| |
Redenvoeringen voor Nederlànds Jongelingschap. Te Amst. by Yntema en Tieboel. 1777. II Deelen, in octavo, te zamen 646 bladz.
AAn wien Nederlands Jongelingschap, deeze Redenvoeringen, van welker eerste Deel wy thans zullen spreeken, te danken hebbe, heeft de Schryver niet goedgevonden te ontdekken. Alleen zegt hy ons, in 't Voorberigt. ‘Schoon het tot de waarde (deezer Redenvoeringen) af noch toe doe, of ze met de daad voorgedraagen, dan enkel voor de Drukpers opgesteld zyn, weete men, egter, dat ze, voor verre het grootste gedeelte, met eenige veranderingen, naar den Predikstoel voegende, in 't openbaar werden uitgesprooken. Als Leeraar, dagt ik de Jeugd, van tyd tot tyd, meer byzonder, niet alleen te mogen, maar te moeten, onderhouden: eenige gelegenheden gaven 'er my aanleiding toe, en ik heb ze, zo ik hoop, niet geheel zonder zegen en vrugt waargenomen.
Wyken deeze Redenvoeringen van den gewoonen Prediktrant in ons Land af; ik keurde, in 't behandelen dier onderwerpen, den gehouden trant best, en zie geene noodzaake altoos om hier die wyze van prediken te verdeedigen, alleen maak ik, ten opzigte van de Onderwerpen, de woorden van een hedendaagsch uitmuntend Schryver de myne. Men behoorde meer, dan men gewoonlyk doet, over de Burgerlyke Pligten te prediken: dewyl niemand een goed Christen kan weezen, zonder een goed Burger te zyn. Men hrenge hier niet in't midden, dat men dus eene louter menschlyke Zedekunde leeraart, die weinig op den Euangelischen Predikstoel voegi. De rechte menschlyke Zedekunde,
| |
| |
maakt een gedeelte uit van de Christlyke: welke laatste de eerste veronderstelt; maar verbetert. Wanneer iemand zich vergenoegde met een goed Burger te weezen, zonder een goed Christen te zyn, was hy niet meer dan een eerlyk Heiden; maar, indien iemand zich diets maakte een goed Christen te weezen zonder een goed Burger te zyn, zou hy zelfs tot het peil van een eerlyk Heiden niet opklimmen.’
Voorts betuigt hy. ‘Dat eene meer dan Heidensche Zedekunde ten grondslage en aandrang der hier verhandelde Pligten dient, zal elke Redenvoering, met de onwraakbaarste blyken toonen. En geene agtenswaardige Gezindheid, onder de Christenen, zal, zo ik hoop, iets aantreffen, 't welk aanstoot geeve. Geschilstukken te verhandelen was nergens de plaats. Waarheid, Pligt en Deugd in te boezemen, over al de zaak. Bygeloof en Geestdryvery, 't Gezond Verstand en 't waare Christendom zo vyandig, heb ik niet kunnen nalaaten, meer dan ééns te bestryden.’
De Opsteller deezer Redenvoeringen blykt, derhalven, een Leeraar te weezen, die het nut zyner Lessen, verder dan zyne byzondere Gemeente, zoekt uit te breiden; en de Nederlandsche Jeugd aan zynen dienst te verpligten. Vaderlandlievende Yver, kragt van Taal, en beredeneerde Godsvrugt, vertoonen zich allenthalven. Beleezenheid in werken van Smaak en Vernuft straalt door in de aanhaalingen uit de keurigste Schryveren, in de Redenvoeringen, op eene ongedwonge wyze, ingevlogten; die ook verleevendigd worden, door Dichtregelen, uit onze beste Poëten, of, zo veel wy zien kunnen, van 's Schryvers eigen maakzel.
Het eerste Deel vervat Zeven Redenvoeringen: die de volgende Opschrisfen draagen. (I) Over 't Aanbelang der Jonge Heeren. (II) Over de Beschaaving des Verstands. (III) Over 't vercieren van 't Verstand met Godsdienstige Kundigheden. (IV) Over het Bestuur der Hartstogten. (V) Over de zondige Gelykvormigheid met de Wereld en de valsche Schaamte. (VI) Over de Voordeelen eener vroege Godsvrugt. (VII) Over het verwerven van Agting, en het verkrygen van een goeden Naam. - Onderwerpen zeker van het uiterste aanbelang voor de Jeugd, en op eene wyze verhandeld, die de bedagtzaamen moet uitlokken: geene dorre en drooge Zedekunde predikt over deeze Stoffen; maar eene Zedekunde die de cieraaden der bevalligheid, haar zo wel voegende, niet versmaadt. Kunnen Jonge Heeren, die eenigzins hunnen staat met opmerking beschouwen, en anderen stelt onze Redenaar zich niet voor onder zyne Toehoorders aan te treffen, zonder sterke aannooping tot Kinderpligt leezen? ‘- Misschien leeven uwe Ouders nog, en ik wil hier veronderstellen, dat gy Onders hebt dien naam waardig, die zorg voor uwe Opvoeding gedraagen en zich van hunnen onvermydelyken, doch thans, helaas! dikmaal zo zeer verzuimden pligt gekweeten hebben. De Vaderlyke trou- | |
| |
we en de Moederlyke teerhartigheid kweekten u op, onder duîzend hartklemmende zorgen; zy zagen, in uwe ontluikende bekwaamheden, hunne moeite eenigzins vergoed, de eerste flikkeringen van uw doorbreekend verstand schonken hun eene bykans meer dan aardsche vreugde, met het klimmen uwer Jaaren groeiden hunne bekommernissen aan, zy bezweeken 'er niet onder, en hebben u, met 's Hemels hulpe, dus verre gebragt, voor ontelbaare gevaaren behoedt, door wyze lessen en een kragtig werkend voorbeeld, u langs 't effen spoor der Dengd geleid. Hunne zorg volduurt nog. Hoop en vertrouwen verligten dezelve
eenigzins. De blyken van eene dankbaare beantwoording, door u reeds gegeeven, streelen hun gevoelig hart, zy storten, by elkander zynde, traanen van vreugd over uw volbragten Kinderpligt. “Want de Vader des Regtvaardigen,” zegt salomo, “zal zich zeer verheugen, en die eenen wyzen Zoon gewint, zal zich over hem verblyden. Laat dan uw Vader zich verblyden en ook uwe Moeder, laat zy zich verheugen, die u gebaard heeft.” Wat zy aan u gedaan hebben kunt gy onmogelyk vergelden: om 'er naast by te komen moet gy doen zo veel in u is.
Mogelyk zyt gy een éénige Zoon, en, in dit geval, is de verwagting uwer Ouderen geheel en al op u gevestigd: zy zien in u alleen de gansche hoop van hun Geslacht. - Mogelyk heeft uw Vader, door het vroegtydig gemis zyner Zielsvriendinne, jaaren lang den last der Opvoedinge alleen gedraagen, en leeft nu in 't heuchlyk vooruitzigt, dat gy hem, by 't toeneemen zyner dagen, zult helpen: hy beschouwt u als zyn' besten Vriend. - Mogelyk is uwe Moeder eene Weduwe, die uwen Vader, reeds voor lang verlooren, en, onder veelvuldige bekommernissen, u tot den staat der Jongelingschap gebragt heeft: zy ziet haaren braaven Egtgenoot in u herleeven, zy vindt dagelyks treffende gelykvormigheden, die wel ontroeren; maar tevens een aangenaam vooruitzigt openen: zy merkt u aan als de stut en steun haars Ouderdoms; het leeven is haar, om uwen wil, dierbaar, Overweegt, welke geneugten, welk eene voldoening, gy in staat zyt op te leveren, als gy aan die vooruitzigten, die redelyke vooruitzigten beantwoord! Ik hou my verzekerd, gy kunt hier aan niet zonder gevoelige ontroering denken: dankbaarheid en wederliefde spooren u kragtig aan om u uwer Ouderen waardig te gedraagen. Gy schrikt op het bezef van eenen tegen overgestelden handel. Gy verfoeit het gedrag dier ontaarten, welke, deeze diere en nauwe verpligtingen uit het oog verliezende, “Zoonen worden, die beschaamd maaken en schande aandoen; het Ouderlyk hart met veele smerten doorsteeken, de gryze hairen des eerwaardigen Ouderdoms met kommer doen ten grave daalen, en het leeven van hun, aan wien zy naast god hun bestaan verschuldigd zyn, verkorten.”
Is het dat gy geene Ouders hebt, beroofde de dood u van derzelver minzaame oppassing, hebt gy die lieve naamen van Vader en
| |
| |
Moeder, slegts in uwe Kindschheid uitgestameld, hunne zorg, misschien de laatste, ten aanzien van deeze Wereld, stelde u onder Voogden en Opzienders, die hunne plaats bekleedden, en aan wier toevoorzigt gy veel, zeer veel verschuldigd zyt. Alles wat zy ten uwen opzigte te werk stelden vordert uwe erkentenisse. Zy hebben het hunne gedaan om u tot cieraaden van uw Geslacht te doen strekken. Zy verwagten zulks met regt. Uwe Vrienden, uwe Bloedverwanten hebben een onbetwistbaaren eisch op uwe braafheid.’
Op deezen trant is de eerste Redenvoering, waar van het aangetoogene een gedeelte uitmaakt, ingerigt. Laat ons, uit de Tweede ook eene en andere trek, ten voorbeelde, overneemen: eene en andere trek, zeg ik; dewyl deeze Redenvoeringen zodanig zyn opgesteld dat ze ieder een zeer wel aaneengeschakeld Vertoog uitmaaken, 't geen in zyn geheel dient beschouwd te worden. Onder andere aanmerkingen om de Jongelingschap tot het beschaaven des Verstands aan te spooren, treffen wy deeze aan. ‘Het verdient uwe opmerking, dat de tegenwoordige Eeuw, hoe veel onverstands 'er nog heersche, hoe veele laffe en verveelende dwaasheden ons nog in niet weinige gezelschappen voorkomen, in geenen deele eene Eeuw is, waar in iemand der vadzigheid, ten aanzien van het verkrygen van Kundigheden, moge toegeeven. Een Jong Heer, die denkt van eenig belang in de wereld te zullen zyn, of in de verkeering van braave lieden te behaagen en uit te munten, moet noodwendig besluiten eenige moeite aan te wenden tot het opdoen van kennisse. Wy vinden thans, onder Menschen van eenige Opvoeding, meer weezenlyke kundigheid, dan, eene eeuw of twee geleden, op de Hooge Schoolen. De Geleerdheid dier verbasterde tyden bestondt in syn uitgeploozene onderscheidingen, oplossingen van zo duistere als noodlooze vraagstukken, en verveelende woordenstryden. Dank zy der nagedagtenisse van eenen addison, eenen steele, van eenen van effln en meer anderen hunner naavolgeren, uit wier zo nutte als aangenaame Vertoogen, de algemeene verspreiding der kennisse, welke heden onder allerleien slag van Menschen gevonden wordt, haaren oorsprong nam: in dezelve werden geteerde Onderwerpen, door de fraaiste en verheevenste vernuften van Schoolgeleerdheid en bastaardy gezuiverd, in eenen gemeenzaamen styl verhandeld, en voorgesteld op eene wyze, die elk Mensch, met gezond verstand begaafd, kon bevatten. Dit mogen wy aanmerken als het Tydperk, waar in
zuiver Vernuft, door bondig Oordeel begeleid, te voorschyn tradt, en ingang vondt by de Menschen. - Dank zy der naagedagtenisse van eenen 's gravesande, eenen desaguliers, eenen musschenbroek, wier Proeven in de Natuurkunde niet weinig toebragten om eene zugt tot Weetenschappen, onder de handeldryvende Britten en Nederlanders op te wekken, die nu gemeenzaam spreeken over onderwerpen, welke hunne Voorvaders noit in de gedagten kwamen. - Dank heb de vlyt van eenen
| |
| |
nieuwentyd, eenen ray, van eenen swammerdam, en zo veele andere Schryvers, die de schoonheden van de Werken der Natuur in hunne Schriften ontvouwden.’
‘Ik zou niet geheel buiten myne zaak treeden, indien ik u hier een plan van Letter-Oefeningen en beschaavende Weetenschappen voorstelde, en uwe aandagt door de bekoorelyke dreeven der Wysheid heen leidde; doch de aart en het beloop myner Redenvoeringe belet zulks. Kortlyk nogthans moet ik de voornaamste Kundigheden aanroeren, die te gader strekken om het verstand op te cieren.
Veelen uwer, mag ik vrylyk vaststellen, hebben, meer dan de gewoone Burgerschoolen betreeden; en zich bekwaam gemaakt in de doode of leevende Taalen: deeze Taaloefeningen, zyn ze wel bestuurd geweest, boezemden u reeds een trek in om de Weetenschappen, tot welker kennis zy als sleutels moeten dienen, van nader by te zien. Gy kunt, is dit voorregt u ten deele gevallen, daar van zeer veel nuts trekken. Uw geest bezit eene voorbereidende bekwaamheid om het oefenperk in te streeven.
Onder het leeren der Taalen, hebt gy reeds Geschiedschryvers van ouden tyd geleezen, ik durf u derzelver herleezing aanraaden. De woorden trokken toen voornaamlyk uwe aandagt, nu zullen de zaaken u bezig houden en vermaaken. - Laaten ook de Gewyde Geschiedenissen van u nagegaan worden; als Kinderen hebt gy die, in de Schoolen, door veel herhaalens, in 't geheugen geprent, en ze t'huis, door Bybelsche Tasereelen, daar misschien nog dieper ingedrukt. Zy vorderen, om verscheide redenen, een nauwer inzien, eene beoordeelder overweeging; in zo verre dezelve de bedeelingen en handelwyze der Voorzienigheid op het duidelykst ten toone spreiden, en toonen hoe de deugd beloond en de ondeugd niet zelden gestraft wordt hier op aarde; terwyl daar in ook de Leevensgevallen vermeld worden van gods onmiddelyke Afgezanten; en wel byzonder van dien Afgezant by uitneemenheid jesus christus, “door wien hy in deeze laatste dagen tot u gesprooken,” en de volkomenste ontdekking van zyn heilig welbehaagen bekend gemaakt heeft. - Zeer nauw hier aan is de Kerklyke Geschiedenis verknogt, en deeze verdient mede van u meer dan enkel doorbladerd te worden. - Van alle Geschiedenissen hebt gy misschien nog 't minst die van uw eigen Vaderland leeren kennen; van uw eigen Vaderland, 't welk, gelyk de groote hooft, 't puik onzer Geschied. boekeren, zegt, “als een hulk herwaards en derwaards geschupt, van de worstelende winden, eindelyk, uit zo grouwzaam een zee, in de haven van tydlyke Zaligheid, niet zo zeer gevoert, als geworpen schynt.” Zy eischen dat gy u daar mede gemeen maakt, en haare beoesening, zo u anders de Geschiedenissen kunnen bekooren, met ernst, aanvangt. Leert, uit de bladeren van onpartydige Geschiedschryveren, de grondvesting, en lotgevallen uws geboortegronds kennen, de regten en vrydommen in 't Burgerlyke en
| |
| |
Godsdienstige voor zo veel schats en bloeds gekogt, hoog agten, wel gebruiken. Kent uw geluk, gezegende Nederlanders! Dankt den Allerhoogsten dat gy in een vry Land woont!
Het beoesenen deezer ongewyde en gewyde Geschiedenissen noodzaakt u, om, daar zy van verscheide Volken spreeken, geen vreemdeling te zyn in de Landen, de Tooneelen dier Gebeurtenissen; dit leidt u van zelfs op tot de Aardrykskunde, eene zo gemaklyke als vermaaklyke tydkorting, en welker kennis men niet kan ontbeeren, zonder zich dagelyks als een weetniet ten toon te stellen. Dat deeze dan u mede bezigheid verschaffe.
De beschouwing van den wyden omvang der Aarde wekt eenen nieuwen lust in uw leergraag gemoed. De Volken zo wyd van een gedeeld, zo verschillend van Luchtstreek, zoekt gy nader te kennen. Hier kan uwe graagte verzaad worden door Land en Reisbeschryvingen, van Mannen wier onvermoeide vlyt en onverschrokke moed, de lastigste en langduurigste Zee- en Landtochten ondernamen en volvoerden: in die Schriften vindt de Reisgezinde geest, zonder veel moeite, eene aangenaame voldoening: terwyl dezelve verbaasd staat over de groote verscheidenheden van aart, zeden, leevenswyze en vorderingen; en de bekrompe vooroordeelen, waar mede men veellicht ten voordeele van zyn land is ingenomen, leert afleggen. Hoe wordt het medelyden gaande over duizenden onzer Natuurgenooten, die in onkunde, bygeloof, afgodery en zedeloosheid gedompeld liggen, die de slaafsche boeijen der eigendunklykste overheersching torschen: van Vryheid in den Godsdienst en den Burgerstaat geheel vervreemd. Hoe roept het u tot opregte dankerkentenisse voor dat heil, 't welk de algoedheid u, in uw Vaderland, verleent! En wie weet niet, hoe de kennis der Aardryks- en Volkskunde te stade komt aan den Koopman, die op de afgelegene deelen der Wereld handel dryft. Niet dan tot zyne groote schade kan hy deeze kennis derven.
Als met schakels zyn de Weetenschappen aan één verbonden, en eene onmiddelyk volgende schakel van de Aardrykskunde en de Beschouwing der Volken onder de verzengde, de verkleumde, of de gemaatigde Lugtstreeken woonende, is de Starrekunde.’ - Over deeze, als mede over de Wiskunde, de Natuurkunde en de Kennis der Natuurlyke Historie, zo geschikt om den Geest te verheffen tot den aanbiddelyken Schepper en Onderhouder, loopen voorts des Redenaars aanmerkingen; doch te breed om hier plaats te vinden. Dan dit afgehandeld hebbende vervolgt hy.
‘Denkt niet dat wy, tot de opgenoemde Weetenschappen u zoeken te bepaalen, en u ontzeggen ook vervrolykende Werken in te zien. Neen, deeze hebben, worden zy wel gekoozen, geen gering deel in de beschaaving des Verstands, en het vercieren van 't zelve met nutte Kundigheden. Alle Schriften, waar in de leevendige Verbeelding, met haaren bevalligen zwier, speelt, en door bondig
| |
| |
Oordeel begeleid wordt, mogen wy u met volle ruimte aanpryzen.’ Hier bekleed de edele Dichtkunst de eerste plaats. Vervolgens laat hy over de Romans, zich, in deezer voege hoeren. ‘Uw geest zal desgelyks een keurlyk en waardig onthaal ontmoeten in de beste Romans, de beste zeg ik met nadruk: want welk een ontelbaar getal boeken van dien stempel ziet het licht, die des lichts geheel onwaardig zyn: waar in zy alleen, die op onkuisheid aazen, wier geile verbeelding zich gaarne onledig houdt met vuile vertellingen, alleen voldoening kunnen vinden: Romans, bestaande uit eene menigte van grappige vertellingen, de een wonderlyker dan de andere, zonder waarschynlykheid, jammerhartig aan ééngeschakeld, enkel bek waam om een dwaas gelach te wege te brengen, of een logge laffe ziel den tyd te doen korten, die, voor ééne nutte les, welke men daar uit leeren kan, duizend schadelyke behelzen. - Ik zou my schaamen u van deeze Schriften te moeten afmaanen. Leest eerst een grandison, eene pamela en eene clarisse, deeze zullen u leeren wat een goeden Roman is: die naar dezelve smaaken in het kweeken van edelmoedige begrippen, van standvaste deugd, van kieschheid in Zeden en van Godsvrugt, verdienen onder uwe oogen te komen. 't Zyn leevenstafereelen, die de Menschlyke Natuur in alle haare werkingen vertoonen, het snoode der haatlyke ondeugd leelyk afschilderen, en het schoone der deugd met de aanvalligste trekken afbeelden.’
‘Ik behoef u maar met één enkel woord te spreeken van die Spectatoriaale Schriften, aan welke ik, in deeze Redenvoering de waardige en verdiende eere gaf, van eene groote hervorming te wege gebragt te hebben. Deeze zullen u byzondere Characters doen kennen, de heerschende Zeden naar 't leeven schetzen, de dwaasheden belachlyk ten toon stellen, en in aangenaame en korte vertellingen de heerlykste Zedelessen opleveren. Dit zyn handboeken die gy steeds by u en gereed moet hebben, om, wanneer de tyd u geen meer ruimte overlaat, het Verstand een klein doch goed onthaal te verschasfen. Het zyn als zo veele Proefneemingen in de Zedelyke wereld gedaan, met welker kennis wy ons voordeel moeten doen. Koopt, leest deeze Schriften, en laat derzelver algemeen gebruik te wege brengen, dat het verwyt, door den schranderen hulshoff gedaan, op u niet passe, te weeten, ‘dat het der Vaderlandsche Jeugd geenzins tot eere strekt, dat ze zich, tot hier toe, heeft kunnen verzadigen met maar twee of drie drukken van den Engelschen Spectator en Guardiaan.’
By deeze staaltjes der Schryfwyze moeten wy, nog deeze aanmerking voegen, dat de meeste deezer Redenvoeringen, die, gelyk de Opschristen uitwyzen, van eenen Zedeleerenden aart zyn, niet alleen lessen voor de Jongelingschap behelzen, schoon oorspronglyk daar toe ingerigt, maar ook voor Menschen van verder gevorderden ouderdom. Zo levert de Redenvoering over 't Be- | |
| |
stuur der Hartstochten, de nutste bedenkingen, en heilzaamste regels op voor Menschen van welk een leestyd ook: van dien aart is mede de Redenvoering over de Zondige Gelykvormigheid met de wereld en de valsche Schaamte. Met veel behoedzaamheid is het Vertoog over 't vercieren des Verstands met Godsdienstige Kundigheden geschreeven. En de Voordeelen eener vroege Gods. vrugt worden op het treffendste gemaald. De Godsvrugt treedt 'er ernsthaftig doch bevallig in te voorschyn. |
|