| |
| |
| |
Tafereel van Natuur en Konst. Grootdeels naar het Engelsch gevolgd. Veertiende Deel. Te Amsterdam by P. Meijer 1776. In octavo 323 bladz.
DE voorheen aangevangen beschryving van het merkwaardige in de Nederlanden wordt in dit Stukje agtervolgd, dat op nieuw verscheiden byzonderheden voordraagt, die den leeslust der weetgierigen gaande kunnen houden. Het behelst een berigt van de voornaamste openbaare Gebouwen en andere voortbrengzels der Konst, mitsgaders van eenige overblyfzelen der Oudheid hier te Lande, en voorts van de Regeeringswyze, Zeden en Gewoonten der Natie; welk laatste ook aanleiding geeft, tot eene beknopte beschouwing van Nederlands uitgebreiden Koophandel en Zeevaart. - Zie hier, (om 'er eene byzonderheid uit mede te deelen,) het verslag dat men ons geeft, wegens de aangewende voorzorg, om ons Gewest, dat op veele plaatsen laager dan de Zee ligt, tegen de overstroomingen te dekken.
‘Men weet, dat, in Holland, het water van de Zuiderzee en dat van de Noordzee gekeert wordt, door middel van zeer zwaare dyken. Over het algemeen stemt men toe, dat, hier te lande, in de twaalfde en dertiende eeuwe, nog geene zwaare dyken tegen de Zuiderzee gelegen hebben. Uit oude geschriften, betreffende de Friesche regten, blykt het, dat 'er in dien tyd slechts zomerdykjes werden opgeworpen, die men in het najaar verliet, en met den aanvang der lente weder aanhoogde, terwyl men des winters gewoon was, zich tegen het aanwassen der zeevloeden op zekere gemaakte hoogten te bergen, die terpen of dorpen geheeten werden. Toen omtrent den aanvang der vyftiende eeuwe de zeegaten wyder begonden te worden, en het water in de Zuiderzee holler ging, begreep men, dat het liggen van zwaarer dyken tegen die zee noodzaaklyk werd. De Diemerdyk is omtrent het jaar 1423 gelegd, of ten minsten merklyk verzwaard geworden, en vervolgens zyn 'er de andere dyken bygekomen. De Zeedyken, (want van de rivierdyken, die hier te lande al in den tyd der Romeinen geweest zyn, zullen wy niet in het byzonder spreeken,) de zeedyken zyn voor het grootste gedeelte uit aarde of klei gemaakt. De buitenste glooijing van dezelven, waar door wy die zyde verstaan, welke op de eene plaats met meerdere, op de andere met mindere schuinte naar de zee af- | |
| |
loopt, bestaat veelal uit zeeslibber, dat is, uit eene fyne en vette klai, die, hard gedroogd zynde, zeer geschikt is om het zeewater te keeren, en den dyk tegen het uitkalven te beveiligen. Doch bovenal worden de dyken hier voor beveiligd door de wierriemen, zynde eene soort van dyken van wier en zeegewas gemaakt, dat voornaamelyk valt omtrent het eiland Wieringen, en op veele plaatsen voor den aardendyk tegen den zeekant gezet wordt, ter dikte van vier tot twintig en meerder voeten. Hier en daar heeft men in 't geheel geen, hier en daar eenig voorland voor de dykén, het welk veel toebrengt, om de kragt van het water te breeken.
Hier en daar loopt de dyk allengs schuin naar de zee af. Daar weinig of geen voorland is, worden de wierriemen niet zelden door den slag van het zeewater uitgehoold en voor over in zee gestort, waar door de dyk in groot gevaar raakt. Om dit voor te komen, heeft men de gewoonte om de wierriemen van vooren te voorzien met eene ry zwaare paalen, die omtrent vier voeten van den wierriem af in zee staan. De ruimte tusschen de paalen en den wierriem wordt, tot boven het dagelyksch watergetyde, met sparren gevuld, over welken men deelen legt. Een genoegzaam aantal van zwaare steenen op de deelen liggende, dient om dezelven, zo wel als de sparren, onder water te houden, en aan zulk een gestel geeft men den naam van Krebbingen. Men had, om land aan den dyk te winnen, voordeezen de gewoonte om de kreb- of buitenhoofden in zee loodregt tegen den dyk te maaken. Die manier is in Holland veele jaaren agtereen gevolgd geworden, en men volgt dezelve nog op verscheidene plaatsen, maar sederd eenigen tyd houd men op andere eenen gantsch verschillenden voet. De oorzaak, welke tot die verandering aanlciding gaf, was de ontdekking van een schadelyk zeegewormte, dat het paalwerk voor de dyken doorknaagde. In den herfst van het jaar 1731 kreeg men 'er in Westfriesland eerst kennis van, en vond de paalen door wormen van verschillende grootte in zoo verre doorknaagd, dat veele van zelfs omvielen, en andere met den minsten harden wind in zee geslaagen werden. Verscheidene soorten van hout, en het oude zoo wel als het nieuwe, werden van dien gevaarlyken vyand doorvreeten. Van buiten zag men aan de paalen niets dan zeer kleine gaatjes, daar de wormen, pas uitgebroeid zynde, waren doorgekroopen, doch van binnen vond men 'er holligheden in, waar in men eenen vinger kon leggen. In dien winter was men ten uitersten bedugt, dat de dyken
| |
| |
zouden doorbreeken; inzonderheid was die vrees zeer groot op zommige gevaarlyke plaatsen in Noordholland, daar het water wel veertien, ja hier en daar wel twintig, voeten hoog voor den dyk stond. Na veelerleie middelen in overweeging genomen te hebben, zoo tot vernieling van het gewormte, (waar van sommigen wel tot veertien duimen lang werden,) als tot verzekering van de dyken, nam men eindelyk het besluit, om eenen voet van zwaare keisteenen voor den dyk te leggen. Daarenboven heeft men nog, op sommige plaatsen, de oude wierdammen, tot op de hoogte van het dagelyksch watergetyde, afgespit, en nieuwe wiervakken boven dezelven tegens den ouden dyk aangezet, die door middel van de paalen, in de oude geslaagen zynde, geschoord worden. Voor deeze paalen heeft men eene schuinsche glooijing van steenen, over de afgespitte wierdammen, tot op den bodem der zee, gelegd. Dit laatste heeft men gedaan om de dyken des te spoediger en met minder steen te beveiligen. Om een denkbeeld te geeven, wegens de groote kosten, welken men in dit geval het gantsche Land door heeft moeten maaken, merken wy aan, dat men, in den tyd van zeven jaaren, aan den vier Noorder-Koggen Zeedyk, meer dan honderd-en-tagtig duizend lasten steen gebragt heeft. Ieder last wordt gerekend zes-en-dertig-honderd ponden zwaar te zyn, en beloopt, met de onkosten van het leggen, op tien guldens; het is dan zeker dat aan dien dyk, in den gemelden tyd, omtrent twee millioenen Hollandsche guldens zyn te koste gelegd. De Muider Zeedyk is mede van steen voorzien geworden, nadat men denzelven met eene schuinsche glooijing had afgespit. De steen ligt op sommige plaatsen tegen deezen dyk aan op vlegtwerk van rys, en op andere plaatsen is de schuin afgespitte dyk van onderen tot boven met steen belegd, zonder eenig vlegtwerk. Allengskens zyn de zeewormen weder weggeraakt, en worden thans, voor zoo veel wy weeten, omtrent de Hollandsche Zeedyken, in 't geheel niet meer vernomen: daarenboven leert de
ondervinding, dat de nieuwe wyze om zeeweeringen, door middel van steen, te maaken, zeer heilzaam is.
Men heeft eene andere manier, om zich tegen het afneemen der zeestranden en duinen te verzekeren. Om de nadeelen, welke uit die afneeming natuurlyker wyze zouden moeten gebooren worden, voor te komen, zet men rietschuttingen tegen de duinen, waarin het overstuivend zand gevangen en bewaard wordt; en wanneer de schuttingen vol zyn, dan worden 'er weder andere tegen aangezet, op dat dus de dui- | |
| |
nen en het strand meer en meer aangehoogd moogen worden. Voor de duinen maakt men ook rysdammen, die, met zand overdekt zynde, tot ophooging van het strand dienen. Eindelyk worden de duinen op veele plaatsen behouden, door het pooten van helm en stroo, waardoor zy tegen het verstuiven beveiligd blyven.
In Zeeland heeft men mede, daar de duinen ontbreeken, dat gebrek vergoed met dyken, die door menschen konst en arbeid uit goede klei gemaakt zyn. Sommigen beweeren dat de Zeeuwsche dyken eene groote oudheid hebben, en reeds door de Deenen zyn gelegd geworden. Doch anderen agten het waarschynlyker, dat deeze eilanden toen nog weinig bevolkt waren, en dat zy of in 't geheel geene, of slegts ligte zomerdykjes hadden. Men wil dat de Eilanders zich ten dien tyde tegen de hooge vloeden beveiligden, door op de hooge duinen te wyken, of, daar die ontbraken, vliegbergjes of terpen op te werpen, welke zy met zooden bedekten, hoedaanigen 'er nog veelen in Zeeland te vinden zyn. Doch toen de zeegaten van tyd tot tyd wyder, de vloeden hooger, en de inwooners talryker werden, vond men zich door nood gedrongen, om de dyken merklyk te verzwaaren, en op plaatsen, daar men 'er nog geene gelegd had, ze te maaken. Door den tyd zyn zy zeer vermenigvuldigd en kostbaar geworden. Vooral is derzelver onderhoud zwaar op zulke plaatsen, daar de dyken voor grondbraaken bloot staan, gelyk in Walcheren, Schouwen en Noordbeveland, waar men den dyk dikwils in een oogenblik, ter langte van etlyke roeden, ziet wegzinken, en eene verbaazende diepte overlaaten, die somtyds onherstelbaar is, en uit dien hoofde door goede inlaagen moet voorzien worden, om de verdere overstroomingen van deeze landen voor te komen. Wanneer de breuk al te herstellen is, dan kan zulks nog niet geschieden, dan door rys en steen te laaten zinken, om de diepten te vullen, waartoe verbaazende kosten moeten gemaakt worden.’ |
|