Brieven, gewisselt tusscher den Engelschen Vice-Admiraal Joung, den Heer Colpoys, Kapitein van een Engelsch Oorlogschip en zyne Excellentie, den Heer J. de Graaf, Gonverneur van St. Eustatius. Alom te bekomen. In groot octavo 21 bladz.
NAar luid deezer Brieven meenden de Engelschen regtmaatige reden tot klagten te hebben, over 't gedrag van den Gouverneur van St. Eustatius, met betrekking tot de Amerikaansche Schepen, en den handel met de Colonisten. Wel byzonder was hunne hoofdbeschuldiging, dat men op St. Eustatius de hand en deel had, in 't uitrusten van een gewapenden Amerikaanschen Bark, en dat de Vlaggen en Forten van Hunne Hoogmogenden gebruikt werden om de Schepen der Colonisten te begroeten. Ter wederlegginge hier van strekken de Brieven van Zyne Excellentie; die op de algemeene klagten aantoont, dat men de Regeering van St. Eustatius ongegrond verdenkt van de Colonisten te begunstigen, en verder de opgemelde byzondere beschuldigingen tegengaat. Geen inwoonder van St. Eustatius heeft eenige gemeenschap met de uitrusting van of verdere deelneeming in dien Amerikaanschen Bark; en nooit heeft men de Amerikaansche Schepen van 's Lands Forten op eene andere wyze begroet, dan men gewoon is alle Koop aardy-Schopen te doen, die het Kasteel begroeten. Men beantwoordt naamlyk dezulken met twee schooten minder dan hunne groet; waanegen men de Oorlogschopen, toebehoorende aan Souvereine Staaten, met schoot voor schoot beantwoordt, tot een onderscheiden teken van onafhanglykheid. - Men deelt ons deeze Brieven, zo van den kant der Engelschen als van den Gouverneur, mede in een Uittreksel van een Brief, voorkomende als geschreeven door een inwoonder van St. Eustatius, die den Gouverneur als te straf voor de Hollanders beschryst: dan wy laaten dit in zyne waarde. Zo de voorgestelde Brieven egt zyn, toonen zy, dat de Engelschen geen gegrond regt hebben, om te klaagen over de Regeering van St. Eustatius.