| |
| |
| |
Historie van de Satisfactie, waarmede de Stad Goes en het Eiland van Zuid-Beveland zich begeeven hebben, onder het Stadhouderschap van Prins Willem van Orange, in 't jaar 1577. Te Goes by J. Huysman 1777. Behalven het Voorwerk en den Bladwyzer 406 bladz. in gr. octavo.
't IS zeker niet mogelyk de lotgevallen eener byzondere Stad of Landstreeke, geduurende de Spaansche onlusten, te beschryven, zonder zig tevens uit te laaten over de geschiedenis van dien tyd in 't algemeen, in zo verre het verband der zaaken zulks noodwendig vordert, zal men 't een en 't ander in 't vereischte daglicht stellen. Dan hier toe is 't niet noodig breedvoerig uit te weiden, over het voorgevallen in die dagen, dat genoegzaam bekend is, en vooral niet op het geen naauwlyks eenige betrekking heeft, tot de byzondere Geschiedenis, welker ontvouwing men zig voorstelt. 'Er zyn hier, gelyk in de meeste gevallen, uitersten ter wederzyde: eene uitvoerige herhaaling, van 't geen menigvuldigmaalen gezegd is, verveelt; en eene bekrompe spaarzaamheid geeft een droog verhaal, dat lastig valt te leezen, te meer daar dezelve de gelegenheid afsnydt, om deeze en geene voorvallen met een oordeelkundig oog te beschouwen. Voor beide deeze uitersten heeft de bekwaame Opsteller van dit Stukje zig zeer wel weeten te wagten. Zyne Historie van de Satisfactie der Stad Goes, en 't Eiland van Zuid-Beveland, behelst eenigermaate een verslag van 't merkwaardigste, nopens den staat van 's Lands Regeering, en het ten deezen opzigte voorgevallen in die dagen, in 't algemeen; terwyl hy het gebeurde op dat Eiland byzonder ontvouwt. Maar 't voorstel van alles is op zodanig eene wyze ingerigt, dat de Autheur het algemeen bekende meer aanwyze dan verhaale; en 't 'er meer op toelegge, om zig daaromtrent als een oordeelkundig Beschouwer, dan wel als een Geschiedschryver te gedraagen. Ook is voor 't overige zyne byzondere beschryving van 't voorgevallen te Goes en daaromtrent, hoewel naauwkeurig en onderscheiden, indiervoege opgesteld, dat hy meer werks maake van 't geen hem tot nog onuitgegeeven Stukken, dan reeds gedrukte Schriften, welken in ieders handen zyn, hebben doen opmerken; 't welk hy dan insgelyks, daar 't onderwerp zulks vordert, oordeelkundig overweegt. Uit dit algemeen Berigt
kan men opmaaken, dat deeze Historie met vrugt geleezen kan worden, niet alleen door de Inwoonders van dat Gewest, of door anderen, om de byzondere lotgevallen dier Land- | |
| |
streeke in deezen tyd te beter te leeren kennen; maar ook van alle de zodanigen, die vermaak scheppen in 't beoefenen van 's Lands Historie; dat nog duidelyker zal blyken, wanneer wy het beloop van dit. Werkje wat nader schetzen.
De Autheur vangt aan met een beknopt berigt der Graaflyke Regeeringe hier te Lande, en den voortgang der Dwinglandye, welke onder Philips ten hoogsten top steeg, dat Nederland ten laatste de wapens deed opvatten, om de Vryheid te herstellen, met den Dwingeland alle gehoorzaamheid te ontzeggen. De regtmaatigheid van 't gedrag onzer Voorvaderen in dat geval te toonen, de heilzaame vrugten der bevogten Vryheid te ontvouwen, en den thans vastgestelden Regeeringsvorm, als den besten en geschiktsten, om de Vryheid te bewaaren, voor te draagen, is het bedoelde van dit eerste Hoofdstuk. Hier op komt verder in overweeging met welke inzigten de Prins van Orange en de Staaten van Holland en Zeeland dien oorlog aangevangen hebben; waarover onze Schryver zig aldus uitlaat. - ‘De eenige toeleg van den Prins was, de aanslagen des Hertogs van Alva, tot vertreeding der Nederlandsche Vryheid, te keer te gaan, de arme Ingezetenen in hunne regtvaardige noodweer te helpen, en den Koning te doen zien, tot welke uitersten het Land gebragt was, door de gewelddaadige maatregelen, die men gebruikt had, in hope, dat Philips daar door bewogen zoude worden, om de Spanjaarden uit de Regeering te rug te roepen, en de geschonden voorregten, van grooten en geringen, te herstellen. - Ook hadden de Staaten toen ter tyd nog geen wil, den Koning te verlaaten, maar alleen de Landen, tegen de geweldige handelingen van Alva te beschermen, tot dat de Koning orde op de zaaken zoude gesteld hebben.’ - Dit was toen, en 't bleef nog lang na dien tyd, volgens onzen Autheur, het eenige oogmerk der Staaten; en men begon eerst, na het vrugtloos asloopen der Vredehandelinge te Breda, te denken, om den Koning van Spanje de gehoorzaamheid op te zeggen; 't welk de Prins met alle omzigtigheid aandrong; maar 't liep nog aan tot in 't jaar 1581, eer de afzweering des Konings, door de Algemeene Staaten der Vereenigde Nederlanden, haar volle beslag kreeg. - Men vindt dit Point hier
opzetlyk behandeld; en de Autheur tragt ten naauwkeurigste den voortgang van dit alles te ontvouwen, om dat hy de stelling van den voorts hooggeagten Heer Pieter Paulus, in zyne beroemde Verklaaring der Utrechtsche Unie, dat Philips, reeds in 't jaar 1568, geagt werd van het bewind vervallen te zyn, als eene misvatting beschouwt.
| |
| |
Voor oordeelkundige beoefenaars onzer Vaderlandsche Historie is 't der moeite waardig, het geen deeze twee Schryvers, ter wederzyde, voor hun gevoelen bygebragt hebben, met elkander te vergelyken; en tevens na te gaan, in hoe ver hier al of niet een verschil de jure en de facto plaats hebbe; als mede wat men, in die omstandigheden, ook ter oorzaake der verschillende Leden van 't Bondgenootschap, al of niet aan Staatkundige oogmerken moge toeschryven. Een onpartydig onderzoek hier van zou veelligt van dienst zyn, ter verklaaringe van eenige byzondere voorvallen van dien tyd; waar toe de wederzydsche bygebragte reden, die opmerking vorderen, aanleiding geeven.
Onze Autheur dit algemeene, by manier van eene dienstige Voorbereiding, afgehandeld hebbende, maakt voorts een aanvang van zyne beschryving van 't geen de Provincie van Zeeland, en de Stad Goes met Zuidbeveland meer byzonder aangaat; ten opzigte van het voorgevallen aldaar, zedert het jaar 1572 tot 1577; welk tydbestek zyn Edele, als betrekkelyk tot de Historie der Satisfactie, voornaamlyk op het oog heeft. Ter ontvouwinge hiervan geeft hy eerst een kortbondig verslag van de Staats vergaderingen in Zeeland, terwyl de Provincie in haare Leden verdeeld was; waarin hy het merkwaardigste, nopens de schikkingen daar in van tyd tot tyd gemaakt, naauwkeurig voorstelt; dat hy zelfs, om dit stuk volledig af te handelen, tot het jaar 1579 uitbreidt. Hier aan volgt dan, in 't vierde Hoofdstuk, een verhaal van de voornaamste Gebeurtenissen, de Stad Goes en het Eiland van Zuidbeveland betreffende, zedert het overslaan van Vlissinge in 't jaar 1572 tot 1577. Van deeze Gebeurtenissen vindt men maar weinig gedrukte berigten; en de Autheur, toegang hebbende tot de oorspronglyke Stukken, heeft zyn verhaal grootlyks uit de laatste opgemaakt. Hier door verleent hy ons een duidelyker berigt van dit alles, dan men tot nog in handen had; en schoon 'er, in zodanig een verhaal, veele byzonderheden mogen voorkomen, daar de eigen Ingezetenen meer belang in stellen dan andere Leezers, zal men 't egter met genoegen doorbladeren; nadien ze meerendeels merkwaardig zyn, en hier en daar kunnen strekken ter ophelderinge van nevensgaande voorvallen van dien tyd: waarby nog komt, dat onze Schryver dit verhaal niet droog ter neder stelt; maar 't zelve, vloeibaar geschreven, vergezeld doet gaan van etlyke oordeelkundige bedenkingen over deeze en geene omstandigheden.
| |
| |
Na 't voordraagen deezer Gebeurtenissen, komt in overweeging, wat aan de Stad en het Eiland aanleiding gaf, om zig, door het neemen van de Satisfactie van den Prins, onder deszelfs Stadhouderschap te voegen. Om dit te geleidelyker te toonen brengt ons de Autheur eerst kortlyk onder 't oog, het sluiten van de Pacificatie van Gent, met de gevolgen hier van; byzonder ten opzigte van zulke Steden in Holland en Zeeland, die tot nog het Stadhouderschap van den Prins niet erkenden, waar onder ook Goes met Zuidbeveland behoorde. Vervolgens doet hy ons zien, hoe de Algemeene Staaten zig als genoodzaakt vonden, het regt van stemmen aan Goes te weigeren, zo lang die Stad zig by hen voegde, alleenlyk op de Gentsche Vrede, zonder het Stadhouderschap van den Prins te erkennen. Of dit besluit der Staaten, vastgesteld op den eersten January 1577, het werk van de vereeniging verhaast hebbe, kan ik, zegt onze Schryver, niet bepaalen; maar 't blykt uit zyn volgend verhaal, dat het kort daarna vervorderd, en eindelyk voltrokken is, op den twee en twintigsten Maart van dat zelfde jaar; toen men 't, na herhaalde redenwisselingen, nopens de bedongen Satisfactie, met den Prins eens geworden was. - By gelegenheid van dit verhaal verledigt zig zyn Edele tot eene gezette beschouwing van den aart van zodanige Verdragen, die men Satisfactien noemt; welker oogmerk hy in deezervoege omschryft. ‘Het oogmerk van deeze verdragen was eeniglyk satisfactie, dat is voldoening te bekomen, op zekere bevoorens opgegeeven punten of voorwaarden, op welke de Steden zich onder het Stadhouderschap van den Prinse wilden begeeven, volgens het beslootene by de Gendsche Vrede. - Ik zegge bepaaldelyk, onder het Stadhouderschap van den Prinse en volgens de Gendsche Vrede, in tegenstellinge van de breedere magt, welke de Prins in Holland en Zeeland oefende, volgens het verbond van
Vereeniginge dier twee Landschappen; om dat het my voorkomt, dat de Voldoeningen door de Steden byzonderlyk ingericht waren, om zich tegen deeze uitgestrekte magt te dekken, welke men nu minder noodzaakelyk begon te oordeelen, naarmaate de Regenten meer smaak in het Opperbewind gekreegen hadden, of ook het gevaar van den vyand kleiner achtten.’ Ter ophelderinge van dit denkbeeld diene 's Mans daarop volgende voorstelling.
‘By de Gendsche Vrede, zegt hy, was de Prins wel erkend als Stadhouder van 's Konings wegen, om te gebieden zoo als hy toen gebood; maar ten aanzien van de Steden, welke zyne zyde niet hielden, bleef dat artykel uitdrukkelyk
| |
| |
geschorscht, tot dat zy van den Prinse Voldoeninge zouden ontvangen hebben, op het geene, waar in zy, onder zyn bestuur, belang zouden rekenen. Hier door kreegen zy aanleidinge, om zoodanige voorwaarden, ten aanzien van 's Prinsen gezag, over haar te bespreeken, als zy best met hem konden overeendraagen; en van deeze vryheid bedienden zich de Steden. Zy wilden den Prins wel erkennen voor Stadhouder, maar niet voor Hoofd en Hoogfte Overheid; zy wilden zich niet onderwerpen aan het uitgebreide gezag den Prinse, by de Unie tusschen Holland en Zeeland, opgedraagen.
De Godsdienst, by dat Verbond vastgesteld, was de Euangelisch Gereformeerde: de Prins had de magt ontvangen, om Magistraaten te veranderen, krygsvolk in de Steden te leggen, zonder toestemming der Overheden, gelden op te neemen tot een bepaalde somme. Tegen dit alles verzekerden zich de Steden, door het verdrag van Statisfactie. Zy bedongen, dat de Roomsche Godsdienst zoude gehandhaafd worden; dat de Prins geen Gouverneur of Krygsvolk in de Steden zoude zenden, buiten haare bewilligingen; dat de Wethouderschappen zouden gekooren worden by den geenen die daar toe gerechtigd was; dat zy ongehouden zouden zyn in de schulden, door die van Holland en Zeeland reeds gemaakt. Op deeze voorwaarden verklaarden zy zich te begeeven onder het bestuur van den Prinse, als Stadhouder van wegens de Koninglyke Majesteit.’
Zulks maakte, gelyk de Autheur verder aanmerkt, een onderscheid tusschen Leden van één en het zelfde Landschap, dat noodwendig verwarring in de Regeering moest veroorzaakén; waar uit dan ook ontstond, dat men in Holland en Zeeland vervolgens alle moeite aanwendde, om deeze Satisfactien den bodem in te slaan, en de Steden te beweegen, om den Prins te erkennen, in dat gezag, 't welk hem by de gemelde Unie was opgedraagen. Dit leidt zyn Edelen tot een kort berigt van 't voorgevallen daaromtrent tot in den jaare 1581; toen dit werk in Holland zyn volle beslag verkreeg, schoon 't in 't Zeeland bleeve haperen; alwaar het ook, zoo veel men vindt, 'er nooit toegekomen is. Voorts merkt hy aan, dat men, dit alles nagaande, een zeer gereed antwoord kan geeven, op de vraag, wat den prinse bewoogen hebbe, zig nog eens de Hooge Overheid te doen opdraagen, daar het bereids by de Unie was gedaan? Ik antwoord zegt onze Schryver, ‘dat die opdragt noodzaaklyk gekeurd werd, dewyl de magt, uit de Unie spruitende, niet geldig was by de Steden, welke
| |
| |
door Satisfactien vereenigd waren, en zich wel gevoegd hadden by het Stadhouderschap van den prinse, maar niet by de Unie tusschen Holland en Zeeland.’ - Ingevolge hier van werden dan, gelyk zyn Edele vervolgt, de Satissactien der Steden in Holland vernietigd, toen zy op nieuw bewilligden in de opdragt der Hoogste Overheid; dat egter in deeze en geene Steden niet geschiedde, zonder het maaken van nieuwe verdragen, waar by zy, onder het bedingen van eenige voordeelen, afstand deeden van de Satisfactie. - Wat hier omtrent wel bepaaldlyk Zeeland betreft, of de Steden Goes en Thole, die in dit geval alleen in aanmerking komen; ‘derzelver Satisfactien zyn, zegt hy, onaangeroerd gebleeven, en zyn nog heden, voor zo verre zy plaatse kunnen hebben, deugdelyke Privilegien der Steden en Landen, welke dezelve bedongen hebben.’ Maar 'er zyn egter, zo als hy zig wat laager uitdrukt, ‘niet veele gevallen, waarin de kracht der Satisfactien hedendaags zoude kunnen te pas komen, na dat de Unie van Utrecht, de Commissien der Heeren Erfstadhouderen, en de menigvuldige besluiten der Staaten, met medebewilliging der Steden genomen, verscheide punten op eenen anderen voet gesteld hebben.’ Dit blykt ten klaarste, uit de verdere beschouwing van de artykelen der Satisfactie van Goes met Zuidbeveland, welke de Autheur in de vier laatste Hoofdstukken van dit Geschrift nog mededeelt.
In dit gedeelte gaat onze oplettende Schryver den inhoud en 't oogmerk van ieder Artykel na; ontvouwt ons de merkwaardigste voorvallen, welken daar toe betrekking hebben; de veranderingen welken in 't een en 't ander ontstaan zyn, en in hoe verre zy nog in hunne kragt stand houden. Onder het voordraagen hier van geeft hy een berigt van verscheiden zo Godsdienstige als Burgerlyke gebeurtenissen, in vroeger en laater tyd, in die Landstreek, met oordeelkundige aanmerkingen over stukken, welken daar toe betrekking hebben, of by die gelegenheid in overweeging komen. - Zo vindt men, om dit ten slot nog te melden, in 't laatste Hoofdstuk, raakende de geldmiddelen, na eene opgave van de bedongen artykelen deswegens, de bedenkingen van onzen Schryver, ‘wegens de inkomsten, waar uit Holland en Zeeland het oorlog in de eerste tyden gevoerd hebben, en de evenredigheid tusschen de Provincien in het toebrengen derzelven in acht genomen,’ dat hem ook eenigermaate leidt om gewag te maaken, van 't geen ten deezen opzigte, met de vast- | |
| |
stelling der Unie van Utrecht, en in gevolge daar van is voorgevallen. - De onderzoekers onzer Vaderlandsche Geschiedenissen zullen dus in dit gedeelte, even als in 't voorgemelde, verscheiden onderwerpen vinden, die ze met genoegen kunnen nagaan; en schoon ze onzen Schryver in alle deelen niet mogten toevallen, zullen ze egter gereedlyk erkennen, dat hy niets weezenlyks oppervlakkig, maar in tegendeel alles, wat van gewigt geoordeeld mag worden, met veel oplettendheid behandeld heeft. |
|