Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 174]
| |
Aanmerkingen over den aart der Burgerlyke Vryheid, over de gronden der Regeering, en over de Regtveerdigheid en Staatkunde van den Oorlog met Amerika enz. Door R. Price, Dr. in de H. Godgel. en Lid van de Koninglyke Maatsch. der Weetenschappen. Uit het Engelsch vertaald, door J. Derk Baron v.d. Capellen, Beschreeven in de Ridderschap van Overyssel &c. Te Leyden by L. Herding 1776. Behalven het Voorwerk 141 bladz. in gr. octavo.
| |
[pagina 175]
| |
van Dr. Price ter toetse gebragt, op eene manier, welke, 't zy voldoende of niet voldoende geagt, der overweeginge waardig geoordeeld mag worden. Daar de denkwyze van Dr. Price in zulk een gevaarlyk licht gesteld wordt, is 't eenen ieder, die 's Mans aanmerkingen geleezen heeft, te raaden, om de tegenbedenkingen van den Heer Goodricke na te gaan: ten einde ernstig te overweegen, of dezelve waarlyk van dien aart zy; dan of die Schryver het gevoelen van zyne Party te sterk getrokken, en onregtmaatig met haatlyke gevolgen bezwaard hebbe. Het verschillende gevoelen dier twee Schryveren bepaalt zig dus niet tot de Regeering van Groot-Brittanje; maar betreft een onderwerp, waar in alle Natien, die het denkbeeld van Vryheid voeden, en egter tevens het wettige gezag der Hooge Overigheid eerbiedigen, belang hebben: een Stuk van die natuur vordert vooral de oplettendheid van alle dezulken, die de vereischte kundigheden bezitten, en voorts bekwaam zyn om 'er onpartydig over te kunnen oordeelen. Men heeft des, het Geschrift van Dr. Price den Nederlanderen in handen gegeeven hebbende, wel gedaan, met hun ook dat van den Heer Goodricke mede te deelen; na dat de Heer van de Capellen betuigd had, dat het hem niet onaangenaam zou zyn, dat het een en 't ander van dezelfde drukperse te voorschyn kwame. - Deeze toestemming van dien Heer beantwoordt volkomen aan 't geen hy, in zyne Voorreden voor 't Geschrift van Dr. Price, wegens de vryheid der Drukperse, beweert; en overeenkomstig hier mede betuigt hy geene de minste gevoeligheid te bezitten, over de vryheid, welke men ten zynen opzigte genomen heeft, nopens zyn overbekend Advys in de zaak der Schotsche Brigade; van waar hy ook ten slot zegt. ‘Onder den naam van een gebooren Regent niets anders zynde dan een dienaar des volks, en in myn geweeten overtuigd, dat myne grootste misdaad zal bestaan in gedwaald te hebben, geef ik elk vryheid al myne daaden, die ik in de hoedanigheid van Regent verrigt, zonder de minste toegeevendheid, ten toetse te brengen; om welken voor 't oog van 't Publiek te verbergen, ik geene Secreete Capse begeer noch behoef.’ |
|