Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLevensbeschryving van eenige voornaame meest Nederlandsche Mannen en Vrouwen. Uit egte Stukken opgemaakt. Derde Deel. Te Amsterdam by P. Conradi en te Harlingen by V. v.d. Plaats 1776. In groot octavo 350 bladz.NOpens de uitvoering van dit Geschrift, en deszelfs geschiktheid voor hun, die een ledig uur willen besteeden, in 't doorloopen eener welopgestelde Leevensbeschryvinge van Persoonen, die in eene mindere of meerdere maate betrekking tot onze | |
[pagina 366]
| |
Vaderlandsche Geschiedenissen hebben, is met de asgifte der twee eerste Deelen reeds het noodige gewag gemaaktGa naar voetnoot(*); des wy thans alleen te melden hebben, dat dit derde Deel zulken Leezeren op nieuw een ryken voorraad verschaft. Het behelst een aantal van een-en-twintig Leevensbeschryvingen van Persoonen, die door hunne Krygs- of Staatkunde, en door hunne Godgeleerde of Historiekundige Schriften, de opmerking der Natie verdienen. Onder de laatsten komt hier, benevens onzen geagten Geschied-Schryver p.c. hooft, mede voor, de beroemde Historiekundige ubbo emmius; wiens nagedagtenis met regt wel verlevendigd mogt worden; 't welk ons ook te eerder heeft doen besluiten, om 's Mans Leevensbeschryving, ten voorbeelde der schryfwyze in dit Stuk gehouden, alhier te plaatsen. Ze luidt als volgt. ‘Ubbo emmius. eertyds Hoogleeraar te Groningen, wierdt gebooren in de Griete of te Grietzyl, in Oosttriesland, op den 5 van Wintermaand, des jaars 1547. Zyn Vader was Emmo Dyken, een Predikant, en voormaals Leerling van Luther en Melanchton; zyne moeder Elisa, dochter van Egbert Tjarda, die veertig jaaren de Burgemeesterlyke waardigheid te Norden hadt bekleed. Onze Emmius, tegen jaaren oud zynde, wierdt te Embden ter Schoole besteed, en bevlytigde er zich, negen jaaren lang, met groote naastigheid. Vervolgens trok hy naar Bremen, om de lessen te hooren van den beroemden Rector Joannes Molanns, en bleef altaar insgelyks etlyke jaaren. Hier zyne Letteroeffeningen volbragt hebbende, keerde hy te rug naar zyne Ouders; doch vertoefde 'er kort, wordende hy naar Norden gezonden, om op de aldaar nieuw gestigte Schoolen het onderwys te genieten van Johannes Florianus en Nicolaus Sascherus. In zyn vier en twintigste jaar reisde hy naar de toenmaals vermaarde Hooge School te Rostok, alwaar David Chytrcus en Henricus Bruceus, de eerste in de Godgeleerdheid en Geschiedenissen, de andere in de Wiskunde, met grooten lof, onderweezen. Twee jaaren hadt hy zich hier met een gelukkigen uitslag geoeffend, wanneer de treurige bode van zyns Vaders dood hem naar Oostvriesland deedt keeren, om zyne Moeder te vertroosten. Doch alzo hy van eene ongemeene zucht wierdt gedreeven om vreemde landen en in dezelven verscheiden geleerde Mannen te bezoeken, vertrok hy, in den jaare 1575, naar Frankryk, doorreisde een groot gedeelte van Duitschland, en hieldt zich wel twee jaaren op te Geneve, daar hy, onder andere, een Leerling wierdt van Theodorus Beza. Van zyne reizen te rug gekeerd zynde, wierden hem twee beroepen aangebooden, dat van Predikant en van Rector eener Latynsche Schoole. Dewyl hy uit den aart zeer beschroomd was, | |
[pagina 367]
| |
en in gezelschap weinig durfde spreeken, verwierp hy, hoewel tegen zyne inwendige neiging, de eerste aanbieding, en wierdt Rector der Schoole te Norden; dit viel voor in den jaare 1579. Hy trok een groot geral Leetlingen, en bragt de School in groot aanzien; doch Geestlyke heerschzucht deedt hem deeze plaats verlaaten. Schoon naamlyk de Hervormde Geloofsbelydenis, welke thans te Embden gevolgd wierdt, ook te Norden in eere wierdt gehouden, en de Embder Catechismus, openlyk, voor de gemeene Land-Catechismus erkend was, begon egter de Augsburgsche Geloofsbelydenis nu te Norden door te dringen; doch Emmius, als den Hervormden toegedaan, kon niet besluiten deeze Belydenis te ondertekenen; weshalven hy, door het sterk dringen, inzonderheid van den Predikant Heshusius, in den jaare 1587, van het Schoolbewind verlaaten wierdt, tot groot nadeel der Schoolen, en misnoegen van veele braave lieden. Niet lang was, egter, onze Ubbo buiten bediening. al in het volgende jaar beriep hem Graaf Jan van Oostfriesland tot Rector der Latynsche Schoole te Lier. Hier verwierf hy in korten tyd zo veel roems, en bragt de Liersche School in zo groot een aanzien, dat zy die van Norden verre overtrof, welke, zedert zyn vertrek, nimmer op haar verhaal heeft kunnen komen. Zes jaaren hadt Emmius hier het Schoolbewind geoeffend, toen Groningen, nu insgelyks tot de zyde der Staatschen overgegaan, hem tot zynen Schoolvoogd beriep, met magt om zodanige schikkingen en veranderingen in te voeren, als hy dienstig zoude vinden. Hy aanvaardde zyn ampt in den jaare 1594, toen hy nu den ouder dom van 47 jaaren hadt bereikt, en bediende 't zelve twintig jaaren lang, tot groot voordeel der jeugd, welke van alle oorden in menigte tot zyn onderwys zamenvloeide. Ten einde van deezen tyd nam de Regeering van Groningen, in den jaare 1614, een besluit om haare School tot eene Academie te verheffen, en beriep, onder anderen, onzen Emmius tot Hoogleeraar in de Geschiedenissen en Grieksche Taale. Hy was de eerste Rector deezer nieuwe Hooge Schoole, en verstrekte haar tot een luisterryk sieraad, tot dat de zwakheden des ouderdoms hem beletten in 't openbaar te verschynen. Doch hy liet hierom niet af te arbeiden, ten beste van het Gemeenebest der Letteren en van de onlangs opgeregte Hooge Schoole; de geleerde waereld verrykte hy met verscheidene doorwrogte Werken, en de Academische Senaat ondervondt menigmaalen zyne wysheid, in de heilzaame raadgeevingen, welke hy mededeelde. Hy was een man niet alleen van zonderlinge Geleerdheid, en in die Weetenschappen, in welke hy de jeugd onderwees, ten hoogsten bekwaam, maar ook in de Staatkunde en de belangen der Vorsten bedreeven. Graaf Willem Lodewyk van Nassau pleegde hem dikwyls raad, in zeer gewigtige zaaken; en 's Hoogleeraars gevoelen strekte hem meestal tot een regelmaat zyner handelingen. Meer | |
[pagina 368]
| |
dan eens wierdt hy, geduurende zyn verblyf te Groningen, onder anderen, van de Regeering van Dordrecht, Leeuwaarden en Embden, aangezogt om van woonplaatze te veranderen; doch deeze aanzoeken wees hy vriendelyk van de hand, oordeelende, dat zo iemand in eenen hem gelegenen stand gevestigd ware, niet ligt naar verandering moest haaken. Schoon een yverig voorstander van de eer zyns Vaderlands, en een grondig kenner van deszelfs Oudheden, bezat hy, egter, onpartydigheids en moeds genoeg om zich te kanten tegen veele fabelagtige vertellingen wegens de Oudheid en afkomst der Friesche Natie; 't geen hem, onder de Geleerden, niet weinig vyanden verwekte. Gelyk hy zelf onder de Geleerden een aanzienlyken rang bekleedde, dus wierdt hy ook hoog geschat van verscheidene Mannen zyner Eeuwe, welke met roem in het Letterperk gestreeden hebben. Thuanus, Scaliger, Heinsius en andere maakten veel werks van hem. Scaliger noemt zyne Friesche Geschiedenis overtreffelyk, divina; Thuanus getuigt, na Buchananus, niets geleezen te hebben, dat by hem in getrouwheid, vrye gedagten en sierlykheid van styl kan vergeleeken worden. Het beoeffenen der Geschiedenissen, vooral van die der Friesche Natie, maakte zyne hoofdzaak uit; hier van getuigen zyne nagelaatene schriften, als zyne Historia rerum Frisicarum, beginnende van het jaar 449, en loopende tot het jaar 1564; als mede, De Agro Frisiae inter Amasum et Lavicam, deque urbe Groninga. Descriptio Chorographica Frisiae Orientalis. De Statu Reipublicae et Ecclesiae in Orientali Frisia. Antiquitates Frisiorum. Behalven deeze zyn van hem voorhanden verscheiden stukken, de Tydrekenkunde en Griekenland betreffende. Hy overleedt te Groningen op den 9den van Wintermaand des jaars 1625, in het negen en zeventigste jaar zyns ouderdoms. Tweemaal is hy getrouwd geweest: eerst, te Norden, in 't jaar 1581, met Theda Tjebbes; deeze, hem een Zoon gebaard hebbende, stierf in 't Kinderbedde, de Zoon als hy negentien jaaren oud was. In zynen tweeden echt tradt hy met Margareta van Bergen, van Embden; deeze overleefde hem nevens een' Zoon en Dochter; de Zoon, wiens naam was Wessel Emmius, was, toen de Vader stierf, Predikant onder de Hervormden te Groningen. De Regeering deezer stad, om 's Mans naagedagtenis te vereeren, heeft zyne Beeldtenis geplaatst op 't Stadhuis.’ |
|