Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnderwyzingen van een Vader aan zyne Kinderen, in de Natuur en in den Godsdienst, door A. Trembley, Lid van de Koninglyke Maatschappy te Londen. Uit het Fransch vertaald. In 's Gravenhage by J. du Mee 1777. I D. II St. 238 bladz. en II D. I St. 203 bladz. in gr. octavo.AGtervolgens het voorgestelde Plan van dit Werk, het welk wy medegedeeld hebben, toen wy van het eerste Stuk verslag gavenGa naar voetnoot(*), word de daer in aengevangen beschouwing der Natuur in dit tweede Stuk voortgezet, en in het derde voltrokken; waerom wy de twee laetst afgegeven Stukken in dezen by elkander voegen. Uit dien hoofde behelzen deze drie Stukken ene volledige voordragt van de aenmerkelyke byzonderheden der Natuur, welker beschouwing onder het algemeen bereik van 't Menschdom valt, en die geschikt zyn, om aller gemoederen, met de diepste eerbied voor de eerste oorzaek van alles wat bestaet, te vervullen. Dit is, gelyk wy in ons voorige bericht reeds gemeld hebben, het hoofd bedoelde van dit Geschrift; en deszelfs uitvoering strekt ter bevorderinge hier van, op ene uitstekende manier; in zo verre dat ene oplettende lezing, terwyl ze ons de werken der Natuur ten klaerste regelmatig leert beschouwen, niet kan nalaten een gevoeligen indruk op het hart te maken, door ons de | |
[pagina 494]
| |
voortbrengende en instand houdende hand van den grooten Schepper en Albestierder in alles te doen opmerken; het welk de hier voorgestelde Natuur- en Godsdienstleer ten sterkste aenpryst. Planten en Dieren verkondigen ons Gods grootheid, zyne magt, wysheid en goedheid, op ene treffende wyze, als ontegenzeggelyk is af te nemen, uit alles wat de Heer Trembley ten dien opzichte, met zeer veel nadruk, heeft voorgedragen: dan hier by bepalen zich 's Mans onderwyzingen niet. Hy ontvouwt zynen Kinderen de onderlinge betrekkingen, die alle de deelen van 't Heelal met elkanderen hebben, en de zamenstelling van onzen Aerd- en Waterbol in 't byzonder. Hy daelt, om zo te spreken, met hun in 't harte der Aerde, om hun de geheime werkingen der Natuur, in derzelver binnenste, zo veel ze voor ons menschen na te spooren zyn, open te leggen; en klimt met hun ten Starrenhemel, om, in het onbepaelbaer Ruim, een tellenloos getal van Waerelden te beschouwen. Intusschen vestigt hy, eer hy de Aerde verlaet en ten Hemel stygt, de aendacht der leergierige Jeugd, op hun eigen gestel, als een gemengd Wezen, dat uit ene Geestlyke en Stoflyke Zelfstandigheid bestaet. En als hy hen opgeleid heeft, ter beschouwinge van het verbazend aental van Waerelden, waer uit het Geheelal te zamen gesteld is, leert hy hen ten laetste opmerken, hoe 'er een tyd zal komen, in welken wy, naer Ziel en Lichaem, bekwamer gemaekt zullen worden, om alle de Wonderen der Natuur, ter verheerlykinge van den nooit volprezen Maker, ongelyk beter te doorgronden, dan ons tegenwoordig gestel toelaet. - Ieder gedeelte dezer onderwyzingen behelst een aental van leerzame voorstellen, welken bestendig dienen, tot het hoofddoelwit, de erkentenis van Gods vinger in alle dezen. Men hoore, ter proeve hier van, des Autheurs opmerkingen, wegens de veranderingen, die in den Aerdkloot plaets hebben; waeromtrent hy zich indezervoege uitdrukt. ‘Hoe meer men de oppervlakte der Aarde en haar inwendig gestel beschouwe, hoe meer men rede hebbe te oordeelen, dat zy aan zeer aanmerkelyke omwentelingen is bloot gestelt geweest: men moge met regt denken, dat deeze omkeeringen bovenal de uitwerkzelen van het vuur en van het water zyn: men moge met regt geloven, dat 'er zulke zyn voorgevallen, die, (indien men zoo moge spreeken,) oogenbliklyk geweest zyn, en anderen, die niet dan allengs en by trappen zyn uitgewerkt geworden. | |
[pagina 495]
| |
Men vind op verscheide plaatsen van de Aardbol uitwerkzels van het Vuur. Ik spreeke niet alleen van de plaatsen, die rondom de brandende bergen zyn, in welke men veele laagen van verbrande stoffen, den eenen op den anderen, vind, die op verschillende tyden zyn uitgebraakt geworden. Men vind soortgelyke stoffen in plaatsen daar tegenwoordig geen vuurspoegende bergen zyn, daar zy zedert onheugelyke tyden zyn uitgeblust geweest: men vind 'er zelfs in de gronden der Zeën. Men vind in de Aarde en op de Aarde zeer talryke en zeer duidelyke uitwerkzels van de beweegingen der wateren: men ziet dat zy verscheide stoffen medegesleept en neêrgelegt of achtergelaaten hebben. Men ziet op veele plaatsen, dat deeze stoffen meer of min in de wateren in ontbinding geweest zyn, dat zy in ryen gebracht en neêrgelegt zyn, dat 'er allengs zeer verre uitgestrekte laagen gevormt zyn, van Zanden, van Rotsen en van Aarde. Men ziet, wanneer men met aandacht waarneeme, dat in deeze omkeeringen de onveranderlyke wetten, die de Natuur volgt, altyd plaats gehad hebben: dat de lighaamen, zoo draa zy door niets opgehouden zyn geworden, de wetten der zwaarte hebben opgevolgt, aan welke zy onderworpen zyn: dat deeze steenen, die aardstoffen, welke de laagen en beddingen uitmaaken, waarvan ik gesprooken hebbe, regelmaatige en standvastige eigenschappen bezitten, volgens de natuur der deelen, waar uit zy zyn saamengestelt; en zelfs dat 'er in de gesteldheid van die deelen eene schikking plaatse hebbe, die wy niet terstond bemerken, maar die onze aandacht dubbel waardig is, en die bewyst, dat zy het uitwerkzel is van die orde en van die kunst, die ons overal eene eindelooze Wysheid ontdekt. Wy kunnen niet diep genoeg in den Aardkloot doordringen, om te oordeelen tot hoe verre de omkeeringen zich hebben uitgebreid, die hy in verschillende tyden ondergaan heeft. Wy hebben reden om te denken, dat het door middel van die omkeeringen is, waardoor de overblyfzels van de Planten en van de Dieren, die eenen overvloed bevatten van vuur, lucht, water en aarde, zoo wonderbaarlyk en nuttig vereenigt, door die Aardbol zyn verspreid geworden. Het zyn deeze omkeeringen, die, de overblyfzels van deeze bewerktuigde lighaamen met andere stoffen in de Aarde mengende, de verschillende vereenigingen voortbrengen, wier uitkomst bestaat in het voortbrengen van steenen, aardgronden, delfstoffen, en koolen, die dierbaar aan de Menschen worden, door de verscheiden nuttige gebruiken, die zy 'er van maaken; en die, | |
[pagina 496]
| |
behalven deeze gebruiken, waarschynlyk tot een groot deel werkingen dienen, zoo nuttig aan den Aardkloot, zoo nuttig aan de leevendige Wezens, die denzelven bewoonen; maar die voor ons, tot heden, in de veruitgestrekte Schatkamer der geheimen van de Natuur, opgeslooten en verborgen zyn. Gy zoud moeite hebben te gelooven, tot hoe verre deeze omkeeringen hebben plaats gehad, als men u geene verschynzels mededeelde, die dezelve in zekere opzichten onder uwe oogen stellen. Ik hebbe u de steile boorden van de Rhône doen opmerkenGa naar voetnoot(*). Gy hebt 'er verscheide beddingen van kyën en zand gezien: gy hebt erkent dat deeze laagen allengs door de beweeging der wateren gevormt waren; en 't viel u ligt te oordeelen, dat de vloed die nu laager stroomt, op andere tyden hooger gestaan hebbe, en dat zyne wateren toen op een aanmerkelyken afstand overvloeiden en de Landeryen bedekten, die gy van de hoogtens beschouwt. Het valt u ligt te begrypen, dat deeze wateren hebben kunnen afloopen, toen 'er een dieper opening zal gemaakt zyn in de Bergen, die ten Zuiden van het Land gelegen zyn, 't welk gy hier ontdekt. De berg, dien gy ten Oosten van het Land zietGa naar voetnoot(†) stelt u aanmerkelyker gebeurtenissen voor, en die u een veel grooter omkeering aanduiden: gy ziet 'er duidelyk de verschillende laagen van de Rots gelykstandig (paralel) de een aan den ander: gy ziet dat deeze laagen agtereenvolgende door de wateren de een op den anderen gelegt zyn; dat de steenstoffen, waar uit zy saamengesteld zyn, toen zy verzaamelt en neergelegd werden, uit eene aarde bestonden, die zich vervolgens tot steen gevormt heeft, door middel van de kristallen, die gedient hebben, om derzelver deelen te vereenigen. Het geen ik u ten aanzien van deezen berg zegge, wordt ook wegens een groot aantal anderen in de verscheide streeken van de Aardbol waargenoomen. Maar welke wateren zyn het, die boven deeze Bergen geweest zyn, en die dezelve, door verzaameling van hun grondzop, gevormt hebben? Zouden het, ten aanzien van | |
[pagina 497]
| |
den Berg Salève, de wateren zyn van het Meer, en van den Vloed, die zich in het midden van den omtrek bevinden; dien deeze Berg met zoo veele anderen uitmaakt? Zeer merkwaardige verschynzels leeren ons, dat het zeer verschillende wateren zyn, die tot de saamenstelling van deezen Berg en van een groot getal anderen toegebracht hebben; dat het de wateren der Zee zyn, die voormaals hooger dan deeze Bergen stonden, en die het geheel Land hebben overdekt, in 't welk zy zich bevinden. De verschynsels, waarvan ik u spreeke, ontdekken zich in de Steenen, welke deeze bergen bevatten. Men vind in die steenen verscheiden schulpvisschen opgeslooten, die niet kunnen leven, noch voortgebracht kunnen worden, dan in de gronden der Zee. Men vindtze in dezelve dikwerf in een grooten overvloed versteent, en ook is het niet zeldzaam dezelve zoo geplaatst te vinden, gelyk zy het, door een gevolg van de beweeging der wateren, zyn moesten. Deeze verschynzels zyn zoo talryk, het is zoo gemeen, dezelve in de Bergen, in de Valleyen en in de Vlaktens te vinden, dat men, na zoo veele waarneemingen, en die zoo dikwerf met zorgvuldigheid herhaalt zyn, niet ontkennen kunne, dat de Zee zelfs een zeer langen tyd de landen bedekt moet hebben, in welke zy ontdekt worden. Maar zoo deeze verschynzels bewyzen, dat de Zee boven zoo veele en zelfs zeer hooge Bergen gestaan hebbe, dat haare wateren het meestendeel der Landen bedekt hebben, die zedert lange tyden, door een oneindige opeenvolginge van Geslachten van Menschen en Dieren bewoont zyn geweest, zyn 'er ook anderen die bewyzen, dat het geen eenmaal de oppervlakte der Aarde geweest is, zich tegenwoordig verre beneeden die oppervlakte bevind, en zelfs beneeden de grouden der Zee. Men vind, gelyk ik u gezegt hebbe, in het doorgraaven van de Aarde, overblyfzels van bewerktuigde lighaamen: men vind 'er by voorbeeld aardgronden, die gedeeltlyk saamengestelt zyn, uit overschot van Planten of van Schulpvisschen: men vind 'er een zeer grooten overvloed van koolen, die bovenal zyn saamgestelt uit de aardachtige en vette deelen der Gewassen: men vind 'er zelfs de afdrukzels van Planten, die in de steenen beslooten zyn geworden, wanneer zy zich gevormt hebben. Ja zelfs heeft men in koolmynen, die onder de Zee doorgedrongen zyn, en ter diepte van meer dan twee duizend voeten onder haare oppervlakte, de afdrukzels van het vaarenkruid in lyën gevondenGa naar voetnoot(*). Deeze Plan- | |
[pagina 498]
| |
ten hebben eenmaal op de oppervlakte der Aarde gestaan; en mogelyk dat deeze oppervlakte dezelfde plaats geweest zy, daar zy nu gevonden worden. Ik spreeke u voornaamlyk van deeze aanmerkelyke verschynzelen, die ons zulke groote omkeeringen in de Aarde aanduiden, om daardoor gelegenheid te hebben van u te doen waarneemen, dat deeze omwentelingen de werkingen van de Natuur niet ontstellen, die de bron der goederen is, die wy nodig hebben. De gronden der Zee en de laagen der aardgronden, die in de Ingewanden der Aarde beslooten zyn, kunnen in dien staat de Gewassen niet voortbrengen, die de groote bronnen van waaren overvloed zyn; maar zoo draa zy zich op de oppervlakte der Aarde bloot gesteld vinden aan den weldaadigen invloed van de Zonnewarmte, aan dien van de lucht, en van de regens, worden zy allengs vruchtbaare landen en aangenaame verblyfplaatsen, vooral wanneer de landbouw en de kweeking zich hier met de Natuur vereenigt. Die schoone en lagchende Buitenplaatsen en Lusthoven, die sedert zoo lange de Aanleggeren en Aankweekeren schattingen betaalen, voor den arbeid die zy 'er aan besteed hebben, door de voedzelmiddelen, die zy voor zoo veele Menschen en Dieren opleveren: deeze aangenaame Streeken en Landsdouwen, thans met het schoonste groen gehult, glinsterende van bloemen en met de schoonste boomen beplant, waaren voor deezen afgronden der wateren; zy waaren door Zeegedrochten bewoont, met Schulpen, Schulpvisschen en andere Dieren bedekt, die in het zand, in slyk en modder leefden. Hier is meer, de Zee is eene groote werkplaats, waar in zeer overvloediglyk de stoffen toebereid worden, die de Natuur en de kunst der Menschen vervolgens tot een groot aantal nuttige gebruiken bezigen. De overblyfzels van eene verbaazende menigte Schaalvisschen en andere Dieren, welke 'er in voortgebracht worden, dienen om veelerlei natuurlyke lighaamen voort te brengen, die wy tegenwoordig in de Bergen en in den Boezem van de Aarde vinden. Deeze overblyfzels treden in de saamenstelling van de aardgronden, van de steenen, van de zouten en van de myneraalen. De werktuiglyke lighaamen, die in de Zee leeven; zyn gelyk die, die op de Aarde gevoed worden, met een vuur vervult, 't welk 'er op verschillende wyzen in is vereenigt. De Zee zelfs kan als een verzaameling van vuur beschouwt worden; en hier van kan men oordeelen, als | |
[pagina 499]
| |
men dat vuur waarneemt, 't welk zy vertoont, wanneer haare golven in eene sterke beweeginge zyn. Het is in de Zee dat het gemeene zout wordt toebereid, en zoo veele andere zouten, welke u niet bekent zyn. Het is ook van de saamenvoegingen, die in deeze Hoofdstof geschieden, dat de Zwavels, de Leemen en het meestendeel der saamengestelde lighaamen voortkomen, welke de groeven, die men in de Aarde maakt, ons ontdekken. Deeze zoo nuttige en verscheiden bewerkingen van de Natuur geschieden onder en in de wateren der Zee; derwyze dat zy, als zy afloopt, de schatkamers voor ons open laat, die in haaren boezem zyn toebereid geworden. De Zee kan van geene landen afloopen en dezelve droog laaten, zonder weder andere te overstroomen, dit leeren ons de waarneemingen. Het schynt dat 'er in den Aardkloot eene beweeging is, waar uit deeze omwentelingen voortkomen, en welke dienen om de verscheide stoffen, die in en onder het water van de Zee zyn, te mengen; en door wier middel, beurt om beurt, de aardgronden bedekt en ontdekt worden. Maar deeze omwentelingen geschieden zoo langzaam, dat zy geen droevige gevolgen op den Aardkloot voortbrengen. Het is, by voorbeeld, ongevoelig, of trapswyze, dat de wateren van de Zee zich van de Oostelyke kusten aftrekken, en daar land aangewonnen wordt, terwyl zy op de Westelyke kusten allengs land overstroomen. Indien dit het werk van weinige Jaaren waare, zoude het de grootste verwoestingen aanrechten, en nu is zulks onzichtbaar, om dat het het werk van een groot aantal eeuwen is. - Hoe veele overdenkingen stellen u deeze voorwerpen voor! Welke toevluchtmiddelen, welke dryfveeren, welke werkingen, welk een leven wordt hier allerwegen vertoont! Welk eene Kunst, welk eene Wysheid, welk eene Magt, welk eene Goedheid blinkt 'er uit in alle de Werken der Natuur!’ Men mag ook op dit gedeelte met het hoogste regt grootlyks toepassen, 't geen de Heer Trembley, aen 't slot van dit Stuk, met opzicht tot zyne geheele beschouwing zegt. ‘Als ik my alleen vergenoegt hadde, met u de talryke voorwerpen te doen kennen, welke de Natuur bevat, zonder u van die voorwerpen te laaten opklimmen tot de eerste Oorzaak, tot het Allerhoogste Wezen, dat de gantsche Natuur regeert, zoude ik u in eenen duisteren doolhof ingeleid hebben, in welken gy u zelven geheel zoud hebben verlooren. | |
[pagina 500]
| |
Vergelykt voor een oogenblik uzelven met het Geheelal, en met alle de Wezens welke het bevat, zonder aan het groote Wezen te denken, dat hen allen heeft voortgebracht. Wat zyt gy in het midden van deeze verbaazende meenigte wezens? Een punt, een onzichtbaar deel van een geheel dat van het een oogenblik tot het andere, een Bayert een mengelklomp van verwarring kan worden, ja dat zelf een Bayert is. Gy weet niet welke de plaatse zy, die gy op zulk eene Wereld bekleed. De groote voorwerpen verbaazen u, en naast hun schynt gy een enkel niet te zyn, zonder dat gy u zelven kunt verheffen, door de beschouwing dier voorwerpen, die u kleiner dan uzelven voorkomen. Gy begrypt niets in het voorleedene, gy beeft in het tegenwoordige, en gy verliest uzelven in het toekomende. Gy ziet geen ontwerp hoe genaamt, geenerhande orde, geenerhande schikking. Gy kunt niets verwachten dan eene algemeene omkeering en verwoesting. Gy kunt niets gewinnen: gy zyt verzekert alles te zullen verliezen. Komt nu te rug tot een eerste Oorzaak, tot dat Almagtig, Alwys en Algoed Wezen, dat wy in de Werken der Natuur ontdekt hebben: gy weet dat gy zyne Schepzels zyt, dat alles zyne bepaalde plaats in het Geheelal heeft, dat gy de uwe hebt, dat de grootheid der voorwerpen, dat hun aantal, dat hunne verscheidenheid u voor het Oneindige Verstand niet verbergt, dat hen geschaapen heeft en bewaart, dat gy voor hem zyt, als of gy de eenigste voorwerpen van de Schepping waart; en dat gy alles van zyne magt en van zyne goedheid kunt verwagten, 't geen voldoen kan aan de begeerte die hy u tot de Gelukzaligheid heeft gegeven, toen hy u het aanwezen mededeelde.’ |
|