Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke Historie, volgens het Samenstel van den Heer Linnaeus. Met naauwkeurige Afbeeldingen. Tweede Deels Zevende Stuk. Te Amsterdam by de Erven van F. Houttuyn. 1777. In groot octavo 832 bladz.OP de beschouwing der Heesters, in 't voorige Stuk afgehandeld, volgt in het tegenwoordige, naar de voorgestelde orde, die der Kruiden, welken een jaarlyksch Gewas maaken van veelerleie Gestalte, 't zy met een al of niet overblyvenden Stoel of Wortel; die, overblyvende, in 't voorjaar, nieuwe Bladen, Steelen, Stengen of Struiken uitschiet; welken, hoewel zomtyds vry stevig, egter niet volstrekt houtig zyn. Hierdoor onderscheidt de Heer Houttuyn de Kruiden hoofdzaaklyk van de Heesters; doch, gelyk hy in de beschryving der Heesters, ter oorzaake van de over- | |
[pagina 256]
| |
eenkomstigheid deezer Gewassen, geen zwaarigheid gemaakt heeft, van eenige Kruiden onder de Heesters te beschryven, zo vindt hy 't ook niet noodzaaklyk het tegengestelde in dit geval ten zorgvuldigste te vermyden. - Zig hier, even als in 't voorgaande, aan de Methode der Sexen houdende, begint hy deeze zyne beschryving der Kruiden, met de Eénmannigen, en brengt dezelve in dit Stuk tot de Vysmannige Kruiden; welker Geslachten en Soorten hy, naar gewoonte, naauwkeurig beschryft; weshalven de Liefhebbers der Natuurlyke Historie op nieuw reden zullen vinden, om over 's Mans arbeid voldaan te weezen. - Tot een staal uit dit Stuk zullen wy den Leezer nog voordraagen het algemeene berigt van den Autheur, wegens de Tabak, welker Kenmerken hy aldus opgeeft. ‘Een Trechterswyze Bloem met een geplooiden Rand; hellende Meeldraadjes; een tweehokkig tweekleppig Zaadhuisje, maaken hier de Kenmerken uit.’ En dit Geslacht, zegt hy, bevat zeven Soorten, die allen van uitheemsche afkomst zyn; welke hy afzonderlyk omschryft; en waaromtrent hy ons, by de melding der eerste Soorte, die hy de Gewoone noemt, het volgende berigt geeft. ‘Deeze Soort levert den Geslagtnaam (Nicotiana) uit, als dus genoemd zynde naar j. nicotius, die Gezant van Vrankryk was aan 't Hof van Portugal, en aldaar het Zaad kreeg van dit Kruid, 't welk door zekeren Nederlander, omtrent het midden der Zestiende Eeuw, uit Florida was overgebragtGa naar voetnoot(*). Hy vertoonde of zondt hetzelve aan Katharina de Medicis, Koninginne Weduwe en Voogdesse van François den II., op wier order het in de Koninglyke Tuin in Vrankryk gezaaid, en, opkomende, Herba Medicea geheten werdt. Anderen, die hetzelve ook voortteelden, gaven 'er wederom andere Naamen aan. De Spaanschen of Engelschen, die het vervolgens overvloedig vonden groeijen op Tabago, noemden het, zo men wil, deswegen Tabaco en Tobacco of met een Latynschen uitgang TabacumGa naar voetnoot(†). Dus is het, by | |
[pagina 257]
| |
den naam van Tabak, sedert alom bekend geworden in het voorste der voorgaande Eeuw: hoewel de Brasilische naam Petun was of Petum, naar welken men het dikwils Herba Peti genoemd vindt. Van de Wilden der Westindische Eilanden werdt het Youly geheten. Waarom dit Gewas, dat zekerlyk ook in Peru voortkomt, in 't byzonder Peruviaansch Bilsenkruid genoemd zy, is onzeker. Het allerbeste, Varinas genaamd naar de Volkplanting Verina, groeit aan de Vaste Kust van Zuid-Amerika, genaamd Tierra ferme; voorts door de geheele Westindiën en is verder in de Provintie van Virginie, in Noord-Amerika, voortgeplant. Deeze is de Voorraadschuur van Tabak voor Engeland geworden; gelyk de Fransche Eilanden voor Vrankryk zyn, en dus voert de Tabak, naar haare afkomst, den naam van Virginische of Portoriksche, St. Domingo, Havana of Baay-Tabak, enz. De overvoering van het Kruid gaf ook weder aanleiding tot het overbrengen van het Zaad, en daar door heeft men dit Gewas in de middelste deelen van Europa, in onze Nederlanden en de nabuurige Ryken, zo sterk begonnen voort te teelen, dat die Teeling onlangs door den Koning van Vrankryk, om den Invoer der Westindische Tabak niet te benadeelen, verbooden werdt. 't Is een Jaarlyksch Zaay-Gewas, dat uit zeer klein Zaad een groote Plant wordt, en dus zeer schielyk groeit. Naar de vetheid van den Grond maakt het een Steng van drie of vier Ellen hoogte, die by den Wortel ontzaglyk lange en breede Bladen uitgeeft, zynde bleek groen en als met kleine Haairtjes begroeid, doch op 't aantasten zagt en smeerig. Aan de Steng zyn de Bladen kleiner, en deszelfs Top is gekroond met groote Bloemen van gezegde figuur, welke bleek paarsch en aan den Rand witachtig zyn. Hier op volgt het Zaadhuisje. Men hadt van de Tabak, oudtyds, een zo uitmuntend denkbeeld, dat zy Herba Sancta of Heilig Kruid, en Panacéa of Algemeen Geneesmiddel, getyteld werdt. De kragten, die 'er de Indiaanen aan toeschreeven, waren verbaazende. Het hadt onder de Wondheelende, Pynstillende en Te- | |
[pagina 258]
| |
gengiftige Middelen, zyns gelyke niet. Ook hebben verscheide Autheuren, zo in de Zestiende als Zeventiende E uw, tot Lof van dit Kruid geschreeven. Men kan niet ontkennen, dat het uitwendig een goed Wondmiddel is, geneezende tevens veelerley Huidziekten en vuile Zweeren: doch het is ook zeker, dat hetzelve, op het Hoofd gelegd om Hoofdpyn te doen bedaaren, of ook om het Ongediert te dooden, de Menschen somtyds stomp en als dronken maakt. Hier uit blykt het gevaar, dat 'er in steekt, om zulks aan Kinderen te doenGa naar voetnoot(*). Geene bereidingen daar van, 't zy de Syroop, het Extrakt of de Olie, kunnen inwendig gebruikt worden, zonder groote voorzigtigheid. Men heeft ondervonden, dat een weinigje van het Sap, onder 't Bloed van leevendige Dieren gemengd, hun oogenblikkelyk doet sterven. De Tabak kan echter, in kleine veelheid gebruikt zynde, tot een Braaken Purgeermiddel dienen. Tegen Tandpyn is zy een beproefd Middel. De Rook-Klysteeren, daar van, zyn niet alleen in 't algemeen dienstig om Afgang te verwekken, maar ook, sedert weinige Jaaren, met byzondere Vrugt gebruikt, om Drenkelingen in het Leven te behouden. Daar zyn ook bereidingen van de Tabak, Saussen genaamd, die maaken, dat sommig Volk, ('t welk in de Noorder Landen onder 't Gemeen veel in zwang gaat,) dezelve met Smaak en zonder hinder kaauwt; gelyk het Ambagtsvolk en de Zeelieden, van alle Natiën, zeer veel doen met de raauwe Tabak: maakende de gewoonte het gebruik daar van op die manier onschadelyk, ja zelfs, zo men voorgeest, dienstig tegen Scheurbuik in 't Tandvleesch. Het Vrouwvolk, te Lima in Peru, heeft gestadig een Rolletje Tabak in de Mond, dat zy kaauwen en Limpion noemen; 't welk haar, in de Oogen van Vreemdelingen, gantsch niet bevallig maakt. Het Manvolk rookt 'er sterk, zo wel als te Karthagena en elders in de Westindiën. Het een zo wel als 't andere doet kwylen, en staat, in dit opzigt, eenigermaate gelyk. Het Tabakrooken hebben de Portugeezen, met en benevens dit Kruid, overgebragt in de Oostersche Landen, en waarschynlyk is het, door de Verovering van Brasil, ook tot ons gekomen. De Persiaanen, zo Mannen als Vrouwen, zyn daar van groote Liefhebbers, en van hun is de gewoonte om Tabaksrook door een lange Houte Pyp of Riet in te zuigen, overgegaan tot de | |
[pagina 259]
| |
Arabieren en andere Volkeren van Asie. De Chineezen en Japoneezen zuigen den Rook der aangestooken Tabak door een Pyp in, gelyk de Europeaanen, en veelen haalen dien door Water op, gelyk de Turken; maar by de Negers en Amerikaanen is het de gewoonte een Pypje te maaken van een opgerold Blad Tabak, en dit Pypje, aan 't eene end brandende, by 't andere in de Mond te houden; gelyk sommig Zeevolk, in de Westindiën, ook wel doet: doch veelen van die Volkeren bedienen zig van eigen gemaakte Tabakspypen. Ofschoon nu het Tabakrooken, in Europa, waarschynlyk reeds in het begin der voorgaande Eeuw bekend geweest zy, was nogthans, wegens de duurte van de Tabak, die gewoonte niet algemeen. In 't voorste deezer Eeuw rookte men in onze Nederlanden nog maar zeer weinig, en byna niet dan in Herbergen of by andere Samenkomsten. Sedert de Engelschen de Virginische Tabak zo gemeen gemaakt hebben en de Franschen ons zo veel van hunne Westindische hebben toegevoerd, is de Pyp, by den gemeenen Man, den geheelen Dag naauwlyks uit den Mond: maar by Luiden van Aanzien, Rang en Vermogen, is het Rooken meest uit de mode geraakt: ten minste wordt het niet Rooken in een Gezelschap thans niet meer voor vreemd gehouden; noch het Rooken als een bewys van Deftigheid aangezien. Het Rooken van Tabak, dat men wel eens, spottende, Tabakdrinken genoemd heeft, is by de Franschen niet ingedrongen, maar die Natie heeft zig zo veel te meer overgegeven aan het gebruik van Snuiftabak, 't welk in Asie tot dien trap is gehaat geweest, dat de Koning van Persie en Groot Hertog van Moskovie, hetzelve, op straffe van de Neus, ja zelfs van 't Hoofd te verliezen, verbooden hebben gehad. Zo heeft ieder Natie, mag men zeggen, zyn byzonderen Smaak. Want, 't zy men de Tabak kaauwe, 't zy menze rooke of opsnuive, dit Kruid behoudt altoos zyn Venynigen aart, die, wanneer men 't overdaadig doet, niet nalaat zig, door haare uitwerkingen, vroeger of laater te openbaaren. Ik wil nu de voorbeelden niet aanhaalen van de genen, wier Hoofden of Hersenpannen van binnen door den Rook zwart, en de Voorhoofds-Holligheden met Snuif gevuld gevonden zyn: maar alleen acht geeven op de verdoovende Eigenschappen van dit Kruid, dat een Vergift is voor meest alle Dieren en de Rook inzonderheid voor 't Gevogelte en Insekten. Bovendien wordt, in het eerste geval, door het geduurig uitwerpen van de Kwyl, dat in veelen by 't Rooken plaats heeft, de Spys-Verteering benadeeld, en, door het inzwelgen van | |
[pagina 260]
| |
een gedeelte des Rooks of van het Sap, de Maag bedorven. Het Snuiven droogt de Hersenen op, bederft den Reuk, en kan allerley Kwaalen der Zintuigen en Zenuwen veroirzaaken. Doch ten opzigt van dit alles maakt de Gesteldheid van den Mensch, de hoedanigheid van de Tabak, de tyd des Jaars en de Gewoonte, een oneindig verschil: 't welk de reden is, dat sommige Geleerden met zo veel kragt voor, als anderen tegen 't gebruik van de Tabak geschreeven hebben.Ga naar voetnoot(*) Zeker is 't, dat in alle Spyzen en Dranken, of alles wat men ten Monde inneemt, de overmaat van het gebruik een misbruik maakt, en de gezondste dingen verandert in Vergiften. Dus is het zeker, dat een maatig gebruik van de Tabak, op de eene of andere mamer, naar de Gewoonte, bevonden wordt tot aangenaamheid, versterking en versrisschinge te strekken: ja het kan, in zekere Omstandigheden, dienen tegen Honger en Dorst. In Sweeden heeft men Tabaks-Land van de overgebleevene Stongen en Bladen, door de Schaapen, zonder hinder, laaten zuiveren en schoon eeten. Dit komt zo vreemd niet voor, dewyl men weet, dat dit Vee verscheide Kruiden, zelss die scherp zyn, gelyk de Veld-Ranonkel, nuttigt en dus een Land, van 't gene de Runders overlaaten, geheel kaal scheert. Bovendien heeft de Tabak, die in de Noordelyke Landen, ja zelfs die in onze Provintiën geteeld wordt, op verre naa de scherpte niet van de Virginische en die der Spaansche WestindiënGa naar voetnoot(†). In de Levant, en op de Kusten van Klein Asie, niet alleen, maar ook in Oostindie, valt Tabak, die in 't rooken een zeer aangenaamen Geur heeft, daar onze Nederlandsche onverdraaglyk stinkt. Of dit verschilt van de Tabak, die in byzondere deeten des Aardbodems geteeld wordt, enkel aan de verschiliende Landaart en Kweeking, dan ook aan het gebruik van versenillende Soorten van dit Kruid, toe te schryven zy, is my bedenkelyk. 't Is zeker, dat men 'er in de Westindiën heest, die groot- en breed, of ook die smalbladig, en die klein en rond van Blad is, zynde deeze de besteGa naar voetnoot(‡) en mooglyk komt dezelve naast overeen met de Turksche Tabak, waar van linnaeus spreektGa naar voetnoot(§). |
|