Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven van Paus Clemens XIV. (Ganganelli.) Uit het Fransch vertaald. Derde en laatste Deel. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel 1777. Behalven het Voorberigt en den Bladwyzer 300 bladz. in gr. octavo.ZYn de twee voorige Deelen deezer Brieven met een zeer algemeen genoegen ontvangen, men mag met reden verwagten, dat de Leezers even zo wel voldaan zullen zyn over dit derde Deel; gemerkt de Brieven daarin vervat vooral niet minder opmerkenswaardig en leerzaam zyn. Hierby komt een aantal van Redenvoeringen en Bedenkingen over verscheiden gewigtige onderwerpen, die met oordeel behandeld zyn; en ten laatste heeft men 'er nog bygevoegd eenige byzonderheden raakende het geslagt en den persoon van Clemens den XIVden; welken grootlyks dienen, om ons 's Mans character en denkwyze nader te doen leeren kennen. Al hetvoorgestelde, zo in de Brieven, als in de daarnevens medegedeelde stukken, toont ons ten klaarste, dat hy, hoewel de Roomsch-Katholyke Leer omhelzende, en eindelyk zelfs Paus geworden zynde, egter wel verre was van verslaafd te zyn aan alle de Volksvooroordeelen, die veelvuldig in deeze Kerk gevonden worden, en wel byzonder, dat hy in geenen deele be- | |
[pagina 505]
| |
hoorde onder die Geestelyken, welken het 'er op toeleggen, om de Kerklyke Magt boven het Waereldlyke Gezag te verheffen. - Tot een staal hier van strekke 's Mans volgende Brief, (nog Kardinaal zynde) raakende het diestyds zweevende geschil, wegens het Hertogdom Parma, waaromtrent hy zig indeezervoege uitlaat. ‘Zie daar ons in het gevaarlykste tydstip van verandering, 't welk 'er immer was. Geheel Europa dondert tegen ons, en ongelukkiglyk hebben wy niets, 't geen wy tegen dit raazende onweder kunnen stellen. De Paus stelt zyn vertrouwen in de Voorzienigheid; maar God doet geene wonderwerken, zo dikwyls men het begeert; en daar en boven zou Hy wonderen verrichten, om Rome het genot van een Heerlyk recht over het Hertogdom van Parma te doen genieten? Rome heeft alleen een zuiver geestelyk gezach over alle Catholike Koningryken; zyn tydlyk gezach geldt alleen voor den Kerklyken Staat, en dit nog door de bewilliging der Vorsten, tegen welken men zich wil aankanten. Kan men vergeeten, dat het Hof van Rome bykans alle zyne rykdommen, en al zynen luister aan Frankryk verschuldigd is? En, indien men dit in geheugen heeft, hoe kan men dan nalaaten toe te geeven aan den wil van lodewyk XV; te meer, daar hy niets eischt dan zaaken, die hy recht heeft te eischen? Ik vergelyke de vier voornaame Koningryken, die den H. Stoel onderschraagen, by de vier Hoofddeugden, Frankryk by de sterkte, Spanje by de maatigheid, enz. De H. Stoel, dus omringd, toont zich ontzachlyk voor zyne vyanden, en dan kan men van hem zeggen: aan uwe zyde zullen 'er duizend vallen, en tien duizend aan uwe rechterhand; tot u zal het niet genaakenGa naar voetnoot(*). Ik zugte, ik bekenne het voor u, myn waardste Heer, op het gezicht der rampen, die dit alles ons bereidt, en ik zou gaarne zeggen, dat deeze bittere drinkbeker van ons voorby ga, niet om dat men ons den mantel neemt, en vervolgens onzen rok kan neemen, maar om dat ik vreeze voor eene scheuring; en hoe veel kwaads zou die niet na zich sleepen, schoon de Godsdienst nimmer vergaan kan! Indien de H. Vader, wiens hart de zuiverheid zelve is, zich slechts de weldaadige bedryven der Fransche Koaingen jegens den H. Stoel wilde laaten voorhouden, hy zou zekerlyk niet draalen met het verlangen van lodewyk XV, raakende het Hertogdom van Parma, in te volgen; maar gy weet, dat elke zaak twee kanten heeft, en dat het oogpunt, waar uit men deeze den H. Vader vertoont, volstrekt strydig is met de inzichten der Vorsten. Men zal de noodzaaklykheid gewaar worden van te rug te kee- | |
[pagina 506]
| |
ren, en, indien dit niet onder deezen Pans voorvalle, zal het onder zynen Opvolger moeten gebeuren; 't geen zo veel te moeilyker is, dewyl clemens XIII een Paus is, der eerste eeuwen der Kerke waardig, door zyne godsvrugt, en dewyl hy verdient gezegend te worden door alle Koningryken, die zyn gezag erkennen. Het Sacro Collegio kon hem wel vertoogen doen; maar, behalven dat hier de gevoelens verdeeld zyn over de zaak van Parma, en over die der Jesuiten, zou de Paus toch niet anders doen, dan het geene zyn Raad hem zou aan de hand geeven. Ik ben niet verwonderd, dat de Heer Kardinaal *** hartlyk belang neemt in het welvaaren van de Maatschappy en derzelver Generaal, hy heeft zeer natuurlyke redenen om aan dezelve gehecht te zyn; maar het verbaast my, dat men hem by voorkeuze over dit ontwerp heeft geraadpleegd, daar de geheele waereld weet, hoedanig zyne manier van denken zy. In gevaarlyke omstandigheden moet men nooit raad inneemen, dan van zulken, die volmaakt belangloos zyn: anders wordt men partyzugtig, zonder het te willen, zelfs eer men het vermoedt. Het is iets schoons de waarheid de beminnen, en haar te kennen zo als zy is. Zo veel begochelingen neemen zo zeer den schyn der waarheid aan, dat men 'er dikwys mede bedrogen wordt. Wanneer men haar in een voorkoomend geval zonder bedeksel zien wil, moet men zich ontkleeden van alles wat men weet, de zaak onderzoeken, als of men nog niets 'er van wist, en eindelyk persoonen raadpleegen, die zonder vooringenomenheid zien en oordeelen. Men moet daarenboven eene oprechtheid van oogmerk hebben, die ons het verkrygen van bovennatuurlyke verlichtingen waardig maake; want de Heer beproeft harten en nieren, en, indien de liefde der gerechtigheid ons niet bezielt in ons ouderzoek, laat Hy ons over aan onze eigene duisternissen.’ ‘Ik ben met al de volheid myns harten, enz.’ Wanneer een Roomsche Geestlyke op zodanig eene wyze spreekt, als Ganganelli in dit geval, en, met opzigt tot andere stukken, meermaals in zyne Brieven doet, geraakt hy wel eens in verdenking, of zyn zogenaamde Godsdienst ook enkele Staatkunde zy. Men vindt 'er, die, geen agt geevende op den invloed der opvoedinge, van 't onderwys in de Jeugd enz. zig naauwlyks kunnen verbeelden, dat een Man, die zo denkt en spreekt, de Leer der Roomsche Kerke in opregtheid kan omhelzen; dit leidt hen ligtlyk, (want kwaaddenkende menschen zyn zeer vaardig in 't opmaaken van gevolgtrekkingen,) tot het besluit, dat zodanig een Mensch met den geheelen Godsdienst speelt. Dan hy, die alle de Brieven van deezen Geestelyken leest, zo in zyn Monnikenstaat, als geduurende den tyd dat hy Kardinaal was, en eindelyk toen hy de Pauslyke waardigheid bezat, zal hem daarvan niet wel kunnen verdenken. Zyne Brieven toonen genoegzaam van alle zyden, dat hem | |
[pagina 507]
| |
de Godsdienst waarlyk ernst was; en meermaals verleent hy doorslaande blyken van zyne onwankelbaare aankleeving aan den Christelyken Godsdienst, in tegenkanting van alle de poogingen van 't Ongeloof. Buiten eene menigte van andere stukken hier toe betrekkelyk, verleent ons dit Deel een bewys desaangaande, in een Brief waarin hy eenig verslag van zyne Studien geeft, en zig by die gelegenheid ook uitlaat over het beklaagenswaardige gedrag derzulken, die, in eene zo verlichte Eeuw als wy thans beleeven, den Godsdienst nog poogen te ondermynen. 't Zy genoeg, het laatste gedeelte van deezen Brief alhier te plaatzen. ‘Hoe is het moogelyk, zegt hy, dat de menschen niet de walg krygen van ongeloovig te zyn, na eenmaal opgemerkt te hebben, dat allen, die niet geloofd hebben, geene andere dan hersenschimmige stelsels hebben gegeeven, en hunnen loop geeindigd, zonder de geringste betooginge tegen het Christendom te hebben kunnen bewerken, en zonder eenigen anderen naam gemaakt te hebben, dan dien van drogredenaars. Wy zouden niet geloofd hebben, dat collins, of bayle, wanneer zy zich nieuwe wegen baanden, en zich, als 't ware, uitgaven voor menschen, die van eenen hoogeren geest gedreven werden, die het Heelal kwamen verlichten, en van zyne vooroordeelen verlossen, na hunnen dood als goden zouden aangemerkt worden, en dat men hun ter eere altaaren zou oprichten? Ondertusschen herdenkt men hunner niet, dan om hunne dwaalingen te betreuren, of den spot te dryven met hunne ongerymdheden; en niemand is 'er, hoe weinig Godsdienstig hy ook zyn mooge, die ten deezen tyde spinoza zoude willen zyn. Zo groot is de kragt der waarheid; men kan ze geduurende eenigen tyd verdonkeren, maar men kan ze niet smooren. Zy verheft zich, wanneer men ze geheel uitgebluscht waande, gelyk een vuur, 't welke men geloofde onder zyne asch uitgedoofd te zyn, en 't geene eene leevendige en heftige vlam geeft, in het oogenblik, waarin men ze niet verwagtte. Wy erkennen, dat 'er duisterheden plaats hebben in de Katholyke Leer; dewyl het Geloof, volgens den Heiligen paulus, is een bewys der dingen, welke men niet zietGa naar voetnoot(*): maar zullen wy een Land verlaaten, waarin zich wolken voordoen, om over te gaan tot eene plaats van duisternis en eislykheid? Men vind vaste steunpunten in het volgen van den Christelyken Godsdienst; maar die zich van denzelven verwydert, gaat alleen op het geval af over puinhoopen en langs steilten. Dit is het, dat ik onlangs eenen Engelschman zeide, eenen man, zyner Natie waardig, zo door zyne kundigheden als door de verhevenheid van zynen geest; maar weggesleept door den geest | |
[pagina 508]
| |
der ongeloovigheid, welken ik vergelyke by onzen berg Vesuvins, wanneer die in zyne uitbarstingen is. Werwaards zult gy ons leiden, zeide ik hem, terwyl gy ons berooft van alle waarheden, welke de Christelyke Godsdienst ons voorstelt; verheven waarheden, die ons het hoogste denkbeeld van God geeven; vertroostende waarheden, die ons Hem doen gewaar worden, als altoos in het midden van ons, om ons by te staan en te behouden; altoos bestreden, maar altoos overwinnende waarheden! Die het geluk niet heeft van ze te gelooven, daalt neder tot den rang der dieren, en heeft niets meer te verwachten, dan eene verachtelyke vernietiging. Het was wel der moeite waardig, zo veele naspeuringen, zo veele poogingen des vernufts te doen, om tot zulk eene ontknooping te koomen! en zie daar, evenwel, waar alle Boeken op uit loopen, die tegen den Godsdienst geschreven worden; zie daar, waartoe gy, met uwe Wysgeerige beginselen, alle menschen wilt brengen. Wie zou geloofd hebben, dat men een Wysgeer moest weezen, om ons te doen leeven als beesten, en om ons te overtuigen, dat wy tot het zelfde einde voortgebragt waren? Dan zal het sraaie Vernuft deezer Eeuwe alleen hierop uit koomen, dat men van het Heelal eene diergaarde maake, van welke de Leeuw, als het sterkste dier, de Oliphant als het grootste, de Meesters en Beheerschers zyn zullen. Een schoon stuk, zeker! ja, Mylord, volgens uwe beginsels, zult gy moeten besluiten om den Luipert of den Rhinoceros als uwen Koning aan te merken; maar gy maakt slechts stelsels, en wanneer men u spreekt van derzelver gevolgen, ontwykt gy de zwaarigheid. In den Christelyken Godsdienst is alles naauw verbonden, alles aan elkander verknogt. Indien men hier beginsels stelt, men is niet bevreesd, dat 'er gevolgen uit zullen getrokken worden. Gy zult my zeggen, dat hy voor de menschen een zeer gestrenge Godsdienst is! Dit is een bewys, dat de menschen hem niet gemaakt hebben: zy zouden hem meer verzagt hebben, indien zy 'er de uitvinders van geweest waren. Men zou 'er de verlochening van zichzelven niet in zien voorkoomen als den grondslag van deezen Godsdienst; men zou ten minsten 'er de kwaade begeerten in toegelaaten hebben. De Engelschman was als felix, wanneer de Heilige paulus tot hem sprak; hy werd bewogen, maar blyst ongelukkiglyk altoos ongeloovig. Dit belet my niet hem waarlyk te beminnen, en het is juist om dat ik hem beminne, dat ik wenschte hem wel te zien denken. Ook doet hy my het recht van te erkennen, dat ik niemand haate, uit hoofde van zyne gevoelens, en dat zelfs de hardnekkigste ongeloovigen, hoewel ik hunne grondregelen verfoeie, verzekerd kunnen zyn van in myn hart alle liefde te vinden, die men zynen broederen schuldig is.’ | |
[pagina 509]
| |
Aan dit denkbeeld dat wy van hem, als van een waarlyk Godsdienstig Man, uit alles wat hy geschreeven heeft, moeten vormen, beantwoorden ook ten volle zyne twee laatste Brieven; welken hy aan eenen Geestelyken, eenen zyner Vrienden, geschreeven heeft, geduurende zyne ziekte, in 't vooruitzigt dat zyn dood kort op handen was, en dus in een tydstip, waar in weinig menschen, (zo immermeer iemand,) eene geveinsde rol kunnen speelen. De eerste deezer Brieven luidt aldus. ‘Ik ben weezenlyk ziek: maar dit vertroost my, dat ik het kwaad niet in den mond ben geloopen; want ik heb altoos geoordeeld dat ieder mensch zyne gezondheid moet in agt neemen. De niet genoegzaam verlichte vroomheid staat deeze waarheid niet toe; en egter is het ontwyfelbaar, dat men, door het verderven van de bronnen des leevens, zichzelven in gevaar brengt van zyne plichten niet meet te kunnen waarneemen, dat is, van niet meer ter Misse te kunnen gaan, wanneer men 'er moet gaan, van de door de Kerke voorgeschreven onthoudingen niet te kunnen betrachten, dewyl men overtollige vasten gehouden, en eenen onbescheiden iever gevolgd heeft. Wanneer de ziekten niet uit eenige ongeregeldheid voortspruiten, en ons regtstreeks door God worden toegezonden, zyn zy de geschiktste boete om onze zonden en misslagen uit te wisschen. Zy verspreiden eene heilzaame bitterheid over de vermaaken deezes leevens; zy maaken ons ongevoeliglyk los van alles wat sterflyk is, en doen ons gemeenzaam worden met den dood. Nooit hebbe ik myne eigene nietigheid beter gevoeld, dan zedert het tydstip myner ongesteldheid. Ik heb gezien dat myn lighaam niets anders is dan een gebouw, welks muuren instorten op het oogenblik, waarin men zulks het minste verwacht. Somtyds is myn ongemak zeer hestig, en somwylen schynt het als in slaap te geraaken; maar dit geschiedt niet dan om met dies te grooter geweld te ontwaaken. De mensch is, van het oogenblik zyner geboorte af, onderhevig aan alle zwakheden, hy is blootgesteld voor alle toevallen, en kan alles, wat hem omringt, aanmerken als de aanstaande gelegenheid van zynen val. De ziel moet herwinnen het geene de zintuigen verliezen. Wanneer het lighaam zwakker wordt, moet zy het verlaaten in den geest, om zich op het leevendigste met God te vereenigen; dit is het eenige en het waare middel om zich boven smart en lyden te verheffen; want in God vindt men alle moogelyke gelukzaligheid. De hevigste ziekte is slechts eene ligte speldesteek voor eenen Christen Wysgeer, die zich alleen met Geestelyke zaaken bezig houdt. Indien de Stoïcynen, zonder andere beweegredenen dan eene ydele trotsheid, het lyden met standvastigheid verdroegen, is het zekerlyk voor de Christenen, die altoos met hun Opperhoofd op de Hoofdscheelplaatze moeten zyn, eene schande | |
[pagina 510]
| |
onder de heftigheid der kwaale te bezwyken. Maar, helaas! men geeft fraaie lessen; en men is dikwyls alleen in de bespiegelinge onverschrokken. Ik spreeke hier in het byzonder van myzelven, daar ik, na my voorgehouden te hebben wat best in staat is om my te ondersteunen, my, veel meer dan ik behoorde te doen, bezig houde met myne smarten. Ondertusschen moest ik, hoe heftiger die waren, dies te meer het gezigt vestigen op den Hemel, de eenige plaats, waar noch smarten noch ziekte gevonden worden. Gy zult my vermaak doen met my te koomen zien zo spoedig u moogelyk zal weezen. Ik wenschte wel, dat myne verlangens vleugels waren om u over te voeren; gy zoudt op dit oogenolik hier zyn. Ik hebbe u, met betrekkinge tot myne gesteldheid, iets te zeggen het geene ik niet schryven kan. Vaarwel.’ En hier aan volgt een tweede Brief, naar 't schynt, kortna den voorigen geschreeven, zonder dat het hem mogt gebeuren zynen Vriend te zien; in welken hy op deeze wyze vervolgt. ‘Die tegenwoordig aan u schryft, is nu niet meer dan een geraamte, en beweegt ter naauwer nood zyne uitgedroogde vingeren. Indien ik enkel op de heerlykheid deezer waereld geoogd hadde, zoude ik den dood, wanneer hy my den beker der bitterheid toereikte, gezegd hebben, dat deeze drinkbeker van my voorby ga; maar gelukkiglyk hebbe ik myne beschouwinge alleen hemelwaards gericht, en toen riep ik uit: Wat is deeze beker heerlyk, en hoe aangenaam is hy my! Het is zeker, dat 'er, in de oogen des Geloofs, geen grooter voordeel is, dan dat van zich met den dood te vereenigen, eer die zynen laatsten slag toebrenge. Zedert ik hem in myn binnenste gewaar worde, en inademe, heeft hy in myne oogen niets verschrikkelyks meer, en myne asneemende dagen worden my veel waardiger, dewyl zy my tot de eeuwigheid doen naderen. Hier noodzaaken myne al te geweldige smarten my de pen neder te leggen, zonder dat ik weete, wanneer, en of ik ze in het geheel wel weder zal opvatten...... Een oogenblik van kalmte, na zeven dagen en zeven nachten, in solteringen doorgebragt, doet my de pen weder in de hand neemen. Dit vertroost my, dat, door eene gantsch hemelsche gunst, myne ziel in kragten toeneemt naar maate het lighaam verbroken wordt. Eene zaak alleen is 'er, die my weezenlyk droefheid veroorzaakt, en deeze is, dat ik niet al het goede gedaan hebbe, het geene ik behoorde gedaan te hebben; en hierom verzoeke ik u ieverig God te bidden, dat Hy my vergeeve, en dat Hy zich verwaardige, ter verzoeninge myner overtreedingen, het weinige leeven, dat my nog overig is, aan te neemen. Indien my eenige tusschenpoozen van bedaardheid gebeuren mogten, want ik ben mynen geest niet altoos meester, zou ik aan alle Geloovigen schryven, als derzelver Vader en Herder, om hun, | |
[pagina 511]
| |
vóór mynen dood, de liefde en den vrede aan te beveelen; want deeze zyn het onderscheidende kenmerk der Christenen. Nog wenschte ik wel te voldoen aan eene andere verplichting jegens die Geestelyke Orde, die my zes-en-dertig jaaren in haaren schoot verdraagen heeft; ik zoude wel verlangen, door eenige openbaare en plegtige daad, haar te bedanken voor de liefde, waar mede zy myne onvolmaaktheden heeft verdraagen. Ik sterve, zo als ik geleefd heb, erkentelyk jegens allen, die my goed gedaan hebben, en altoos uw Vriend. Vergeet my in de oogen der menschen, by welken ik, binnen kort, niets meer zal weezen dan een weinigje stof; maar wees myner gedachtig voor God, in wien ik alle myne hoop gesteld heb, op dat ik in de eeuwigheid niet mooge beschaamd worden. Hy heeft my op eene vreeslyke wyze de nietigheid van aardsche grootheid willen doen gewaar worden, in het midden der grootheid zelve, door my te drenken met alsem en galle. Zyn naam zy gezegend: niets kan voor den Stedehouder van jesus christus gelukkiger zyn, dan, gelyk deeze Godlyke Zaligmaaker, op de Hoofdscheelplaatze te sterven. Indien ik de vertroosting van u te zien niet meer mooge genieten, zal ik u verwachten in de eeuwigheid, alwaar ik hoope, dat wy het onwaardeerbaare geluk zullen hebben, van elkander in God weder te vinden, die dan ons Heelal, onze Hoofdstof, en ons Leeven zyn zal.’ Den 26 Aug. 1774.
By gelegenheid van 't plaatsen deezer twee laatste Brieven, kunnen wy niet wel nalaaten nog de eene en andere byzonderheid (uit de bovengemelde Byzonderheden aan 't slot van dit Stuk gehegt,) mede te deelen, voor zo ver zy betrekking tot deeze zyne ziekte hebben. ‘Zo ras hy de verschrikkelyke ziekte gevoelde, aan welke hy gestorven is, zeide hy tegen den Kardinaal stoppani: Wanneer men in de loopgraven is, moet men de kanonkogels verwachten.’ ‘Wy zyn met ons twee laurents, zeide hy eens, spreekende van zichzelven, en den Generaal der JesuitenGa naar voetnoot(*) die beide op den rooster liggenGa naar voetnoot(†), hy bedoelde de pynen, die hy uitstond, en de gevangenis van Vader ricci.’ ‘Bemerkende, dat een Geneesheer, dien hy had doen roepen, niets van zyne ziekte wist te maaken, zeide hy; gy zult ze vinden in den XCsten Psalm,Ga naar voetnoot(§) alwaar gesproken wordt van eene verbor- | |
[pagina 512]
| |
genheid, die in het duister bewerkt wordt, van de pestilentie, die in de donkerheid wandelt.’ ‘Wanneer men hem eens vraagde, of hy niemand verdacht hield van op zyn leeven toegelegd te hebben, antwoordde hy: Weet gy niet dat men my silentius IGa naar voetnoot(*) noemt?’ ‘Hy besteede al den tyd zyner ziekte tot gebeden en tot het doen van werken van onderwerpinge; en zeide somtyds: De dood vindt zo veel behaagen in my, dat by my niet verlaat: indien dit niet goed is voor het lichaam, het is uitmuntende voor d ziel.’ |
|