Nieuwe Testament genoemd word; eene eenvoudige Stelling, die men niet kan ontkennen.
2. Dat uit dit boek kan opgemaakt worden een geheel nieuw Stelzel van Godsdienst, met betrekking zo tot het voorwerp als tot de leerstellingen, en dat dit Stelzel niet alleen oneindig verheven is, boven al wat de menschen te vooren uitgedagt hadden, maar dat het daarvan ook geheel en al verschilt.
3. Dat dit boek een stelsel van Zedekunde bevat, waar in elk zedelyk voorschrift, op de reden gegrond, tot een veel hooger trap van volmaaktheid gebragt is, dan in eenig ander stelsel der grootste Wysgeeren van de voorige eeuwen; en waarin alle die leeringen, welke op valsche beginzelen gegrond zyn, geheel en al, niet alleen niet gevonden worden, maar dat 'er in dit stelsel ook verscheide nieuwe leeringen zyn gevoegd, welke in 't byzonder aan het nieuwe voorwerp van deezen Godsdienst beantwoorden. - Waaruit hy dan eindelyk besluit,
4. Dat dusdanig een stelzel van Godsdienst en Zedekunde, het werk niet kan geweest zyn van een mensch of eene maatschappy van menschen, veel minder van menschen van geringe geboorte, en van geene geleerdheid of bekwaamheden, welke zu ks dadelyk aan 't licht bragten en aan de waereld bekend maakten; en dat dit, by gevolg, het werk moet geweest zyn der tusschenkomste van Goddelyke magt, dat is, dat het zynen oorsprong van God heeft.’
Aen het betoogen dezer Stellingen en 't opmaken van dit Besluit hecht hy wyders ene aenmerking, ter aenpryzinge van den Christelyken Godsdienst, uit hoofde van deszelfs voortreflykheid, al ware men niet verzekerd van deszelfs Godlyke afkomst; welke hy echter oordeelt in dezen zo ontegenzeglyk betoogd te hebben, dat geen bewys, van hoedanigen aert ook, in staet zy, om de kracht zyner voorgestelde redeneringe te verbreken. Hy zou derhalven voor zichzelven gene zwarigheid maken, om alles hier op te laten aenkomen; ‘doch nadien 'er, zegt hy, verscheide bewyzen zyn, welke eenige vroome gemoederen beneveld hebben, zal ik hier eenige regelen bezigen, om de zodanigen, die van het grootste gewigt schynen, te melden, met oogmerk om ze omver te werpen, of ten minsten hare verbysterende kragt te benemen.’ Hier toe overgaende merkt hy vooraf nog aen, ‘dat de onoverwinnelykste en gemeenzaamste hinderpaal voor het geloof voortvloeit uit de driften, ongeregelde geneigtheden en belangen; zo dat men meermalen ongelovig zy, uit hoofde van