen der hemelsche Engelen te kennen, - door den wierook, het kniebuigen van aardsche menschen, door de myrrhe, het gebed voor de zielen, die in de bel [of het graf] gehouden wierden; om dat het noodzaaklyk was voor hem, die tot christus kwam, drie Goddelyke deugden te bezitten, welke de Apostel (in den zendbrief aan die van Corinthen) noemt, geloof, hoop [en] liefde! - en toen zy de schatten van het hart open gedaan hadden, boden zy geloof aan, als blinkend goud, - hoop als wierook van een lieslyke reuk, - [en] liefde, als myrrhe, de leden der kerke te samenbindende.’ De Vertaler beduid ons, dat men ‘deze LeerredenGa naar voetnoot(*), om het treffende en het fraye dat 'er in voorkomt, te voelen, en te smaken, meer dan eens of tweemaal moet lezen, - en dat hy 'er voor binnen staat, dat naarmate dezelve veelmalen gelezen word, de bewondering te grooter zal zyn.’ - Wy hebben 'er in dien zin geen proef van genomen, en kunnen niemand onzer Lezeren de proefneming daervan aenpryzen; dewyl wy 'er aen de andere zyde voor binnen staen, dat ver de meesten, zo niet allen, hunnen tyd zouden beklagen, en gemelyk worden. - Men kan de Oudvaders redelykerwyze hoogachten, zonder zig over alles, zelfs tot de gebreken, en den valschen smaek, die in hunnen tyd heerschte, eerbiedig te verwonderen. Aen 't slot der Voorreden vinden wy nog, zo als de Vertaler het noemt, ene beantwoording van ene tegenwer- | |
[pagina 574]
| |
ping tegen de vaststelling van 's Heillands geboorte op den 25 December. De tegenwerping is die, welke men ontleent van der Herderen verblyf op het veld, houdende de nachtwacht over hunne kudde, volgens Luc. II. 8; 't welk men oordeelt, dat een gansch ander jaergetyde dan den barren Winter aenduid. Maer onze Schryver is van oordeel, dat hy de kracht dier tegenwerping inzonderheid kan verbreken, door de zuidelyker ligging van Bethlehem, en dus de gematigder luchtstreek van dat Gewest in aenmerking te nemen. Dan 't is by allen, die dit onderwerp ooit nauwkeurig nagegaen hebben, overbekend, dat met de maend November de regentyd reeds daer was, in 't Joodsche Land, en dat de Herders gewoon waren hun Vee tegen dien tyd ter stallinge te dryven: des de bovengemelde aenmerking van den Autheur, (zo men al het gunstige, dat hy 'er uit wil afleiden, wilde toestaen,) de bygebragte tegenwerping geenszins verydele. - Heeft iemand lust dit Stuk nader te onderzoeken, hy sla het oog op a. kluit volledige verklaring van Luc. II. 2. Tweede Stuk bl. 733-737. |
|