Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 353]
| |
Astronomia of Sterrekunde, door den Heer De la Lande, Koninglyk openbaar Leeraar der Wiskunde enz. Naar den tweeden, verbeterden en vermeerderden druk uit het Fransch vertaald, door A.B. Strabbe, Mathematicus te Amsterdam. Derde Deel, Tweede Stuk. Te Amsterdam by J. Morterre 1777. In groot octavo 316 bladz.OP de beschryving der Sterrekundige Werktuigen, aan 't einde van 't voorige Stuk, volgt hier, in het veertiende Boek, eene ontvouwing van het gebruik der Werktuigen en de praktyk der Waarneemingen. In dit gedeelte toont de Autheur hoe men zig van ieder Werktuig, tot het doen van waarneemingen geschikt, hebbe te bedienen, en waarop men, in 't doen van Waarneemingen, agt behoore te geeven; by welke gelegenheid hy ten laatste nog beknoptlyk meldt, welke voorwerpen de dagelyksche oplettendheid der Sterrekundigen het meest verdienen. De Heer de la Lande, hier mede de noodige onderrigtingen ter waarneeminge gegeeven hebbende, gaat daarop over, ter beschouwinge van de voorwerpen zelven, die waargenomen moeten worden, en 't geen daar omtrent in dit stuk byzonder in aanmerking komt. En desaangaande bepaalt zig zyn onderwys, in het tegenwoordige gedeelte, in de vier volgende Boeken, tot de grootheid en de gedaante der Aarde; den te ruggang en de jaarlyksche parallaxis der vaste Sterren, de veranderingen van de schuinsheid der Ecliptica, en de byzondere verplaatsing van verschillende Sterren; als mede van de Aberratie en de Nutatie; en eindelyk van de Sterrekunde der Satelliten. Ieder deezer onderwerpen wordt met alle naauwkeurigheid behandeld, zo dat zy, die zig op deeze oefening toeleggen, 'er een leerzaam gebruik van kunnen maaken, om eene gegronde kundigheid van alles, wat daar toe betrekking heeft, te verkrygen. - Zie hier, om dat men meermaals spreekt van den afstand en de grootte der Sterren, die zig als flikkerende lichtjes voor ons vertoonen, het geen onze Sterrekundige deswegens bybrengt, met zyne nevensgaande aanmerkingen, over de gunstiger lugtsgesteldheid in andere Gewesten, tot het doen van Sterrekundige waarneemingen. ‘De kennis van de jaarlyksche Parallaxis, zegt hy, zou ons tot die van den afstand der Sterren brengen, indien deeze Parallaxis konde waargenomen worden; maar | |
[pagina 354]
| |
vermits dezelve onmerkbaar isGa naar voetnoot(*), kunnen wy ten minsten, door uitsluiting, een der limieten van die verwydering daar uit afleiden. Indien de volstrekte Parallaxis van een Ster ééne seconde ware, zou derzelver afstand 206264 maal grooter zyn, dan de straal van den jaarlykschen loopkring der Aarde, die zelf van 33 millioenen Lieues is. De middelbaare afstand van de Zon van de Aarde bevat 22198 maal de halve middellyn der Aarde, wanneer men de Parallaxis der Zon van 9 Secunden onderstelt; indien derhalve de jaarlyksche Parallaxis van een Ster slegts ééne Secunde was, zou haar afstand 4727200000 of 4727 millioenen grooter dan de straal der Aarde, die op 1432½ Lieues komt, dat is, van 6771770 millioenen Lieues zynGa naar voetnoot(†). Maar vermits de Parallaxis der Sterren van geen Secunde is, zelfs voor de Sterren die het naast by de Aarde zyn, zo moet haar afstand nog veel grooter zyn. Indien men, door middel van die straal, den omtrek des Cirkels berekent, welke, in het stelsel van de onbeweegelyke Aarde, dagelyks door de Sterren beschreeven zou worden, zal men, de dagelyksche beweeging van 33ȳ 56Ȳ 4ȳ, 1 zynde, bevinden, dat de Sterren ten minste 49392000 Lieues in ééne secunde zouden doorloopen; maar door middel van de omdraaijing der Aarde zyn wy, door eene snelheid van 238 toisesGa naar voetnoot(§) in ééne secunde, niet gehouden, eene snelheid van 49 millioenen Lieues te onderstellen. | |
[pagina 355]
| |
Na gezien te hebben op welken verbaazenden afstand, de vaste Sterren moeten zyn, zal men niet verwonderd zyn over de ongemeene kleinheid van haare schynbaare middellyn, en over de onmogelykheid, waar in wy ons bevinden, om haare volstrekte grootheid en waare middellyn te bepaalen. Albategnius begrootte de schynbaare middellyn der Sterren van de eerste grootte op 45ȳ; Tycho dagt dat dezelve van één minuut was; Riccioli van 18ȳ. (Astron. reform. pag. 359.) Galileüs en Kepler waren reeds verzekerd, dat de vaste Sterren Zonnen waren even als de onze, (Galilei Dial. 3 de mundi syst. Kepler, diss. cum nuncio syd. Jordanus Brunus, Lib. de maximo et immenso.) en dat haare schynbaare middellyn van eene ongemeene kleinheid was. Galileüs had waargenomen, dat de Lier niet meer dan 5ȳ middellyns had, en Horoccius gaf in 't jaar 1639 bericht, dat, hoe volmaakter de Verrekykers waren, hoe kleinder, en hoe meer naar glansryke punten gelykende, zy de Sterren deeden schynen. (Hev. Venus in sole visa, pag. 139.) Kepler, die, voor de ontdekking der Verrekykers, 4Ȳ middellyns aan Sirius toeschreef (de stella nova cap. 16 et 21.) werdt naderhand overreed (Epit. Astron. pag. 498.) dat de vaste Sterren niet anders konden aangemerkt worden dan als punten, die, naar maate de Verrekykers volmaakter zyn, zich kleinder vertoonden; Gassendi begrootte Sirius van 10ȳ; de Heer Huygens bevondt, door zeer naauwkeurige proeven, dat de Sterren als punten waren; de Heer Cassini oordeelde in 't jaar 1717, dat de middellyn van Sirinus 5ȳ was. Het is thans beweezen, dat vier Sterren van de eerste grootte, Regulus, Aldebaran, de Koornair van de Maagd, en Antares, geen 1ȳ middellyns hebben; want wanneer die Sterren door de Maan verduisterd worden, besteeden zy geen 2ȳ tyds om onder den schyf der Maan te duiken; het geen noodzaaklyk zou gebeuren, indien de middellyn van die Sterren 1ȳ was. Inderdaad, de Maan besteedt omtrent twee secunden tyds om ééne secunde van graaden voort te gaan; dus zou men een Ster, geduurende het tydsverloop van twee secunden, van grootte zien verminderen en allengskens verdwynen: nu is het daar mede zo niet gelegen; de Sterren verdwynen in eene halve seconde, zy komen weder te voorschyn met dezelfde snelheid, en als een bliksem; derhalve is de middellyn geen secunde groot. (Philos. trans. abr. IV. 332.) | |
[pagina 356]
| |
Indien men in de Verrekykers een verstrooid licht ziet, dat de Sterren omringt, dat dezelve vergroot, en zodanig doet schynen, als of zy 5 of 6ȳ middellyns hadden, moet men die schynbaarheid toeschryven aan de levendigheid van haar licht, aan de omringende en verlichte lucht, aan de afwykende lichtstraalen der glazen, en aan het te geweldig indruksel, dat op het netvlies geschiedt; men heeft het bewys daar van gezien, by gelegenheid van de vuuren der kentekens door Picard, in zyne meeting van den rechtlynigen afstand van Parys en Amiens gebruiktGa naar voetnoot(*). Wanneer de middellyn eener Ster van ééne secunde, en haare jaarlyksche Parallaxis insgelyks van ééne secunde was, zou de weezenlyke middellyn der Ster gelyk zyn aan de straal van den grooten loopkring, dat is aan 33 millioenen Lieues; doch het kan ook waar zyn, dat de Parallaxen der Sterren grooter zyn dan haare schynbaare middellynen; zulks dat de weezenlyke middellyn veel kleinder dan 33 millioenen Lieues is; wy kunnen daar over niet oordeelenGa naar voetnoot(†); misschien | |
[pagina 357]
| |
zal 'er nog een tyd komen, waarin de Sterrekundigen meer kundigheid daar van zullen hebben. De ongemeene kleinheid van de schynbaare middellyn der vaste Sterren is waarschynlyk de oorzaak van de tintelende beweeging, die men in dezelven bespeurt. Deeze schittering wordt niet bespeurd in de Planeeten, by voorbeeld, in Jupiter, en zeer weinig in Venus, schoon de kracht van haar licht die van de vaste Starren te boven gaat, en dezelve dient dikwils om de Planeeten van de Sterren te onderscheiden. De middellyn eener Ster is zo klein, dat de minste stofdeeltjes, die door de beweeging van den dampkring tusschen haar en ons doorgaan, genoegzaam zyn om de Ster voor ons te bedekken, en ons dezelve beurtelings te vertoonen. Indien men zich voorstelt dat die beurtwisselingen gemeen en kort genoeg zyn, dat ons oog die naauwlyks van elkander kan onderscheiden, zal men gemaklyk begrypen, dat de Sterren eene soort van geduurige trilling moeten schynen te hebben. Dit schynt bevestigd te worden door de waarneeming in zekere landen gedaan, alwaar de lucht ongemeen zuiver en klaar is, en alwaar men zegt, dat de schittering der Sterren geen plaats heeft; doch al ware 'er geen land op de Aarde, alwaar de lucht helder genoeg was, om de schynbaare trilling van het licht der Sterren te doen ophouden, zou zulks niet genoegzaam zyn, om de voorgaande verklaaring te vernietigen. De Heer Garcin, Correspondent van de Academie, en die insgelyks een lid van het Koninglyk Genootschap te Londen was, in Arabie, ten naasteby onder den Kreefts-keerkring, te Gomrom of Bander-Abassi, eene vermaarde haven van de Persische Golf, zynde, schreef aan den Heer de Réaumur, dat hy in een land leefde, 't welk t'eenemaal vry van dampen was. De droogte der omliggende landstreeken van de Persische Golf is zodanig, dat men 'er niet alleen nooit eenige damp uit de Aarde ziet opryzen, maar zelfs dat men 'er, geduurende de drie warme Saisoenen van het Jaar, geen grasscheutje ziet, ten minste in de opene plaatsen, die voor de Zon bloot leggen; het is daar byna asch in plaats van aarde. Ook slaapen zy, die aldaar hun verblyf houden, in de lente, den zomer en de herfst, in de open lucht, boven op de huizen, die ieder van een plat voorzien zyn, op uitgespannen doeken, en zonder dekens. De Sterren maaken daar eene treffende vertooning; het is een zuiver, bestendig en glinsterend licht, zonder eenige schittering; het is alleenlyk in het midden van den winter, dat de schittering, schoon zeer flaauw | |
[pagina 358]
| |
zynde, aldaar bespeurd wordt: de Heer Garcin twyffelde niet, of de schittering der Sterren ontstondt uit de dampen, die zich in den dampkring der min drooge landen geduurig verheffen. De Heer de la Condamine heeft desgelyks opgemerkt in het gedeelte van Peru, dat langs de kust is, alwaar het nooit regent, dat de schittering der Sterren aldaar veel minder zichtbaar was, dan in onze gewesten. Een Sterrekundige, die zich eenigen tyd in de Indiën heeft opgehouden, verzekert dat 'er te Pondichery, geduurende de maanden January en February, geen schittering in de Sterren was, om dat 'er geen dampen zyn. Deeze groote zuiverheid van den Hemel in Arabie was ongetwyffeld eertyds de oorzaak van de eerste ontdekkingen der Sterrekunde; men begrypt genoegzaam, welk voordeel een altoos zuivere en heldere hemel de Asiatische volkeren, boven het overige der waereld, heeft moeten te weeg brengen. De gemakkelykheid van altoos dat schouwspel in alle zyne schoonheid te zien, of liever de onmogelykheid van het zelve niet onophoudelyk te zien, heeft van alle de bewoonders van Bander-Abassi, en de omliggende landstreeken, als zo veel Sterrekundigen gemaakt. De verstooringen van den slaap, welke aldaar zeer menigvuldig moeten zyn, worden voor hen de bronnen van duizend naauwkeurige en gemakkelyke waarneemingen, daar wy ons in Europa met eene lastige zorge toe bereiden, en die ons door eenen benevelden hemel ontrukt worden; ook kunnen aldaar de lieden onder het volk, wanneer zy wakker worden, door de Sterren weeten, hoe laat het is, en meer of min de voornaamste omstandigheden van die beweegingen leeren kennen. Indien de natuurlyke begaafdheden, het zyn de woorden van den Heer de Mairan, opgescherpt worden, naar maate 'er zich meer omstandigheden aanbieden, om dezelve te oefenen, en zo dezelve genoegzaam even gelyk over het geheele menschelyk geslacht verspreid zyn, hoe veele Sterrekundigen hebben dan zulke landen, als Chaldea, Egypte en Arabie, niet moeten voortbrengen, toen de weetenschappen, en voornaamlyk de Sterrekunde, aldaar geëerd werden! (Hist. Acad. 1743.)’ |
|