ock in deezen Brief, verscheide nuttige Waarneemingen en Oordeelkundige Aanmerkingen over andere Ziekten. Wy zullen onze Leezers zyne Aanmerkingen over de Kinkhoest, die in deeze Stad (Amsterdam) tegenwoordig sterk woedt, en zeer hardnekkig is, mededeelen. ‘Midderwyl ik (schryft de Heer hannes) van het gebruik van den Koortsbast, by Kinderen, spreek, denk ik, aan dien tyd, te rug, in welken dezelven, in eene algemeen heerschende Kinderkrankte, den Kinkhoest, zulken uitmuntenden dienst deed. Ik moest bedacht zyn, de vreemde Stoffe, welke deezen algemeenen Hoest veroorzaakt, en wier aart, ik beken het, my nog onbekend is, uit het Lighaam te ontlasten. Zulks diende door zachte Braak- en Buikontlastende middelen te geschieden. Veele Kinders lieten zich tot derzelver gebruik niet beweegen. Ik moest dus op een middel bedacht zyn, welk in staat was, by eene kleine gifte, groote werking te doen, en, waarvan de Kinders geen smaak konden hebben. Ik herinnerde my, met welken roem, sommige Geneesheeren, van den goudgeelen Zwavel van Spiesglas, in zwaare Ziekten, gesproken hadden, en met welke verheffing de Heer unzer van denzelven zo wel, in sommige andere Krankheden, als ook in den Kinkhoest, gewaagt. Hieraan vond ik een middel, welk voortreffelyker werkte, dan alle anderen, welken ik reeds beproefd had; het welk closs tegen den Kinkhoest zo zeer heeft aangepreezen, en het geen byna alle Kinderen, zonder eenigen tegenzin, innamen. Ik liet, van den zelven, eenige maalen daags, een geheel of half grein, met Suiker gemengd, gebruiken; kiezende, in navolging van andere Geneesheeren, dien van de laatste ploffing. Dezelve verwekte, by sommigen, een zachte braaking, by anderen een maatigen Burkloop, en by veelen tevens eene zachte zweeting. De hoest werd by veelen zeer gemaatigd, by anderen geheel verdreeven. Nogtans bevond ik ras, dat ik door denzelven geenszins by allen de geneezing konde uitwerken.
Veelen waren, door de heevige Kramptrekkingen, met welken deeze hoest verzeld ging, zeer verzwakt. Deeze Kramptrekkingen werden door de zwakheid der Zenuwen onderhouden. De hoest hield aan, niettegenstaande ik oordeelde, dat ik het venyn reeds overvloedig te ondergebragt en ontlast hadde. De Zenuwen moesten versterkt worden. Het scheen my toe dat ik, by de meeste Kinderen, een periodike verheffing deszelven waarnam, en de getuigenissen van Brendel, Huxham, en Rosen van Rosenstein leeren my, dat ik recht heb. Hierdoor raakte ik op de