Trits van Dichtlievende Proeven op den Storm. Voorgevallen in Slachtmaand des Jaars 1776. In quarto 15 bladz.
NAar ingekomen berigt zyn we deeze Dichtlievende Proeven verschuldigd, aan een Gezelschap, dat zig uit Leerzucht, (met welke Spreuk deeze Stukjes ook ondertekend zyn,) vereenigd heeft, ter beoefeninge van Taal- en Dichtkunde; en ze komen voor als de eerstelingen hunner poogingen ter vorderinge in deeze Weetenschap en Kunst. Wanneer men dezelven in dit daglicht, waar in ze geplaatst behooren te worden, beschouwt, zou het ten uiterste ongerymd zyn, dezelven te beoordeelen als Dichtstukken van Mannen van Naam, of als van zulken, die voorgeeven, dat zy de Dichtkunde al lange gehanteerd hebben, of zig voordoen, als waren zy Baazen in hun Handwerk; hoedanige zwetzeryen zo wel op den Parnas als elders plaats hebben. In tegenoverstellinge hier van, heeft men 't uitgeeven van zulke Dichtstukken, door zodanig een Gezelschap, veeleer aan te zien, als eene proefneeming, ter toetzinge van 't algemeene oordeel over hunnen arbeid; veelligt om denzelven, naarmaate hiervan, voort te zetten, of, (ten minsten in 't openbaar,) te staaken. Wy hoopen dat ze hier in gelukkig mogen slaagen, althans in zo verre, dat ze 'er eer door aangemoedigd, dan te rugge gehouden mogen worden; dewyl ze het eerste, zo als 't ons voorkomt, waarlyk verdienen. Men zou zekerlyk meer oplettendheid in taal en spreekwyzen mogen vorderen; dan die oplettendheid, welke 'er, niettegenstaande eenige gebreken, in doorstraalt, geeft genoegzaamen grond om te bemerken, dat zy op een goeden weg zyn, en dat men dus in 't vervolg meer naauwkeurigheid van hun mag verwagten. Voorts zyn de Verzen gemeenlyk vloeibaar; de schikking der denkbeelden is over 't geheel regelmaatig, en hier en daar ontmoeten ons trekken, die getuigen, dat het hun niet aan verbeeldingskragt ontbreekt; des het genoegzaam blykbaar zy, dat dit Gezelschap, schoon hun arbeid nog beschaaving vordere, aanmoediging verdient, en dat men rede heeft, om hunne vordering, by aanhoudendheid, te gemoet te zien. - Men leeze, tot eene proeve hier
van, uit ieder deezer Dichtstukjes, een byzonder voorstel.
Het eerste levert ons het akelige tooneel eener ongelukkige Weduwe, die, op het verliezen van haar kroost, tot wanhoop overslaat; dat zeer wel voorgedraagen wordt.
Een weduw, die haar kind, haar eenig welbehagen,
Tracht aan den snellen stroom, met lyfsgevaar, te ontdragen,
Moet dulden dat een golf, die haar reeds yzen doet,
Het van haar borsten rukt in 't holste van den vloed.