Redevoering over den oorsprong en de nuttigheid der Wiskunde. Uitgesproken in eene Vergadering van het Genootschap, onder de Zinspreuk Philosophia dux vitae. Gedrukt voor het Genootschap 1777. In groot octavo 21 bladz.
LAaten zy, die de Wiskunde, om dat ze dezelve niet kennen, gering agten of versmaaden, (want dit is niet mogelyk dan uit onkunde,) deeze korte Redenvoering leezen, daar uit leeren, hoe dezelve, trapswyze, tot meerdere volkomenheid gebragt zynde, van de uiterste nuttigheid zy. Dit wordt hier beknopt en klaar ten overtuigendste voorgesteld; en men zal, alles behoorelyk indenkende, erkennen, dat de Redenaar, met het hoogste regt, zyne Kunstgenooten aanmoedigende, ten slot mogt zeggen. ‘Deeze weetenschap beschaaft ons verstand, zy scherpt ons oordeel: door het verstand, dat zekerlyk invloed op onze daaden heeft, aan te kweeken, worden wy goede menschen, goede burgers voor de samenleeving: en het zy wy ons tot het Staatsbestier, het zy wy ons tot de Kerkelyke waardigheden bereiden, het zy wy gemeene burgers in de samenleeving zyn, wy leeren den staat naar de regels van recht en reden bestuuren; wy stellen ons den Godsdienst voor, overeenkomstig met den leiddraad van gezond verstand; en wy worden gezellige leden der maatschappy, zo als het voor den staat en deszelfs Inwoonders in 't algemeen, en voor ons in 't byzonder, allerheilzaamst is. - Volgen wy het spoor onzer voorgangeren: hunne geheilligde schreeden strekken ons ter aanmoediging tot deeze Hemelsche weetenschap; eene weetenschap, welke ons de geschapene natuur, den aart der bezielde en onbezielde weezens, Gods, alles te boven gaande goedheid, en de volmaakte werken, uit zyne hand voortgekomen, nader doet kennen, en ons zo doet leeven, als het weezens betaamt, die met verstand en reden gunstryk zyn beschonken.’