Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 421]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.Inleiding tot het rechte verstand van 't N. Test., door de Heeren Beausobre en l'Enfant. Uit het Fransch in 't Hoogduitsch overgezet, en vermeerderd met twee hier toe betrekkelijke Verhandelingen, door J.A. Ernesti. Met eene Voorreden van J.L. Mosheim. Uit het Hoogduitsch vertaald door P.S. Te Leiden bij J. le Mair 1777. Behalven het Voorwerk 483 bladz. in gr. octavo.VAn dit Geschrift, op naem der Heren Beausobre en L'Enfant, aen 't hoofd hunner Fransche uitgave van 't N.T. geplaetstGa naar voetnoot(*), heest men, benevens de overzetting van dat Werk zelve, reeds ene Nederduitsche overzetting, die in veler handen, en dus overbekend is; des het niet noodig zy den inhoud dezer Inleidinge breedvoerig te ontvouwen. Genoeg zy het met een kort woord te melden, dat dit Geschrift onbetwistbaer geteld mag worden, onder de nuttigste Geschriften, welken ten rechten verstande van het N.T. kunnen dienen. Het behelst naemlyk, in een beknopt bestek, ene kortbondige, en naer het bedoelde oogmerk volledige voordragt van die kundigheden, welken vereischt worden, om de beoogde mening der Schryveren des N.T. na te spooren, voor zo ver zy in hunne schryfwyze de toenmalige kundigheden van den Joodschen Godsdienst, van de gesteldheid der Jooden, en hunne gewoonten vooronderstellen. Daernevens zyn nog gevoegd enige oordeelkundige aenmerkingen over de verschillende lezingen, de verdeeling der Schriften des N.T. in Hoofdstukken en Verzen, de overzetting dier Schriften in 't algemeen, en die der opgenoemde Heren in 't byzonder met hun- | |
[pagina 422]
| |
ne nevensgaende Aentekeningen. - De Heer Ernesti, eenstemmig met het zeer eenparig gevoelen van de verstandige Uitloggeren des N.T., overtuigd van de nuttigheid dezer Inleidinge, is daerdoor bewoogen, om dezelve in de Hoogduitsche Tale gemeen te maken; en men heeft thans goedgevonden deze vertolking in 't Nederduitsch over te brengen; waer door men onzen Landsgenooten een wezenlyken dienst bewyst. Men bezat, 't is waer, dit Geschrift reeds in onze Tale; doch 't was niet te bekomen, dan met den inkoop van het geheele opgenoemde Werk, dat velen te kostelyk viel; en daerenboven is die uitgave van 't Nieuwe Testament, door de gemelde Heren vertaeld en opgehelderd, nagenoeg uitverkogt; zo dat het Werk zelve niet algemeen te erlangen zy; waertegen die Inleiding nu, door deze afzonderlyke afgifte, voor een ieder ten middelmatigen pryze te bekomen is. Ter verdere aenpryzinge van dit Stuk, zo als het tegenwoordig afgegeven word, dient, dat de schrandere Ernesti 'er nog twee gewigtige Verhandelingen bygevoegd heeft, die lezenswaerdig zyn. De eerste gaet over de figuurlyke Spreekwyzen des N.T. In dezelve brengt de Heer Ernesti den Lezer onder het oog, hoe verstandig en welgepast de Schryvers des N.T. zich van figuurlyke spreekwyzen bediend hebben, om hunne Leer, naer de denkwyze en spreektrant van dien tyd, klaer en nadruklyk voor te stellen; en wel indiervoege, dat zulks ook nuttig ware voor de latere Nakomelingen. Op de ontvouwing hier van gaet hy na, hoe men dit voorbeeld der Apostelen met vrucht kunne navolgen, en wat men ten dien einde in acht hebbe te nemen. Zulks geeft hem gelegenheid om de aendacht te vestigen, op de voornaemste misbruiken, welken daeromtrent plaets hebben; waer toe hy bovenal de volgenden brengt, die dikwerf in de Mystieke Schriften voorkomen. ‘(1.) Wanneer men den figuurlyken styl der Apostelen zoekt na te volgen; doch niet slechts tegen den aart der figuurlyke spreekwysen zondigt, maar ook laffe en bespotlyke gezegdens voor den dag brengt. (2.) Wanneer men de spreekwysen der Apostelen verder uithaalt, dan hun oogmerk duldt. En (3.) wanneer men dezelven op de onrechte plaats bybrengt, te weten, als 't 'er op aan komt om ene zaak te verklaren of te beschryven.’ Het nadeelige van zulk ene voordragt aengetoond hebbende, beantwoord hy ten laetste het voorwendzel, dat men hier mede de leerwyze der Apostelen navolgt, aldus. ‘Het is waar, dat de Apostelen by het voorstel der gewichtigste Waarheden zich van figuurlyke spreekwyzen be- | |
[pagina 423]
| |
diend hebben. Maar het is ook waar, dat de omstandigheden, waarin de Apostelen zich bevonden, met de onzen niet gelyk staan. De Apostelen spraken tot Joden en Heidenen, die aan dezen voordracht gewoon waren. Zy, die hen hier in navolgen willen, spreeken tot Menschen, by welken niets ongewoner is. De Apostelen maakten de gelykvormigheid van bekende gemeene dingen tot een grond van hunne figuurlyke spreekwysen, en onderstelden daar in Leerstukken, die in de Schrift duidelyk gegrond en verklaard waren. Maar onze Redenaars, men weet het zelfs niet, van waar zy hunne spreekwyzen al ontleenen; en dezelven duiden op dingen, die of valsch, of ten minsten zeer onverstaanbaar zyn, zo dat men hun voorstel als een louter spel der Inbeelding moet aanzien. De Apostelen dragen de Waarheden dikwerf onder figuurlyke spreekwyzen voor; doch dit doen zy zo wyslyk, dat zy dat geen alleen op ene figuurlyke wys zeggen, dat zy op andere plaatsen eigenlyk en duidelyk reeds ter heder gesteld hadden. De Schriften der zogenaamde Mystiken zyn ene doorgaande Verzameling van figuurlyke spreekwysen; en men verstaat 'er het einde zo min als het begin van. De Apostelen schryven zo, dat het der Nakomelingschap nader verklaard zou worden. Maar gemelde Schriften zullen daarvan verklaringen zyn: en men ontdekt 'er niet anders in, dan vremde spreekwysen, die veel moeijelyker zyn, dan de woorden der Apostelen, die men verklaren wil. Zo verstandig en wys derhalven de Apostelen hierby te werk gingen; zo weinig reden heeft men, om zich, ter rechtveerdiging van verwerpelyke misbruiken, op 's Heilands Gezanten te beroepen. Tyd, omstandigheden en zaken zyn hier hemelsbreed onderscheiden. Kortom, hoe men zich ook verkiest te ontschuldigen, een Verstandig Man ziet toch wel, dat men, door figuurlyke spreekwysen op één te hoopen, weinig nut doet, en dat het een misbruik is in ene zaak, waarby de Apostelen alle behoedzaamheid en voorzichtigheid aangewend hebben.’ Op dit voorstel, nopens die wraekbare Leenspreukige Leerwyze, die meer steunt op gelykenisen, dan op wezenlyke gronden, volgt ene twede Verhandeling, over de vergelyking van den Styl des N.T. met dien der ongewyde Schryveren. Dezelve strekt ter aentooninge dat men te verre gaet, wanneer men, quanswyze om de eer der Heilige Schryveren te verdedigen, beweert, dat hun styl in alle delen naer dien der ongewyde Schryveren gelykt; en dat | |
[pagina 424]
| |
men der goede zake ongelyk meer dienst doet, wanneer men, overeenkomstig met de waerheid, erkent, dat 'er in hunne Schriften verscheiden spreekwyzen gevonden worden, die zuivere Grieksche Schryvers nimmer gebruikt hebben, en vooral zulken, die uit de Hebreeuwsche Sprake en het taeleigen der Jooden van dien tyd ontleend zyn. Onze Autheur behandelt dit onderwerp, als een oplettend tael- en oordeelkundig Man, die in acht neemt, den tyd en omstandigheden in welken, mitsgaders het oogmerk waer mede, een Schryver geschreven heeft: en daer uit doet zien, dat de bovengenoemde stelling, zo onbetwistbaer uit de Schriften des N.T. af te leiden, geenszins tot minachting, maer veeleer tot verzekering van de echtheid dier Schriften strekt. Men vind naemlyk in die Schriften juist den schryfstyl, welken men natuurlyk van die Schryvers des N.T. moest verwachten; te weten, een schryfstyl, die met de natuur der zaken, met de omstandigheden en de toenmalige tyden overeenkwam, dat is, een styl, welke aen dien des O.T. en der 70 Overzetters, of der Grieksche Tolken van den Hebreeuwschen Tekst, zeer gelyk was. Voorts gaet deze uitgave vergezeld van ene Voorreden, geschreven door J.L. v. Mosheim; welke, behalve dat ze ter aenpryzinge van deze Inleiding strekt, inzonderheid dient, ter wederlegginge van dezulken, die het Uitleggen der Heilige Schriften wraken, of een verkeerd gevolg uit de veelvuldige Uitleggingen, die 'er voor handen zyn, willen trekken. De Roomschgezinden naemlyk zouden onze Leer, nopens de klaerheid van Gods Woord, daer uit wel willen bestryden; en men vind onder de Protestanten welmenende vromen, die wanen dat de uitlegkundige beoefening, voor den Godsdienst, eer schadelyk dan heilzaem is: doch de Hoogleeraer toont ten klaerste, dat men aen de ene en andere zyde ongelyk heeft. Het Bybelboek, hoe klaer ook in 't noodzaeklyke, heeft echter zyne duistere voorstellingen; en derzelver opheldering, schoon niet volstrekt noodzaeklyk ter zaligheid, kan evenwel van een wezenlyk nut zyn. |
|