wat moet men van die Geestelyken zeggen, die in hunne boekverzameling geene andere dan zo wat oude godgeleerde boeken hebben, en dan nog geene andere, dan bepaaldelyk van hunne eigene gezindheid? Moet, ja kan men van zulke Geestelyken wel anders denken, dan dat het sobere verstanden zyn; dat ze wanen dat al wat buiten de theologie geschreven word, onnodig zy; dat ze prediken om dat ze moeten prediken; of dat ze met een vooroordeel tegen alle andere gezindheden zyn ingenomen? Hier van daan die heethoosdige uitvaaringen op den kansel tegen anderen, die met hen niet van één gevoelen zyn; die verkeerde denkbeelden, die men aldaar den toehoorder van anderen inboezemt. Hier van daan dat ik nog onlangs een anders aanzienlyk Geestelyken, op den stoel der waarheid, dezulken, die hy zyne Broederen noemde, de zotste gedachten aangaande de zichtbaare Hemelvaart van Christus hoorde opdringen, en zyne toehoorders dus met de logen op den mouw naar huis liet gaan. Hiervandaan, dat ik eenen anderen Hoogleeraar zyne toehoorders geheel verkeerde geloofsstellingen van diezelfde zogenaemde Broeders, omtrent Christus Nederdaaling ter Helle hoorde wys maaken, en daardoor zyne eigene onkunde, omtrent de gevoelens van anderen, verraaden. Doch laat ik hier van afstappen, men mogt my, zo ik hier in verder ging, verwyten, dat ik buiten myn bestek ging.
Zelfs kan men de trappen der sterkte en der zwakheid des verstands, die men anders zo ligt niet afmeeten kan, uit die schristen afleiden, die iemand het liefste en het meeste leest. Wanneer een bejaard mensch nog in den bedelenden Edelman, de schoone Hollanderin, en dusdanige vodden meer snuffelt, dan houde ik hem, onaangezien zynen ouderdom, voor kinderachtig. En een mensch dien de Telemachus, de Grandison, de Clarisse enz. te langkwylig, en de gevallen van Ignotes, Gysje van H... enz. zeer vermaakelyk voorkomen, heeft noch smaak, noch verstand, veel minder een gevoelig hart. Met de Poëzy is het even zo gelegen. Wie Gellerts fabelen beneden die der oude fabeldichters steit, en slechts zulke vaerzen leest, die, ontbloot van gedachten en dichtkunde, niets dan zachtvloeijende woorden en rymklanken vervatten; wie geenen smaak in Milton, Klopstok, Smits, van Merken en diergelyken vind, staat by my, wegens zynen poëtischen smaak, in een slecht aanzien. Het zyn elendige leezers, welken een Roeland van Leuven en soortgelyke rymelaars behaagen. - Na dat ik myne vriendin Wilbelmine het leezen had aangeraaden, heeft zy zich voor my niet meer kunnen verbergen. Nu weet ik dat zy een gemeen verstand en eenen zeer woesten geest heeft, onaangezien zy 'er wel uitziet, ryk is en zeer veel spreekt. Zy zond my de Zedekundige Lessen van Gellert te rug, en eischte de vermaakelyke Avanturier. Geen wonder derhalven dat zy en haare makkers alle die stukken in den Mensch overslaan, die geene Satiren behelzen, en by de ernstige