Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 430]
| |
Leerrede over de regtmaatigheid van de Inenting der Kinderpokken, voorgestelt uit Rom. XIII. 14. Te Rotterdam by Hofhout en Wolfsbergen. In groot octavo 56 bladz.NA ene algemene voordragt van 's Menschen verplichting, om voor zyn Lichaem te zorgen, en deszelfs welstand en gezondheid, zo veel mogelyk is, te bevorderen, komt de opsteller dezer Leerreden ter zake, verklarende hoe zyn oogmerk is te bewyzen: ‘Dat de Inenting der Kinderpokken eene Plicht zy, dewelke de Mensch, die zyn Lichaam waarneemtGa naar voetnoot(*), moet volbrengen.’ Ten dien einde maekt hy zyne Redenvoering drieledig. I. In de eerste plaetse tracht hy te toonen, ‘dat de Inenting der Kinderpokken een heilzaam middel is, om het gevaar des Doods, waaraan de Mensch wegens de natuurlyke Pokken is bloot gestelt, te ontduiken.’ Hier worden ons de gevaren der natuurlyke Pokken; en de voordeelen der Inentinge onder 't oog gebragt, met een verplichtenden aendrang, om van dit behoedmiddel gebruik te maken. II. Vervolgens bevlyrigt zich de Redenaer, ‘om de heilzame Uitwerkzelen en Gevolgen der Inentinge, ten aanzien van 's Menschen Gezondheid, voor te stellen.’ De Inenting naemlyk komt niet alleen voor als een behoedmiddel tegen den dood; maer ze word te gelyk aengeprezen, als dienende ter bewaringe van de Gezondheid, en ter afwendinge van zodanige ongesteldheden, toevallen en ziekten, die de natuurlyke Pokken meermaels vergezellen, of na zich slepen: 't welk de verplichting des te sterker maekt. III. By deze ontvouwing der gronden, waerop de verplichting ter Inentinge gevestigd word, komt wyders, ‘eene beantwoording der Zwaarigheden en Tegenwerpingen tegen de Inenting der Kinderpokken;’ en na dit alles dringt 'er de Leeraer ten ernstigste op aen, dat ieder, die zyne Kinderen lief heeft, een besluit neme, om dezelven door dit weldadig Hulpmiddel te redden. De Opsteller dezer Leerreden is een yverig Voorstander | |
[pagina 431]
| |
voor de Inenting, en verzuimt niet van alles by te brengen, wat tot derzelver aenpryzing kan dienen, mitsgaders om de bedenkingen tegen dezelve krachtloos te maken; waerin hy ook over 't geheel vry gelukkig slaegt; des dit Geschrift, nevens anderen over dit onderwerp, de oplettendheid der Natie vordere. Alleenlyk staet hy, naer ons oordeel, te sterk op het denkbeeld van verplichting, daer de Natie nog steeds met krachtige vooroordeelen tegen de Inenting ingenomen is; 't welk dezelve tot nog onvatbaer maekt voor 't denkbeeld van plicht; als welke eerst stand grypt, op de volkomen overtuiging van de noodzakelykheid, om tot dit behoedmiddel toevlucht te nemen. - De groote zaek in de tegenwoordige omstandigheden is, zo veel wy kunnen zien, de Natie tot meerder opmerking op het gewigt van dit Stuk te brengen; men denkt 'er gemeenlyk, gelyk ons de ondervinding in de verkeering leert, slechts oppervlakkig aen, en spreekt 'er in gezelschappen over, als iets, dat zo wel zyn voor- als tegenspraek heeft, 't welk niets beslist en geen overtuiging te wege brengt. Van daer vind men niet zelden vele Ouders, als troostloos, wanneer zy in 't geval zyn, dat zy hunne Kinders dus zien sneven. Deze verliest zyn Kind door de natuurlyke pokken, en wenscht, dat hy vroeger zyne toevlucht genomen had tot de Inenting; en een ander, zyn Kind verliezende, na dat hy 't zelve heeft laten inenten, wenscht dat hy de Natuur slechts had laten werken. Zulks heeft ter wederzyde plaets, en is niet voor te komen, dan door ene bedaerde overweging van het voor en tegen; waerop men zich, naer zyne overtuiging gehandeld hebbende, in zodanige ongelukkige gevallen gerust kan stellen; in de bewustheid, dat men dien weg heeft ingeslagen, welken men, niet onbezonnen, maer wel overdacht, over 't geheel den besten geoordeeld heeft. |
|