| |
Zedelyke Verhaalen getrokken uit de werken van de Heeren d'Arnaud, Mercier en andere der beste hedendaagsche Schryvers. Met nieuw geinventeerde Konstplaaten versierd. Eerste Deel. Te Amsterdam by A. Mens Jansz. en A.E. Munnikhuizen 1776. Behalven het Voorwerk 288 bladz. in octavo.
NAar uitwyzen der ondervindinge van alle beschaafde Volkeren, door alle tyden, is het inboezemen der Zedeleere door voorbeelden, een der bekwaamste hulpmiddelen, om eene Natie oplettend te maaken, op het schoone der Deugd, en 't afschuwelyke der Oudeugd; dat natuurlyk geschikt is, om een goed zedelyk character te vormen, of verder te beschaaven. Dit heeft, daar weezenlyke voorbeelden, uit de geschiedenissen der menschlyke bedryven, niet alleszins aan 't oogmerk der Schryvers, die zig van dit hulpmiddel wilden bedienen, voldeeden, al vroeg aanleiding gegeeven, tot het opstellen van verdichte geschiedenissen; waar in men deeze en geene characters op allerhande manieren, naar den aart van verschillende omstandigheden, kan laaten werken; en waardoor men in staat gesteld is, om die characters juist in dat treffende licht te stellen, waar in ze moeten voorkomen, om den gewenschten indruk te maaken. Hier uit is, onder veele andere schryfwyzen van die soort, ook ontstaan het opstellen van Zedelyke Verhaalen; geschikt, om, onder een beknopt verslag van zekere geschiedenis, de Deugd of Ondeugd in haare werkzaamheden en gevolgen voor te draagen, ten einde de Leezers van de laatste af te schrikken, en tot de eerste op te wekken. In die schryfwyze is men, vooral in de tegenwoordige Eeuw, vry gelukkig geslaagd; en een aantal van leerzaame Schriften, in dien smaak geschreeven, hebben veeler toejuiching verworven. Zulks is ook gebleeken by onze Natie, die Marmontels Verhaalen met graagte, en zo we vertrouwen niet geheel zonder vrugt, geleezen heeft. Uit dien hoofde is 't niet vreemd, dat men beslooten heeft den Nederlanderen nog meer soortgelyke Verhaalen in handen te geeven, welken hun niet minder dan die van den Heer Marmontel zullen kunnen voldoen; door hen, op eene aangenaame wyze, een leevendigen indruk van hunnen pligt te doen gevoelen. Dit is het
| |
| |
bedoelde met de uitgave van de hier boven gemelde Zedelyke Verhaalen, waarvan dit Eerste Deel drie onderscheiden Geschiedenissen behelst. De eerste en de laatste zyn opgesteld door den Heer D'Arnaud, maar de middelste komt uit de pen van den Heer Mercier. Ieder deezer Verhaalen brengt ons leerzaame characters onder 't oog, die zo leevendig in hunne werkzaamheden voorgesteld worden, dat ze ons natuurlyk treffen; wier bedryven en gesprekken van alle zyden dienen, om ons tegen verscheiden verkeerdheden te waarschouwen, en opmerkzaam te doen zyn, op het geen onze pligt van ons vordert. - Hy, die met eenige gezetheid deeze Verhaalen leest, kan niet wel nalaaten zulks te gevoelen; en zelfs twyfelen we niet, of oppervlakkige Leezers, die niets meer dan 't beloop der geschiedenissen op 't oog hebben, zullen 'er hier en daar bladzyden in ontmoeten, die hen doen stil staan; die hen op zig zelven doen denken; die hen hun eigen gedrag doen veroordeelen; die goede voorneemens in hun hart opwekken; en dus ten minste eene sterke aanleiding geeven, om hun gedrag voortaan beter te regelen. 't Is waar, 't is te vreezen, dat het niet by allen van eene gewenschte uitwerking zal zyn; maar dit neemt niet weg, dat het egter by dien en deezen dat gunstige gevolg kan hebben; 't welk men, als men de menschlyke natuur en de uitvoering deezer verhaalen in agt neemt, nog al met grond in eene mindere of meerdere maate kan verwagten. Een volstrekt overgegeeven Gierigaart mag, by voorbeeld, het tweede Verhaal, getyteld de bekeerde Gierigaart moedwillig willen overslaan; maar even daar door zal zyn geweeten hem ligtlyk een bitter verwyt geeven; dit zal hem, zyn ondeugd verbloemende, mogelyk doen leezen, en waagt hy dit, 'er is merkelyke kans op, dat de manier van voorstellen invloed op zyn hart zal hebben. En zo dit al met zulk eenen mogte mislukken, laat iemand, die niet bekend staat voor een vuilen Vrek, maar
wiens hart niet zeer geopend is, voor den noodlydenden, dat verhaal leezen; het zal hem, zeer waarschynlyk, zig ernstiger doen wagten voor eene ondeugd, tot welke hy anders ligtlyk steeds sterker zou overslaan; 't zal zyn hart gevoeliger maaken voor ongelukkigen, 't zal invloed hebben op zyne bedryven. - Om de geschiktheid van dit verhaal, nu wy 'er zo veel van gezegd hebben, tot dit einde eenigermaate te doen zien, zullen wy 'er nog kortlyk eenig verslag van geeven.
Doriman, opgevoed door een geldzugtigen Vader, wiens grondregel was, het goud is de beste vriend, daar men op vertrouwen kan, rigtte, na 's Vaders dood, zyn leeven en bedryf, overeenkomstig met die opvoeding, naar dien regel. Hy leefde onrustig, zonder een weezenlyk genot van zynen rykdom, en maakte zig alomme gehaat. Zyn Oom D'Olman, een verstandig, vermogend en tevens weldaadig Mensch, het gedrag van zynen Neef met innige droefheid beschouwende, tragtte hem door vriendelyke voorstellen, door
| |
| |
manlyke redeneeringen, door ernstige bedreigingen, om te zetten; maar alles was vergeesch. De treffende taal van Oom, in dit verhaal geboekt, en overleezenswaardig, had geen indruk op Neef; die, eenigen tyd na dit gesprek, onveranderd, Oom, (op wiens nalaatenschap hy hoopte,) een bezoek gaf. Hy vindt Oom bezig met het tellen van geld; vleit zig met het denkbeeld, of 't ook eene gifte voor hem ware; dan 't lydt niet lange, of hy ziet Oom eene merkelyke somme gelds geeven aan een Gryzaard, ter betaalinge van eene schuld, die zyn Zoon, een onvoorzigtige jongeling, gemaakt heeft; welke daar over in regten vervolgd en ter gevangenisse, tot schande van 't Huisgezin, verweezen staat te worden. De Gryzaard vertrekt, met de gevoeligste dankbaarheid, en ziet in 't uitgaan, met de uiterste ontsteltenis, nog iemand in de Kamer, die dus het geval rugtbaar kan maaken. D'Olman stelt hem gerust, leidt hem uit, en komt weder in 't vertrek; alwaar eerlang de volgende redenwisseling tusschen Oom en Neef een aanvang nam.
‘D'Olman wandelde eenigen tyd stilzwygende en langzaam heen en weder, en zeide vervolgens met tusschenpoozen: Dat is waarlyk een ongelukkig vader!... Hy dacht niet dat hier iemand buiten my was ... hy heeft u gezien ... gy zyt getuige van zyn ramp geweest... Doriman, dit trest my het meest. - Waarom? Daar is immers niets aan gelegen. Hy is geld schuldig; hy heeft het niet; hy vraagt 'er om, het word hem gegeven, die man is waarlyk gelukkig. - Maar, Doriman! het valt zo hard te moeten geld ter leen vraagen, wy moeten eene zo vernederende bekentenis doen, wy moeten ons verval, ons onvermogen ontdekken. En hoe dikwyls is al het smeeken, alle vernedering vergeefs. Hoe ysselyk is het oogenblik eener weigering! Een enkel woord stort ons in eenen afgrond van verdriet! - Wel, eene weigering kan zoo ysselyk niet zyn; wy kunnen, ja wy moeten die zelfs verwachten. En waarlyk men is niet verplicht zyn geld weg te geeven, men kan het met het grootste recht aan iemand, die, wie weet waar van daan komt, weigeren! - Ja, zegt D'Olman, hem sterk aanziende, men mag het weigeren, doch met geene laagheid, met geene onredelykheid, met geene verwytingen: was de omstandigheid van deezen man niet bitter genoeg? Ik wenschte wel, Neef, dat gy niet goedkeurde.... - Ik? Ik keur niets goed: men heeft hem afgewezen, moogelyk heeft men wel gedaan; het is zekerlyk een kwaade betaalder, dit is hem wel aan te zien. Voor de rest ken ik hem niet. - Gy kent hem niet? Ongelukkige! Gy, gy zelf, ik ben 'er van verzekerd, hebt aan zynen zoon geld op woeker gegeven; gy hebt zyne klagten in den wind geslagen; gy hebt hem het hart doorboord; gy zoud hem, zonder myne hulp, nog den laatsten slag toegebragt hebben.... Ach, Doriman, zyt gy myn Neef! - Ik weet het wel, Myn Heer, ik heb altyd schuld, ik kan nooit iets goeds doen. Is het geld geene handelbaa- | |
| |
re waar? zedert wanneer is het verboden het
zelve op renten uit te zetten? Ik leen het ter goeder trouw, blyst men in gebreke, dan vervorder ik myn recht. Moet ik myn crediet verliezen, en arm worden, om dat anderen alles verteeren? Maar welk ongeluk is 'er toch gebeurd? De vader en de zoon zyn nu immers beiden door uw geld gered; zy hebben in u eenen vriend gevonden, die gaarne de menschen dienst wil doen. Indien ik eens in 't geval kwam, zou ik zeker zo gelukkig niet zyn; de wysbegeerte leert haare navolgers eenen vreemden boven eenen bloedverwant te stellen. Men wil aan de geheele waereld goed doen, behalven aan nabestaanden.... Maar in de hevigheid van aandoening, die van dien onbekenden op u overgewaaid is, in die wederzydsche verrukking van zinnen, hebt gy eene gewigtige zaak vergeten. - En wat? - Ik waarschouw u, gy zult 'er mede bedrogen zyn, waar waren uwe zinnen? - En wat heb ik dan toch vergeeten? - Hoe, begrypt gy het nog niet? - Neen. - Gy hebt vergeten hem eene schuldbekentenis te doen tekenen. - Eene schuldbekentenis! Onwaerdige! Laage, verharde ziel! vertrek, dit laatste woord komt uit een voor altoos bedorven hart: ga heen! Hoe! die schreijende grysaart, 't eerwaerdige gelaat, de aandoenlyke toon van zyne stem .... kunt gy in dit alles de waare oprechtheid niet ontdekken? Gy zyt niet waerdig in de menschlyke saamenleeving geduld te worden. Ga, vermaak uwe oogen met het beschouwen van dat metaal, dat u tot eene eeuwige straf en schande zal strekken; deeze uwe afgod maakt uw hart voor alle schelmstukken vatbaar. Dat verachtelyk voorwerp van uwe eerbied zal u in eenen poel van rampen nederstorten; dan zult gy, maar te laat, zien, dat hy, die nimmer deernis met anderen gehad heest, dezelve ook nooit van anderen verwachten moet... Eene schuldbekentenis! ach! was het niet veel beter bedrogen te worden, dan zo een laag, zo een haatelyk denkbeeld te vormen? Vertrek uit myn gezicht, zeg ik u, ik wil u nimmer weêr voor mynen Neef erkennen: een moordenaar is nog gevoelig voor naberouw, en gy, die
de geheiligdste plichten der natuur geschonden hebt, kent het zelve niet. - Een pryswaerdige, een edele toorn bezielde D'Olman. Een doordringende yver voor de deugd blonk uit op zyn gelaat, in zyne stem en in alle zyne gebaarden. Zyne bestraffing was als een donder, die met herhaalde slagen deeze vereelde ziel trof. Door aandoening en rechtmaatige gramschap afgemat, valt hy in eenen armstoel neder, en Doriman, hem ziende verbleeken, en de onwaerdige hand, die hem bystaan wilde, wegstooten, vlood met een verwilderd gelaat ten huize uit. De stem van zynen Oom vervolgde hem echter, en zyne ziel, door derzelver donderende kracht op het felst geschokt, wierd voor de eerstemaal eene verlegene aandoening gewaar.’
Van dien tyd af kwam Doriman, gelyk het verhaal vervolgt, tot inkeer. Tot nadenken gekomen zynde, zag hy de laagheid en
| |
| |
haatlykheid zyner tot nog gehouden leevenswyze, zo duidelyk, dat hy dezelve ten sterkste versoeide. Hy wikkelt zig, reeds den volgenden dag, in een uitgezogt gezelschap, dat elkander, door een leerzaam onderhoud, nuttig poogt te zyn. Aldaar ontmoet hy eene agtenswaardige jonge Dame; haar gelaat, haare houding, haar gesprek, (dat onder anderen ook over het gevoel van de rampen der ongelukkigen, en de weldaadigheid gaat,) neemt hem in. Hy gevoelt voor 't eerst van zyn leeven de streelende aandoening der Liefde; deeze versterkt zyn nadenken, vestigt zyn voorneemen ten goede, en maakt Doriman eerlang tot een geheel ander mensch. Dit ondervond de bovengemelde Gryzaart, toen hy hem die schuld van zynen zoon kwam voldoen.
‘Doriman ontsangt hem met een vriendelyk gelaat; eene eerlyke schaamte doet hem bloozen; hy betoont den vreemdling alle mooglyke vriendelykheid en eerbied. De grysaart staat verwondert, en denkt, dat het vermaak van zyn geld, door zo groot eene rente vermeerderd, weder te zien, hem zo beleefd doet zyn: hy werpt het geld op de tafel, met eene verontwaardiging, die zyne deugd niet ontveinzen kan. Maar hoe verbaasd was hy, toen hy Doriman, met eene ongeveinsde tederheid, hem de hand voelde drukken, en deeze woorden hoorde uiten. Myn Heer, gy hebt achting voor mynen Oom? helaas! gy hebt my gekend, dat ik onwaerdig was den naam van zynen neef te draagen! maar het heefe den Hemel behaagd, myn hart te veranderen. - D'Olman!... de deugd!... de schoonheid!... ach, Myn Heer!... door den tyd zult gy alles weeten. Ik heb eerbied voor uwe eerlykheid en uwe kinderliefde. Behout dit geld, ik smeek het u, ik wil noch hoofdsom noch rente ontfangen. De grysaart kan van verwondering zyne eigene ooren niet gelooven.... Herneem, zegt hy op eenen strengen toon, herneem uw geld, Myn Heer, gy zyt de man niet... Ach! roept Doriman, met eene hartbreekende stem, ik heb die vernedering verdiend, en draag die geduldig: ik weet dat ik u beleedigd heb.... Indien gy my de kwelling wilt aandoen van de som die ik u aanbied te weigeren, hoop ik echter, dat gy, uit inzicht van myn berouw, my niet zo zeer versmaaden zult, dat gy weigeren zoud de rente daar af te trekken.... Ach! Myn Heer, heb medelyden met my', welk eene straf ik ook verdiend mooge hebben, ik vrees uwe weigering meer dan de dood. De grysaart dringt aan op de verbindtenis door zynen zoon aangegaan, welke hy onkreukbaar keurt: dit verwekt eenen stryd tusschen hen beiden. Doriman werpt zich, schreijende, voor de voeten van den grysaart neder. - Edelmoedig man! ach wreek u niet! handel my zo wreed niet! ik ben geheel veranderd; kunt gy myn
berouw verachten? Wat zal toch het loon van myne wroeging zyn, zo gy my met dezelfde oogen blyft beschouwen? De grysaart kan dit schouwspel niet langer aanzien;
| |
| |
hy beurt hem op. - Sta op, Myn Heer! gy doet my om my zelven bloozen: ik heb myne wraak te ver uitgestrekt: maar ik wilde uwe deugd op den toets stellen: ik spreek thans niet meer tegen den vrekken Doriman, gy zyt een geheel ander mensch geworden; eene wederkeering tot de deugd versterkt den mensch in zyne goede voorneemens, omhels my, en wees verzekerd, dat 'er voortaan geen onderscheid tusschen den Oom en den Neef by my meer zal plaats hebben.’
Op dit voorval ging Doriman, zegt het verhaal verder, naar zynen Oom, met het ontvangen geld, ten einde hem over te haalen, om den gryzaart tot het aanneemen van het zelve te beweegen. Hy geeft Oom een verslag van alles, en openbaart hem inzonderheid zyne Liefde voor Mejuffer van R... D'Olman, in 't hart verheugd over 's Neefs verandering, moedigt hem aan, om in dezelve te volharden, en geeft hem te gelyk te kennen, dat 'er dan grond van hoop is, op de agting en wederliefde van Mejuffer van R... Het vervolg der Geschiedenisse beantwoordt wyders daaraan; en Doriman, van een Gierigaart een Weldaadige geworden, huwt voorts met Mejuffer van R...; en geeft den kinderen, uit dien gelukkigen Egt gesprooten, van jongs af een diepen indruk van die zedelyke grondbeginselen van belangeloosheid en grootheid van ziel, welke hen in het vervolg by een ieder bemind maakte. - In 't verhaal van dit alles vlegt de Heer Mercier verscheiden byzondere bedryven en ontmoetingen, tot dit onderwerp betrekkelyk, die natuurlyk vergezeld gaan van een aantal van voorstellingen, welken van onderscheiden zyden strekken, om de Leezers tegen alle vuile eigenbaat te wapenen, en hun eene algemeene Goedwilligheid jegens hunnen Naasten in te boezemen. |
|