Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
Aanhangsel tot den Christen Wysgeer, bezig in Aandagtige Overdenkingen over de Werken van God in het Ryk der Natuur; en zyne Voorzienigheid op alle de dagen van het Jaar. Uit het Hoogduitsch vertaald. In 's Gravenbave by J. du Mee 1777. Behalven het Register 50 bladz. in gr. octavo.VAn dit Werkje hebben wy, met deszelfs afgifte, meer dan eens verslag gegeven, als een stichtelyk Huisboek, dienende om de Lezers Gods Werken in de Natuur indiervoege te leeren opmerken, dat ze daer door ten krachtigste genoopt worden, tot ene hartlyke eerbied voor den AllerhoogstenGa naar voetnoot(*). Diestyds was de Autheur nog niet openlyk bekend; maer by een tweeden Hoogduitschen Druk heeft men verstaen, dat hetzelve opgesteld was, door den Eerwaerden C.C. Sturm, Predicant in Maagdeburg. Zyn Eerwaerde, ene verzameling van Geestlyke Gezangen uitgevende, vond goed XVII Gezangen uit die Overdenkingen te nemen, en dezelven, in de tweede Uitgave, met zo vele Verhandelingen in onrym te verwisselen, welke XVII Verhandelingen, benevens een algemenen Bladwyzer over alle de Stukjes, nu ook in 't Nederduitsch, als een Aanhangsel, in 't licht gegeven zyn. Deze Verhandelingen zyn in denzelfden opwekkenden smaak als de voorigen geschreeven; waer van de volgende beschouwing, over de veelheid der Waerelden, tot eene voorbeeld kan strekken. ‘Het is niet alleen onweetenheid, maar ook teffens eigenliefde en hoogmoed, als wy den omtrek der Wereld, tot het allerkleinste deel van het groote Wereldgebouw, tot onze Aardkloot bepalen, als wy gelooven dat dezelve alleen bevolkt, en al het overige alleen om haaren wille zoude zyn; dat de Zon alleen bestemt is geworden, om dezelve te verwarmen en te verlichten, en dat de Maan met alle de Starren enkel en alleen van God zyn geschaapen geworden, om helderheid aan onze Nachten te geeven, en aan den Voerman 't gebruik van een Lantaarn te bespaaren. De beschouwing der vaste Starren alleen is reeds genoegzaam om zulk een belagchelyk en dwaas vooroordeel te weêrleggen. Derzelver schitteringen bewyzen, dat zy met haar eigen licht blinken, en | |
[pagina 360]
| |
de onmeetelyke afstand, in welken zy voor ons nog zichtbaar zyn, bewyst, dat zy onze Zon in grootte verre moeten overtreffen. Is het nu wel te begrypen, dat God deeze Hemellighaamen, die geene lichtgevende punten of stippen, maar groote Zonnen zyn, in zulke verre afstanden, en in zulk een groot aantal niet tot veel verhevener oogmerken geschaapen zoude hebben? Waare de bestemming van deeze Zonnen om ons alleen tot Nachtlichten te dienen, dan zouden zy een groot gedeelte van het jaar aan dat oogmerk niet voldoen, in 't welk een betrokken en donkere Hemel of korte en heldere Nachten derzelver nuttigheid verhinderen; dan zouden die Starren geheel onnut en overtollig zyn, die wegens haar al te grooten afstand met bloote oogen niet gezien kunnen worden; dan zoude één éénige Star, als dezelve nader by ons gestelt waare, zulk eene bestemming beter bereiken, als zoo veele duizenden in zoo een ontzettelyken afstand doen kunnen. En dewyl wy by al het overige gebruik, dat wy van de Starren in de Zeevaartkunde en in andere voorvallen maaken, zoortgelyke Bespiegelingen kunnen vormen, is het voor ons volkomen onbegrypelyk, waartoe alle deeze ontelbaare Zonnen van nut zouden kunnen zyn, wanneer 'er buiten deeze Aarde geene andere lighaamen voor handen waaren, die uit haar licht en uit haar warmte voordeel trekken, gesteld, dat zy ook zelfs geen plaats voor meenigerlei Schepzelen zyn. Dit denkbeeld zal voor ons nog veel waarschynlyker worden, als wy ons eigen Zonnestel naaukeuriger overweegen. Wy hebben in een onzer voorgaande Bespiegelingen gezien, in hoe veele omstandigheden de Maan met onze Aardkloot een gemeenschappelyke overeenkomst heeft, dat men op de Maan, gelyk als op onze Aarde, vast Land en Zeën, Bergen en Daalen, Zeeboezems en Eilanden gewaar wordtGa naar voetnoot(*). Zoude | |
[pagina 361]
| |
zulk een groote gelykheid ons geen regt geven om verder te besluiten, en te vermoeden, dat ook daar Myneraalen en Planten, Dieren en verstandige Schepzels gevonden worden? De overeenstemming van de overige Planeeten met de Maan maakt dat ook onze gissing zich hier toe uitstrekt. En dewyl yder vaste Star, even als onze Zon, op de hoogst waarschynlyke wyze, haare byzondere Planeeten heeft, die met de Planeeten van ons Zonnestel in de wezenlykste deelen overeenkomen; zoo zien wy eene menigte van Werelden voor ons, die niet te tellen zyn, en die yder haare byzondere Inrichting, Wetten, Voortbrengzels en Bewooners hebben. Welk eene meenigvuldigheid van Gods Werken beschouwen wy hier! Welk eene Grootheid van den Schepper, welk eene Majesteit der Hemelen! Millioenen Werelden met haare verstandige Bewooners erkennen en verheerlyken haaren Heer en Schepper, en zyn aanhoudend bezig hem aan te bidden. Welk eene opwekking en aanspooring is dit voor ons, om ons met die Hemelschaaren te vereenigen, den Lof en de Eer van den Allerhoogsten, door alle de Werelden uit te breiden! Welk een verrukkelyk uitzicht voor ons, dat wy in de Eeuwigheid gelegenheid zullen hebben, alle deeze werken te leeren kennen, en ons in derzelver bewonderenswaardige inrichting te mogen vervrolyken! Hoe zullen wy in verbaastheid weggerukt worden, wanneer wy als dan dingen zullen mogen zien, van welke wy ons hier of in 't geheel geene, of zeer onvolkomen en dwaalende begrippen vormen konden! In welk een glans zullen wy als dan de Eigenschappen van den Allerhoogsten beschouwen, die zich over zoo veele Werelden uitbreiden, en die niet, gelyk wy ons valsch inbeelden, alleen tot onze kleine en byna onmerkbaare Aardkloot bepaalt zyn! Welk een onuitputtelyke Bron is dit voor ons van veelvuldige kundigheden! Welk eene ryke stoffe tot Lof en tot Verheerlyking van den Schepper en onbeperkten Beheerscher van alle deeze Werelden!’ |
|