| |
| |
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Het Leeven en de Leer van Jezus Christus, op eene klaare en eenvoudige wyze beschreven door J. Wagenaar. Geschikt ter bevordering der Jeugd in de kennisse der Euangelische Geschiedenis. Waaragter, eenige Vraagen over dit allergewigtigst Onderwerp. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel 1777. In octavo.
DIt Stukje bevat het eerste Boek van het met recht hoog geschatte Werk van den beroemden Wagenaar, getyteld, De Geschiedenissen der Christelyke Kerke in de eerste Eeuwe, van welks inhoud en beloop wy met deszelfs uitgave gewag gemaekt hebbenGa naar voetnoot(*). Men heeft goedgevonden, dit eerste Boek, 't welk zich bepaelt, tot ene regelmatige ontvouwing van 's Heillands Leer en Leven, afzonderlyk te drukken, byzonder met oogmerk om der Jeugd dienstig te zyn, waertoe het bepaeldlyk geschikt is; dat ons noopt om van deze inrichting een byzonder verslag te geven.
Het Geschrift van den Heer Wagenaar is in zyn geheel gelaten, en op dezelfde manier als voorheen gedrukt, afgedeeld in Paragraphen, naer de voornaemste hoofdzaken, die 'er in verhandeld worden. Daerby heeft men gevoegd Vragen, die aen 't einde van dit Geschrift geplaerst zyn, betreklyk tot de byzondere zaken, welken in die Paragraphen voorkomen. Met deze schikking heeft men bedoeld den genen, wien het leerzame onderwys der Jeugd ter harte gaet, een nuttig Huisboek aen de hand te geven, dat der Jeugd een indrukbaer denkbeeld van dit gewigtig onderwerp kan verlenen. Als men de Kinderen in de eerste plaetse ene voorgestelde Paragraphe, geheel of gedeeltlyk, laet lezen; kan men zich vervolgens van de Vragen bedienen, om hen, by manier van herhaling van het gelezene, dezelven te doen beantwoorden. De Jeugd zelve kan zich onderling, door zodanig ene ondervraging, oefenen. Men kan, by manier van redenwisseling, gebruik maken van die soort van oefening, dat natuurlyk aenleiding kan geven tot verdere leerzame gesprekken, ter ophelderinge van deze en gene by- | |
| |
zonderheden; waer uit zelfs de meerderjarige Leden van 't Huisgezin een wezenlyk nut zouden kunnen trekken. Van dit gebruik, dat zich alleszins aenpryst, als eigenaertig geschikt ter bereikinge van het bedoelde oogmerk, heeft men voor de opgemelde Vragen het noodige bericht geplaetst, ter aenduidinge hoe men zich met vrucht van deze soort van onderwyzing kunne bedienen. Daer benevens vind men in dit Stukje een daertoe geschikt Kaertje van 't Joodsche Land, ten tyde van onzen Zaligmaker, met aenwyzing der Plaetzen, door de vier Euangelisten gemeld, en der voornaemste reiscoersen van onzen Heilland naer en door dezelven; dat het verhael zyner omwandelinge in 't Joodsche Land een duidelyk licht byzet. - Om den Lezer een klaerder denkbeeld van 't bovengezegde, wegens de Vragen, en derzelver betrekking tot de Paragraphen, te verlenen, zullen wy 'er hier een voorbeeld van bybrengen; en daer toe
verkiezen de XXIste Paragraeph; welke ons, in een kort bestek, het hoofdbedoelde der voornaemste gelykenissen van onzen Hemelschen Leermeester ontvouwt. - De Heer Wagenaar, ene beknopte schets van 's Heillands Leer gegeven hebbende, vervolgt daerop indezervoege.
[1] |
XXI. [1]Ga naar voetnoot(*) De Leer, van welke wy, hier, eene korte schets gegeven hebben, en derzelver uitwerking op de menschen, werdt, veeltyds, in eigenlyke bewoordingen; doch, veeltyds ook, naar de wyze der Oostersche Leermeesteren, onder het bekleedsel van gelykenissen, voorgesteld; gedeeltelyk, om de weetgierigheid der Leerlingen op te wekken, en tot verder onderzoek aan te spooren; gedeeltelyk ook, om het merg der Leere, voor onopmerkzaamen of kwaadwilligen, te bedekken; en in 't algemeen, om de verbeelding te treffen, |
[2] |
en de Leer te ligter te doen onthoudenGa naar voetnoot(a). [2] De Zaligmaaker bediende zig, om den uitslag zyner predikinge te verbeelden, dan eens van de gelykenis van eenen Zaaijer, die, zyn zaad in verschillenden grond werpende, geene, of weinige en geringe, of veele vrugten zag opkomenGa naar voetnoot(b); of van eenen anderen, in wiens |
| |
| |
akker, bedektelyk, inkruid gezaaid werdt, welk, eerst |
XXI. |
in den Oogsttyd, van 't regte graan zou afgescheiden, en verbrand wordenGa naar voetnoot(a) [3] Somtyds, vergeleek hy |
[3] |
de spoedige uitbreiding zyner Leere, by een klein zaad, welk, opgroeijende, breede en digte takken uitschootGa naar voetnoot(b); of by zuurdeeg, welk, in 't kort, eenige maaten meels doordrongGa naar voetnoot(c), [4] En somtyds beschouwde hy |
[4] |
den staat der Gemeente, die zyne Leer beleedt, als een groot vischnet, waarin goede en slegte Visschen begreepen waren, en onder welken de laatsten, eerst na 't eindigen der Visscherye, van de eersten gescheiden, en weggeworpen werdenGa naar voetnoot(d). [5] De Farizeërs, die zig |
[5] |
zeer veel op hunne deugd lieten voorstaan, en, ondertusschen, door menschen van een openbaar zondig gedrag, werden voorgegaan, in de opregte omhelzing van Jezus Leere, werden, in verscheiden' gelykenissen, met de natuurlykste verwen, afgemaald. Dan vergeleek de Heiland hen eens by genodigden, die, zig, onder verscheiden' gemaakte voorwendsels, ontschuldigd hebbende van ter maaltyd te komen, zien moesten, dat armen en elendigen hun werden voorgetrekkenGa naar voetnoot(e): dan by eenen ouder' broeder, die lyden moest, dat zyn jonger broeder, na het dertelyk doorbrengen van deszelfs erfdeel, op de eerste blyken van opregt berouw, van den Vader in genade aangenomen, en treffelyk onthaald en beschonken werdtGa naar voetnoot(f): en somtyds maalde hy eenen hooghertigen Farizeër, nevens eenen kleinmoedigen Tollenaar, in den Tempel biddende, en, minder, geregtvaardigd dan deeze, t'huiswaards keerendeGa naar voetnoot(g). [6] De |
[6] |
blydschap, die de Hemellingen gevoelden, over de bekeering van éénen Zondaar, meer dan over negen en negentig regtvaardigen, die geene bekeering behoefden, werd, door hem, nadrukkelyk, vergeleeken by de blydschap, die een herder gevoelt en verwekt, als hy een afgedwaald schaap wederom by de kudde brengt; of eene vrouw, als zy, na veele aangewende moeite, een verlooren geldstuk wedervindtGa naar voetnoot(h). [7] En als de Farizeërs |
[7] |
vreemd vonden, dat zulke grove zondaars vergee- |
|
| |
| |
XXI. |
ving van zonden verwierven, en zelfs, schoon laat tot een beter leeven geroepen, zo wel als anderen, beloond werden, hieldt hy hun voor, dat een Heer, die 't bestier zyner goederen toevertrouwd hadt aan bedienden van ongelyke vermogens, of geplaatst in meer of min gunstige omstandigheden, zulken, die 't weinige, welk hun toevertrouwd was, wel aangelegd hadden, naar reden; beloonde, zo wel als zulken, die, gunstiger bedeëld of geplaatst, meer winst hadden gedaan; terwyl hy zulken, die zig van de vermogens en gelegenheden, hun geschonken, niet nuttiglyk bediend hadden, te regt onbeloond liet, of strafteGa naar voetnoot(a): en dat een Landheer zulke daghuurders, die, tegen 't einde van den dag, waren aangenomen, om in den wyngaard te arbeiden, zo wel beloonen mogt, als anderen, die, vroeg in den ogtend gehuurd zynde, den gantschen dag, gearbeid |
[8] |
haddenGa naar voetnoot(b) [8] Ondertusschen, verzuimde de Heer Jezus niet, zulken, die zig, als zyne Leerlingen, voordeeden, in te scherpen, dat zy, vooraf, wel overleggen moesten, wat 'er aan zulk eene onderneeming vast ware; even als iemant, die een tooren bouwen wil, vooraf, behoort te bedenken, of hy de kosten, daar toe vereischt, zal konnen goed maaken; of, gelyk een Koning, ten stryde willende trekken, beraadslaagt, of zyn Leger groot genoeg zy, om de magt zyns vyands |
[9] |
te konnen wederstaanGa naar voetnoot(c). [9] Hy leerde zelfs, dat men alles, wat met de belydenis en beleeving zyner Leere onbestaanbaar was, moest afstaan, door de gelykenissen van iemant, die, een' schat in eenen akker ontdekt hebbende, al wat hy hadt, verkogt, om dien akker magtig te worden; en van eenen Juweelier, die al 't zyne te gelde maakte, om eene gelukkiglyk aangetroffen kostbaare |
[10] |
parel te konnen koopenGa naar voetnoot(d). [10] 't Gedrag van zulken, die verzuimden, de belydenis der waarheid te paaren met eenen deugdelyken wandel, werdt, als ten hoogste schadelyk, afgemaald, in de gelykenis van eenige maagden, die, volgens de gewoonte van 't Oosten, 's nagts ter bruiloft zullende gaan, verzuimd hadden, haare lampen met olie te voorzien, en daarom af- |
| |
| |
geweezen werden; terwyl haare gezellinnen, welker |
XXI. |
lampen behoorlyk gevuld waren, op 't feest, werden toegelaatenGa naar voetnoot(a). [11] Somtyds, vondt de Zaligmaaker |
[11] |
ook dienstig, byzondere deugden, door gelykenissen, aan te pryzen: gelyk het aanhoudend bidden, in de gelykenis eener weduwe, die, na lang smeeken, eenen harden Regter bewoog, om haar regt te doenGa naar voetnoot(b): de voorzigtige weldaadigheid, in de gelykenis van eenen Rentmeester, die zig, behendiglyk, wist te verzekeren van de gunst van zyns meesters schuldenaarsGa naar voetnoot(c): de barmhertigheid, zonder aanzien van persoonen, in de gelykenis van eenen Samaritaan, die, zonder de ingewortelde afkeerigheid, tusschen de Jooden en Samaritaanen, in aanmerking te neemen, eenen zwaarlyk gekwetsten Jood verbondt en bezorgdeGa naar voetnoot(d): [12] daarentegen, |
[12] |
de schadelykheid der onbarmhertigheid, midden in den overvloed, afbeeldende, in de gelykenis van eenen ryken slemper, die een' behoeftigen lyder den minsten onderstand weigerde; doch, na zyn' dood, snakte naar eene geringe laafenis, terwyl de gewezen elendige volop hadtGa naar voetnoot(e): en die der onvergeeflykheid, in het voorbeeld van een' dienaar, die, geweigerd hebbende zynen mededienaar eene kleine somme kwyt te schelden, daar zyn Heer hem eene geweldig groote somme hadt kwytgescholden, in de gevangenis geworpen werdt, tot dat hy alles betaald zou hebbenGa naar voetnoot(f). [13] De verkeerdheid van gehoorzaamheid |
[13] |
aan Gods bevelen voor te geeven, en, ondertusschen, den opgelegden pligt te verwaarloozen, beeldde hy af, in de gelykenis van twee zoonen, een van welken verklaarde, op 's vaders bevel, in den wyngaard te zullen gaan arbeiden, zonder zyn woord te houden: terwyl de andere, schoon zig in 't eerst onwillig getoond hebbende, naderhand, berouw kreeg, en 't gevorderde werk uitvoerdeGa naar voetnoot(g). [14] In deeze gelykenis, |
[14] |
beeldde Jezus, byzonderlyk, de Joodsche Schriftgeleerden af, die, hoe zeer zy ook, op hunne gehoorzaamheid, stoffen mogten, zig, noch door Joannes den Dooper, noch door hem, tot waare verbetering des leevens, hadden laaten beweegen; gelyk veele openbaare |
|
| |
| |
XXI. |
zondaars hadden gedaan. [15] Doch deeze hunne onverzettelykheid, |
[15] |
in zig, noch door het strenge voorbeeld van Joannes, noch door de gemeenzaamer leevenswyze van Jezus, te laaten winnen, werdt hun ook voorgehouden, in eene gelykenis van kinderen, die hunne speelmakkers, noch door lugtig fluitspel, tot vreugde, noch door treurig maatgezang, tot droefheid |
[16] |
hadden konnen beweegenGa naar voetnoot(a). [16] En de eindelyke uitslag zyner poogingen, omtrent deeze hardnekkigen, werdt leevendig vertoond, in de gelykenis van eenen Landheer, die, buiten 's lands zullende verreizen, zynen wyngaard verhuurde aan luiden, die, in de plaats van hem de bedongen' vrugten, ten bekwaamen tyde, op te brengen, zyne knegten, gezonden om dezelven in te zamelen, den een na den anderen, mishandelden en ombragten; en, eindelyk, zynen Zoon zelven, dien zy behoorden ontzien te hebben, buiten den wyngaard |
[17] |
wierpen, en van 't leeven beroofden. [17] De Joodsche Oversten verstonden zo wel, wat Jezus met deeze gelykenis bedoelde, dat zy, in toorn ontsteken, de handen aan hem geslaagen zouden hebben, zo zy 't gemeen, welk hem voor een' Goddelyk' Profeet hieldt, niet ontzien haddenGa naar voetnoot(b). |
Op deze Paragraphe worden de volgende Vragen voorgesteld.
| |
§. XXI.
Leerwyze van Jezus door Gelykenissen.
1. | Van hoedanig eene leerwyze bediende zig Jezus, veeltyds, en waarom verkoos hy dezelve? |
2. | Waar by vergeleek hy den uitslag zyner predikinge? |
3. | Onder hoedanige gelykenissen stelde hy de spoedige uitbreiding zyner Leere voor? |
4. | Hoe beschouwde hy den staat der belyderen zyner Leere? |
5. | Op welk eene wyze maalde hy de trotsche Farizeërs, in tegenstelling van boetvaardige Zondaaren, af? |
6. | Waar by vergeleek hy de blydschap der Hemelingen, over de bekeering van een geheel afgeweeken Zondaar? |
| |
| |
7. | Hoe toonde hy, den Farizeërs, de onregtmaatigheid hunner klagten over zyne Leer, nopens het geluk van boetvaardige Zondaars? |
8. | Welke voorzigtigheid vorderde hy, in zyne aanhangers, vóór 't aanneemen zyner Leere? |
9. | Welken afstand eischte hy van hun, die zyne Leer omhelsden? |
10. | Hoe maalde hy de schadelykheid van 't gedrag der zodanigen af, die zyne Leer beleeden, en niet deugdzaam leefden? |
11. | Prees hy ook niet wel byzondere deugden, door gelykenissen, aan? |
12. | Waarschuwde hy zyne Leerlingen niet in tegendeel, op dezelfde wyze, tegen eenige byzondere ondeugden? |
13. | Hoe verbeeldde hy de verkeerdheid van derzulker doen, die voorgaven, God te willen gehoorzaamen, en ondertusschen zyne geboden verwaarloosden? |
14. | Wat bedoelde Jezus, wel byzonder, in die laatste gelykenis? |
15. | Stelde hy die onverzettelykheid der Joodsche Schriftgeleerden ook niet nog, op eene andere wyze, voor? |
16. | Hoe vertoonde hy den eindelyken uitslag zyner poogingen, omtrent deeze hardnekkigen? |
17. | Verstonden de Joodsche Oversten deeze gelykenis, en wat gevolg had zulks? |
|
-
voetnoot(*)
- Zie Hedend. Vad. Letter-Oef. II D. bl. 489.
-
voetnoot(*)
- Deze aenwyzende Cyfergetallen slaen op het getal der Vragen.
-
voetnoot(a)
-
Matth. XIII. 9-17, 36. Mark. IV. 33, 34. Luk. VIII. 9, 10, 18.
|