Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve eener uitvoerige en volledige Kerkelyke Geschiedenis des N.T. Door J. Fr. Cotta. S.S.Th. Dr. enz. enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. Derde Deel. Te Utrecht by G.T. en A. v. Paddenburg 1776. Behalven het Voorwerk 720 bladz. in gr. octavo.NA in de twee eerste Deelen gehandeld te hebben van de opregting der Christelyke Kerke, door Jezus Christus, als derzelver Stigter, tot op zyne Hemelvaart; en een verslag gegeeven te hebben van het merkwaardigste nopens die Persoonen, welken de Christen-Kerk voorgestaan en uitgebreid hebben, schikt de Hoogleeraar dit derde, benevens het vierde Deel, dat hy ten spoedigste hoopt te vervaardigen, tot eene ontvouwing der geschiedenissen, welken be- | |
[pagina 297]
| |
trekking hebben op den uiterlyken toestand der Kerke, zints 's Heillands Hemelvaart, tot op den tyd van Constantyn den Grooten. Dan, aangezien dit gedeelte der Kerkhistorie in 't allernaauwste verband staat, met den uiterlyken toestand van 't Roomsche Ryk, als mede met de gesteldheid, zo wel van het Heidendom als van het Joodsche Volk; en 'er dus, ten rechten verstande van de Kerklyke Geschiedenissen, eene gegronde kundigheid van het bovengemelde vereischt wordt, zo oordeelt zyn Hoogeerwaarde het noodig, hier op, by wyze van Voorbereiding, vooraf staan te blyven. In gevolge hier van verleent ons dit Deel, in de eerste plaatse, een hoofdzaaklyk berigt van de Roomsche Keizeren, geduurende de drie eerste Eeuwen na 's Heillands geboorte, met eene asschetsing van hun character, en de aanmerkelykste gevallen des Ryks, onder ieders Regeering, vooral zo ver dezelven invloed hadden op het gelukkig of ongelukkig lot der Christenen. Hier mede is voorts verknogt eene beknopte ontvouwing van den toestand des Heidendoms, zo ten opzigte van den Godsdienst, als met betrekking tot de Weetenschappen. In dien zelfden smaak geeft de Hoogleeraar vervolgens een dergelyk verslag van de Joodsche Geschiedenissen, geduurende het opgemelde Tydbestek, met eene nevensgaande afbeelding van het geen omtrent hunne toenmaalige Godsdienstige kundigheden, en de beoefening der Geleerdheid onder dat Volk, in aanmerking komt. - De Hoogleeraar ontvouwt, in deeze voorbereidende Verhandelingen, met zeer veel oordeel, die kundigheden van de Waereldlyke Geschiedenissen, zo ten opzigte van 't Burgerlyke als Godsdienstige, en den staat der Weetenschappen, in die dagen, welken een beoefenaar der Kerklyke Historie ten uiterste noodig zyn. Zy, die zig daarop toeleggen, vinden hierin alles byeengebragt, wat hun van weezenlyken dienst kan zyn; en de daarby gevoegde Aantekeningen van den Hoogleeraar dienen hun ter handleidinge, om hen te leeren, waar zy, des begeerende, eene verdere onderregting nopens die of deeze byzonderheden kunnen erlangen. - Na dus de vereischte kundigheden, raakende het Heidendom en het Joodsche Volk, voorgedraagen te hebben, gaat de Hoogleeraar over tot het ontvouwen van den toestand des Christendoms in de drie eerste Eeuwen. En hier in stelt hy zig, daar de lotgevallen der Kerke, gevoegelyk, in gelukkigen en ongelukkigen | |
[pagina 298]
| |
verdeeld kunnen worden, die orde voor, dat hy eerst de gelukkigen afhandele, om vervolgens het oog te vestigen op de ongelukkigen. Uit dien hoofde bepaalt hy zig, in het overige van dit Deel, tot eene ontvouwing van de schielyke, en inderdaad verwonderenswaardige, uitbreiding van den Christelyken Godsdienst, niet slegts onder de Jooden, maar ook onder de Heidenen. Ter ontvouwinge hier van stelt hy ons aanvanglyk voor, den toestand der Kerke, voor 's Heillands Hemelvaart, en de daarop gevolgde uitstorting der gaaven des Heiligen Geestes; waar door de Apostelen, met eene ruimere maate van gaaven dan andere geloovigen bedeeld zynde, in staat gesteld wierden, om de Leer van 't Euangelie, naar 's Heeren bevel, alomme te verbreiden. Op dit voorstel volgt dan wyders een aaneengeschakeld verhaal van de prediking der Apostelen, eerst onder de Jooden, en voorts ook onder de Heidenen; met nevensgaande aanmerkingen over de gewigtigste gebeurtenissen, die in dat verhaal voorkomen. Dit leidt den Hoogleeraar verder tot eene voordragt van de laatere uitbreiding der Euangelieleere, tot op het afloopen der derde Eeuwe, doorvlogten met oordeelkundige ophelderingen over de voornaamste omstandigheden, die daaromtrent te overweegen zyn. En aan dit alles hegt hy, ten slot, eene openlegging van de oorzaaken, die medegewerkt hebben, tot de spoedige uitbreiding van 't Christendom, niettegenstaande veeler vyandlyke poogingen; waar in, gelyk de Hoogleeraar toont, duidelyk gebleeken is, dat Gods hand in allen deezen indiervoege werkzaam ware, dat men zulks rechtmaatig voor een ontegenzeggelyk Wonder moge houden. - Het gansche beloop deezer Geschiedenisse gaat de Hoogleeraar op eene regelmaatige wyze na; en 't verleent hem menigwerf gelegenheid, tot leerzaame aanmerkingen, waar van hy zig met oordeel bedient. Tot een staal hier van verstrekke, het geen hy te berde brengt, wegens de verschillende benaamingen van de belyderen der Euangelieleere, by gelegenheid der aantekeninge van Lucas, Hand. XI:26, dat de Discipelen eerst te Antiochie Christenen genaamd werden: waarover hy zig indeezervoege uitlaat. ‘Naar de waarschynlykste gedagten der Geleerden, is deeze onderscheidende benaaming der Christenen opgekomen, in 't derde jaar der regeeringe van Keizer Claudius, dus, volgens de gemeene tydrekening, in het jaar 43 naa Christus | |
[pagina 299]
| |
geboorte.Ga naar voetnoot(1) Te vooren droegen zy, welke zig uit het Joodendom tot het geloof in Jezus bekeerd hadden, allerlei andere naamen, waar door ze van de overige Godsdienstpartyen wierden onderscheiden. Van hunne vyanden wierden ze menschen dezes wegs,Ga naar voetnoot(2) of dezer secte,Ga naar voetnoot(3) als mede Gahleërs,Ga naar voetnoot(4) | |
[pagina 300]
| |
NazarenenGa naar voetnoot(5) genoemd, en welke dergelyke benaamingen meer zyn mogen,Ga naar voetnoot(6) welke hen ter beschimping wierdt gegeeven. Onder zich zelven wierden zy Jongeren,Ga naar voetnoot(7) Disci- | |
[pagina 301]
| |
pelen of Leerlingen, Geloovigen,Ga naar voetnoot(8) als mede HeiligenGa naar voetnoot(9) genoemd. Inzonderheid plagten zy zig, om hunne onderlinge liefde, eensgezind- en verdraagzaamheid aan te wyzen, Broeders en Zusters te noemen.Ga naar voetnoot(10) Maar nu wierden de uit de Heidenen bekeerden, te Antiochien, waarschynlyk niet | |
[pagina 302]
| |
zonder Gods beschikking, met den fraajen en heerlyken naam, Christenen, benoemd. Zy namen hem zo veel te gewilliger aan, als hy van Christus, hun Heer en Meester, afstamde. De H. Historie-schryver Lucas meldt ons niet, wie den Geloovigen dien naam gegeeven hebbe. Waaruit wy het regtmaatige besluit mogen opmaaken, dat ze zig dien zelven niet hebben gegeeven.Ga naar voetnoot(11) Want hoe hadt Lucas dit onäangeroerd kunnen laaten? Eenige schryvers der Christelyke Oudheid hebben ons wel willen berichten, dat deze naam, op de eerste Antiocheensche Kerkvergadering, van de Apostelen zelve verördend en voorgeschreeven is.Ga naar voetnoot(12) Maar de Geleerden hebben reeds voorlang beweezen, dat deze voorgegeeve Kerkvergadering verdigt is.Ga naar voetnoot(13) - Anderen hebben daarom gedagt, dat deze naam den Geloovigen, van de vyandige Jooden aller eerst is gegeeven.Ga naar voetnoot(14) Doch ook dit gevoelen is van anderen, om 2 reden, voor onwaarschynlyk gehouden, eensdeels, om dat uit Handel. XXIV 5 blykt, dat de Christenen, van de ongeloovige Jooden, veelëer, voor een Secte der Nazarenen wierdt gehouden; en daarënboven, om dat den Hellenistische Jooden niet onbekend zyn konde, dat de Grieksche naam, Christos, den beloofden Gezalfden Gods, of den | |
[pagina 303]
| |
Messias uitdrukte, en zy dus door den naam, Christenen, stilzwygend hadden toegestaan, dat zy, die zig tot dus verre onderling Geloovigen noemden, het regt gevoelen van den beloofden Messias hadden aangenomen. - Anderen hebben, met meerder waarschynlykheid, den oorsprong dezes nieuwen naams van de Heidenen, en wel van de Romeinsche Heidenen, die zig in deze stad, onder de Romeinen staande, ophielden, willen afleiden.Ga naar voetnoot(15) Zy zeggen, deze Romeinsche Heidenen hadden de belyders van Jesus Leer, van de overige Jooden, waarmede men hen in het begin vermengd had, willen onderscheiden, en, om dat ze niet wisten, dat de naam, Christus, een Ampts naam was, en den Messias betekende, maar dit woord voor een Familie-naam gehouden, zo hadden zy de Geloovigen, die zyne Leer aannamen, χριςιανους, dat is Christianen of Christenen genoemd.Ga naar voetnoot(16) Om welke gissing een des te grooter gewicht by te zetten, zy zig op het getuigenis van Tacitus beroepen, welke in zyne Jaarboeken betuigt,Ga naar voetnoot(17) dat de Christianen ook, te Rome, dezen naam van eenen zekeren Christus hadden gekreegen: dezen zelfden naam hebbe, vervolgens, ook Koning Agrippa den Geloovigen in het huis des Romeinschen Landvoogds gegeeven, zo als uit Hand. XXVI 28. te zien is. Waar by zy, eindelyk, nog dit voegen: even als de aanhangers van Pompejus en Marius, van de Romeinen genoemd wierden Pompejanen en Marianen; dat men ook zo den aanhangeren van Christus, dat is, hen, die Christus Leer aannamen, den naam van Christianen had gegeeven. - Zo schynbaar als dit gevoelen is, het rust egter, even als alle overige,Ga naar voetnoot(18) op enkel gissingen, waar tegen verscheide zwaa- | |
[pagina 304]
| |
righeden kunnen ingebragt worden. Wy willen ons met de aanhaaling derzelve hier niet ophouden, maar 'er dit nog met één woord by voegen, dat de fraaje en heerlyke naam, Christenen, volgens zyne waare en oorspronglyke betekenis, alles insluite, wat edel, wat deugdzaam wat Eer- en beminnenswaardig is; des de eerste Christenen ook in denzelven volkomen genoegen namen, en zig Apostel Petrus, 1 Petri IV 16. van denzelven bediend heeft. Keizer Julianus, een geslagen vyand van Jesus belyderen, heeft hen wel dezen naam misgund, en het gebruik daarvan verboden.Ga naar voetnoot(19) Maar dit niettemin is hy, naa Julianus tyden, weder aangenomen, en tot den dag van heden standvastig behouden. Alleen is het jammer, dat 'er onder hen, die dezen heiligen en eerwaardigen naam eertyds droegen, en nog draagen, helaas! zo weinigen worden gevonden, die zig met ernst toeleggen, een Leven, overëenkomstig met de heerlyke betekenis dezes naams, te leiden. - Doch maaken wy billyk zwaarigheid, ons by deze, hoewel regtvaardige klagt op te houden, gaande voort weder over tot het hoofd-doelwit onzer historische verhandeling, raakend de gedenkwaardige geschiedenis van de uitbreiding der Leere des Christendoms.’ |
|