Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 347]
| |
Natuurkundige Verhandelingen of Verzameling van Stukken de Natuurkunde, Geneeskunde, Oeconomie, Natuurlyke Historie enz. betreffende; ten dienste van onze Vaderlanders uit de nieuwste en beste, In- en Uitlandsche Werken en Schriften, met veel nauwkeurigheid te samengesteld. Vyfde en laatste Deel. Vierde Stuk. Te Amsteldam by A. v.d. Kroe 1777. Behalven den Bladwyzer enz. 224 bladz. in gr. octavo.MEn vindt in dit laatste Stukje, waar mede deeze Verzameling afloopt, weder een aantal van leezenswaardige Verhandelingen en Berigten, raakende verscheidenerleie onderwerpen. In de eerste plaatse komt ons voor een berigt van de Champignons in 't algemeen, zo als ze in eene gevoegelyke rangschikking onderscheiden behooren te worden, en van de groene vergistige Champignon in 't byzonder, welke misschien de gevaarlykste van alle Champignons is. Volgens onzen Autheur was het der moeite wel waardig de Champignons, die zeer nuttig en ook zeer schadelyk kunnen zyn, met meer oplettendheid te onderzoeken, dan tot nog geschied is; en hy heeft het bovenal raadzaam geoordeeld, een naauwkeurig verslag te geeven van den bovenaangeduiden Champignon, om dien van alle anderen te kunnen onderscheiden, om het gevaarlyke van derzelver gebruik te beter voor te komen. - Eene daaraan volgende Verhandeling heeft ten onderwerp het Vuur, beschouwd als eene Werkoorzaak in 't Heelal; by welke gelegenheid ons verscheiden merkwaardige uitwerkingen van het Vuur verklaard worden. - Hier by komt eene eenvoudige en duidelyke opheldering van een verschynsel, dat men den grootschen tytel van een Wonder der Natuur gegeeven heeft, en bekend is, onder de benaaming van de brandende Fontein in Dauphiné. Dit verschynsel staat, naar uitwyzen deezer waarneemingen, gelyk, met verscheiden andere uitbarstingen van vlammen op andere plaatsen, als, ten voorbeelde, by Barigatie in Italie, en heeft niets gemeens met het denkbeeld van eene Fontein. Als men op een plek lands, in DauphinéGa naar voetnoot(*), een aangestooken zwavelstok op den | |
[pagina 348]
| |
grond werpt, ziet men, op een oogenblik, dien geheelen plek bedekt met eene ligte vlam, die over den grond schynt te golven of te zweeven, gelyk de vlam, die men over ontstoken brandewyn ziet vlotten; en zomtyds ontstaat dit verschynsel van zelve. - Ik oordeelde, zegt de Waarneemer, uit alles wat ik opgemerkt had, te mogen besluiten, ‘dat hier eene geduurige uitvloeijing van zwavelagtige en zoutagtige deelen plaats heeft, die de oppervlakte van den grond overkruisen, zonder in een staat van hitte, van verwarming of zelfs van opbruisching te zyn, even als de Dampen zig opheffen uit een wyngeest, welken men in een open vat plaatst; men ontstak deze uitwaassemingen van den brandgrond even als men die van Brandewyn doet ontvlammen, en men moet noodwendig dezelfde uitwerkzels bekomen. En wat de byzonderheid betreft, dat dit vuur zig dikwils van zelfs aansteekt, men merkt ook op, dat dit nooit in droog, maar altoos in nat of regenagtig weer plaats heeft; en men weet, dat dampen of uitwaassemingen uit koude Stoffen uitgevloeid, in zekere omstandigheden, onderhevig zyn, om, door middel van het water, in den brand te raaken. Boerhave brengt 'er verscheiden voorbeelden van by, en elk kent de proef van fyn vylzel van yzer, met eene zekere hoeveelheid van zwavel vermengd, het welk, voor eene drooge lugt bloot gesteld, koud en werkeloos blyft, zo lang men het voor alle vogtigheid bewaart; maar 't welk, met eene gelyke hoeveelheid water gekneed, zwelt, heet wordt, dampen voortbrengt, een zwavelagtigen rook doet opgaan, en eindelyk eene volkomen vlam doet ontbranden. De uitwaassemingen van den vlammenden grond, de brandende Fontein van Dauphiné genaamd, kunnen zeer billyk ondersteld worden, eenige overeenkomst te hebben, met de uitvloeizels der gemelde Proefneeming. De zwavelagtige dampen zyn in dien grond ten uiterste blykbaar, gelyk ook het Ammoniakzout der vuurspuwende Bergen, 't welk ik bevonden heb, dat Zwavelagtige en Vitriolische Stoffen bevat; en deze maaken met elkanderen een mengsel, 't welk zeer vatbaar is om ontvlamming voort te brengen, gelyk boerhave in zyne Scheikunde reeds heeft aangemerkt.’ Wyders levert men ons in dit Stukje Nieuwe Electrische Proeven, inzonderheid met betrekking tot den schok, en deszelfs uitwerkingen in verscheiden deelen des menschlyken lichaams, dat bovenal, ten opzigte van het geneeskundige gebruik der Electriciteit, in aanmerking komt. - Daarbenevens behelst dit gedeelte, ten aanzien van het Geneeskun- | |
[pagina 349]
| |
dige, nog, Waarneemingen wegens de Kwik, die op de Pis en andere Vogten bovendryft; Nieuwe Ophelderingen over de buikzuiverende kragt der Magnesia van Epsom; Aanmerkingen over de zoete Kwik, met eene opgave van eene manier om dezelve zonder bytende opgeheven Kwik te bereiden, en der voordeelen aan zulk eene wyze van bereiding verknogt; als mede het gebruik van den tot poeier gemaakten graat der Rogge, tegen den Steen in de Blaas. - Verder vindt hier een Scheikundige een onderzoek van den Wyn met nevensgaande Aanmerkingen over den Brandewyn, Wyngeest, Wynsteen en Azyn. En dezulken die meer behaagen scheppen in byzonderheden, welken bepaalder de Natuurlyke Historie betreffen, kunnen hier nagaan een opgegeeven berigt, wegens de Paarlen in Lotharingen; en de daarop volgende proefneeming wegens den aanhoudenden groei der tanden, welker uitslag wy hier nog zullen melden. Ter beslissinge van het bekende verschil wegens den groei der tanden, of dezelven naamlyk ophouden te groeien, na dat de andere deelen des lichaams hunne volmaaktheid gekreegen hebben, dan of ze ook in den gevordenden leeftyd blyven groeien, is deeze Schryver bedagt geweest op eene tweeledige proefneeming. Eerst stelde hy zig voor, Dieren, waaraan de Natuur zeer tedere spyzen toegeschikt heeft, te voeden met harde spyzen, die moeilyk te kaauwen zyn; om na te gaan of dezelven dan niet spoedig zouden verslyten, en wel dra te kort worden. Dan bezeffende dat men, zo deeze proef al aan de verwagting beantwoordde, zou konnen beweeren, dat de tanden deezer Dieren niet versleeten, maar, door het al te harde voedsel, met stukken en splinters afgebroken zyn, zo bepaalde hy zig tot eene tegenovergestelde proeve. Indien de tanden waarlyk blyven groeien; hoe moet het dan gaan met Dieren, die zig natuurlyk met harde spyzen voeden, wanneer men hun met weeke spyzen in 't leeven wil houden? ‘By aldien de tanden blyven groeien, (zegt hy,) dagt ik, en alleen daarom even lang blyven, om dat zy door de vryving des voedzels afslyten, zo moeten zy in dieren, die gewend zyn de hardste spyzen te kauwen, schielyk te lang worden, wanneer dezelve niet dan weeke spyzen nuttigen. - Deeze wyze van de zaak te onderzoeken koomt my voor vry te zyn van alle tegenwerping. Hier koomt geene afbreeking of splintering der tanden in aanmerking; hier laat men eenvoudig de verminderende oorzaak stil staan, terwyl | |
[pagina 350]
| |
de vermeerderende, zo die waarlyk plaats heeft, onverhinderd blyft werken. Ter bekooming dan van deze opheldering heb ik twee Eekhorens genoomen, die, gelyk men weet, door de soort van voedzel, die zy gebruiken, als eekels, bast, hout enz. hunne tanden zeer veel verslyten moeten. Ik heb hen met zeer weeke spyzen gevoed, zorg draagende, dat zy geen hout, of andere harde lighaamen, waardoor hunne tanden verslyten konden, gebruikten. - Ik bemerkte wel ras, dat hunne tanden merkelyk langer wierden, en na verloop van een jaar en eenige maanden hadden deeze dieren vry wat moeite om te eeten, het welk zodanig toenam, dat zy ten laatsten geheel niet meer konden eeten. Hun hoofd zwol geweldig, en het was niet moeijelyk de oorzaak daar van te ontdekken. Hunne tanden waren zo lang geworden, dat die van het bovenste kaakebeen in het onderste kaakebeen waren ingedrukt, zo dat deze dieren den mond niet langer zo wyd konden openen, dat de einden der tanden van malkanderen afraakten. In dezen staat stierven myne Eekhorens, zo wel by mangel van voedzel, als ter oorzaake van de ontsteeking, door de indrukking der tanden van het bovenste in het onderste kaakebeen voortgebragt. - Deeze proefneeming bewyst, dunkt my, op eene ontegenzeggelyke wyze, dat de tanden, ten minsten in de Eekhorens, en dus hoogst waarschynlyk ook in de andere dieren gestadig blyven groeijen. Ik heb evenwel voor, de proef ook op andere dieren in 't werk te stellen.’ Aan deeze proefneeming is wyders gehegt een vervolg van de Natuurlyke Historie der Byen, naar de nieuwe ontdekkingen; strekkende ter nadere ophelderinge van de formeering der Moeder-Bye, en 't geen desaangaande omtrent die huishouding verder in aanmerking komt. Een onderwerp dat nog bestendig stoffe verleent tot nieuwe waarneemingen; des de Heer Bonnet betuige: ‘hoe meer ik my met de nieuwe waarneemingen over de Byen bezig houde, hoe meer ik overtuigd worde, dat de tyd nog niet geboren is, waarin wy met zekerheid over de huishouding dezer vliegen redeneeren kunnen. Het zal niet zyn, dan door de proefneemingen op duizend verschillende wyzen te veranderen, en door deeze vernuftige vliegen in allerhande omstandigheden te plaatsen, meerder of minder van hunne gewoone manieren van doen en leeven verschillende, dat men zal kunnen hoopen, om tot een zeker punt te ontdekken, hoe verre het bereik van hunne natuurlyke ingeeving zig uitstrekke, en wat 'er van de wezenlyke beginzelen haarer bestiering te denken zy.’ | |
[pagina 351]
| |
By dit alles komt nog eene ontvouwing van de overeenkomst der uitwerkingen van de Koude en Hitte; mitsgaders een uittreksel eener Verhandelinge, ter beantwoording van de Vraag; Welken invloed hebben de Lugtverhevelingen op den groei der Gewassen? En welke gebruikelyke, of praktikaale, gevolgen kan men afleiden uit de weerkundige waarneemingen, die tot heden toe, met betrekking tot dat onderwerp, gedaan zyn? In 't een en 't ander komen verscheiden leezenswaardige aanmerkingen nopens deeze stoffen voor; en zy die lust hebben om het laatstgenoemde, de Weerkundige waarneemingen, oplettend na te gaan, kunnen eindelyk in het laatste gedeelte van dit Stukje voldoening vinden. Het behelst naamlyk nog Eenige waarneemingen en aanmerkingen nopens den strengen Winter van 't jaar 1776; Eene veertigjaarige Tafel van de Warmte enz. van het jaar 1736 tot 1775, met eene nevensgaande verklaaring; Een kort bericht van den Winter in 't begin deezes jaars 1777; en ten slot het besluit der Meteorologische Aanmerkingen en byzondere waarneemingen te Breda, in het jaar 1775. - Onder deeze Weerkundige Waarneemingen, die den Liefhebberen over 't geheel gevallig zyn, verdient wel byzonder opmerking, de bovengenoemde Veertigjaarige Tafel; waarom wy 'er met een kort woord nog wat nader verslag van zullen geeven. Deszelfs Opsteller heeft aanvanglyk nagegaan de Meteorologische Waarneemingen van de Heeren Noppen, engelman en Brunings, op het huis Zwaanenburg, op halfwegen Amsterdam en Haarlem, gedaan; in den jaare 1738 begonnen, en tot op den tegenwoordigen tyd voortgezet, zo als dezelven van tyd tot tyd met de Verhandelingen der Haarlemsche Maatschappye in openbaaren druk medegedeeld zyn; of, met opzigt tot de vroegste jaaren, gevonden worden, in de Uitgelezene Natuurkundige Verhandelingen by J. Tirion uitgegeeven. Hierbenevens heeft hy zig, om eene veertigjaarige Tafel te maaken, en te gelyk die Jaaren, welken in de Waarneemingen op Zwaanenburg ontbreeken, in te vullen, bediend van de Jaartafels van den Heer Nicolaas Duim te Haarlem, geplaatst agter deszelfs Aanmerkingen op drie strenge Winters, die hy nagenoeg tot eenvormigheid, byzonder ten aanzien van de Thermometers, met de andere Waarneemingen gezogt heeft te brengen. In 't opmaaken van zyne Tafel, uit deeze Waarneemingen, heeft hy, door vergelyking van 't een en 't ander, deeze en geene misstellingen, of gebreklyke aantekeningen getragt | |
[pagina 352]
| |
te verbeteren en aan te vullen; waar toe hy ook, zedert het jaar 1759, gebruik gemaakt heeft, van de Amsteldamsche waarneemingen, geplaatst in de Uitgezochte Verhandelingen by F. Houttuin uitgegeeven, en die nu nog in deeze onze Letter-Oefeningen agtervolgd worden. Door de vergelyking van de hier gemelde en andere byzondere Waarneemingen, met eene nevensgaande berekening, heeft hy eene veertigjaarige Tafel, van 't jaar 1736 tot 1775 opgesteld; in welke men, met eenen opslag van 't oog kan zien, den hoogsten en laagsten mitsgaders den gemiddelden Thermometer, als mede den gevallen Regen, mitsgaders de kragt der Wind, van Maand tot Maand, in ieder der opgenoemde Jaaren. Wyders vindt men, ten einde van ieder Jaar, de gemelde waarneemingen voor 't geheele Jaar byeengebragt; en voorts in 't benedenste gedeelte van de Tafel de gemiddelde maandlyksche rekening door alle die Jaaren; benevens eene aantekening van ongemeene Warmte of Koude en gevallen Regen, mitsgaders de uitersten in dien tyd van veertig jaaren. Van 't vervaardigen deezer Tafel geeft de Autheur een uitvoerig verslag in een nevensgaand Berigt; waarin hy ook gevoegd heeft eene Tafel der hoogste en laagste maanden, als mede der hoogste en laagste standen des Barometers, in elk der twaalf maanden, geduurende de jaaren 1736 tot 1775, met verdere aanmerkingen daar toe betrekkelyk: waar op hy voorts zyn Berigt besluit, met aanwyzinge van het nuttige gebruik, dat men van deeze zyne Tafel kan maaken. - Ten gevalle der Liefhebberen van soortgelyke Waarneemingen is deeze Veertigjaarige Tafel ook afzonderlyk te bekomen; wanneer ze, op doek of stevig papier geplakt, met meer gemak gebruikt kan worden; terwyl ze tevens van dienst kan zyn voor alle weetgierigen, die nu of dan begeerig zyn na te gaan, hoe men het eene jaar eenigermaate met het andere, ten opzigte van de Lugtsgesteldheid en het Weer, hebbe te vergelyken. En hier mede loopt, als in den aanvang gezegd is, deeze Verzameling van Natuurkundige Verhandelingen af, die, gelyk we meermaals by de afgifte der byzondere Stukjes gezien hebben, verscheiden merkwaardige Verhandelingen en Berigten, in verschillende takken van Oefening, behelzen; des ze met regt eene plaats verdienen, by de opgemelde Uitgelezene en Uitgezochte Verhandelingen. Ieder deezer Verzamelingen is op zigzelve een voltrokken Werk; maar ze voegen, ten aanzien van het bedoelde, zeer wel by elkander; en onderzoekgraage Leezers vinden 'er een grooten voorraad in, ter beschaavinge en vermeerderinge hunner kundigheden. |
|