Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 176]
| |
Brieven van Paus Clemens XIV. (Ganganelli.) Uit het Fransch vertaald. Eerste Deel. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel 1777. Behalven het Voorwerk 230 bladz. in groot octavo.IN de laatere Kerkgeschiedenissen, byzonderlyk met betrekking tot het Roomsche Hof, heeft de Kardinaal Ganganelli, vervolgens Paus Clemens de XIV, door een zonderlingen zamenloop van omstandigheden, aller opmerking, by uitstek, tot zig getrokken. En men zou veelligt wel mogen zeggen, dat niemand, geduurende het tydsverloop van meer dan ééne Eeuw, den Pauslyken Stoel bekleed heeft, op wien Roomschen en Onroomschen zo sterk het oog gevestigd hebben, als op deezen Paus. Intusschen is zulks meerendeels, vooral by de Onroomschen, betrekkelyk geweest tot Staatkundige omstandigheden, die zig met het Kerkelyke vereenigen; en men heeft uit dien hoofde de aandagt natuurlyk meer gevestigd op zyne Staatkundige bekwaamheid, en 't geen daar toe betrekking heeft, dan wel op zyn character als een verstandig en een deugdlievend Mensch, zonder inzigt tot de byzondere Posten, die hy als Kardinaal en Paus met luister gehandhaafd heeft. Intusschen is zyn Persoon, ook ten deezen aanzien, niet minder merkwaardig: dit getuigen, behalven de goede gerugten die 'er van hem verspreid zyn, op de doorslaandste manier deeze Brieven, welken men, zo ons berigt wordt, met genoegzaame kentekenen van echtheid, uit eene menigte zyner Brieven verzameld heeft. Naar uitwyzen deezer Brieven, in verschillende standen geschreeven, was hy, in zyne soort, altoos groot, altoos agtenswaardig. De Broeder Ganganelli, de Monnik, de Franciscaaner, (welk slag van Geestlyken zig veelal niet toelegt op nutte oefeningen,) was reeds de Man van Studie, die zyn Verstand beschaafde; de Man, die zyn hart vormde. Zyne Brieven, in 't Klooster opgesteld, toonen ons zyne gemaakte vorderingen in verscheiden Weetenschappen, byzonder in de Oudheidkunde, Wysbegeerte en Godgeleerdheid: hy onderzoekt, hy denkt, hy redeneert; en weet zyne overweegingen klaar, kragtig, vernuftig en welspreekend voor te stellen: in dat alles bepaalt hy zig niet tot enkele bespiegelingen, maar brengt zyne kundigheden over ter betragtinge, zo om zig zelven als anderen op te leiden tot een Godsdienstig gedrag; waar over hy indiervoege schryft, dat het ten duidelykste te bespeuren zy, dat zyn hart zyne penne bestierd heeft. - Aan dat character van een verstandig en deugdlievend Mensch beantwoorden ook even zo zyne laatere Brieven; zyne waardigheid van Kardinaal, zyne verheffing tot Paus veranderen zyn character niet; die Posten mogen hem belemmeren, maar | |
[pagina 177]
| |
zy verzwakken zyne zugt voor waare Geleerdheid en ongeveinsde Godsdienstigheid in geenen deele. - Men leeze zyne Brieven, en men zal van dit alles overtuigd worden. 't Is waar, men zal 'er steeds den Roomschen Geestlyken in vindenGa naar voetnoot(*); doch dit kan by een recht verstandig Protestant, (die weet wat opvoeding, onderwys en gewoonte van denken vermag,) geen zwaarigheid te wege brengen: men zal 'er, zelfs met betrekking tot de Roomsche Kerk, redeneeringen in ontmoeten, die men van zulk een Geestelyken naauwlyks verwagt zou hebben; en voorts zal men, met ter zydestellinge van alle denkbeelden van dien aart, 'er nutte onderregtingen en leerzaame voorstellingen, mitsgaders vernuftige bedenkingen en aangenaame onderwerpen in behandeld vinden. Ze zyn hier door geschikt voor Leezers van onderscheiden smaak; en Menschen van verschillende standen kunnen dezelven met vrugt doorbladeren. Ter proeve hier van zullen wy eens kortlyk nagaan den inhoud van eenige agtervolgende Brieven, uit dit Eerste Deel, dat thans in 't Nederduitsch het licht ziet, en in 't kort van het Tweede gevolgd slaat te worden. Broeder Ganganelli, schoon 't Kloosterleeven voor zig verkiezende, stelt den Heer de Cabane, Ridder van Malta, voor, hoe ieder staat zyne pligten hebbe, en verklaart zig ten sterkste tegen de Kloostergeloften, zonder eene heimelyke ingeeving; overeenkomstig waar mede hy ook in een anderen Brief betuigt, dat hy niemand, buiten dringende redenen, het Kloosterleeven zou aanraaden. Dit denkbeeld komt meermaals in zyne Brieven voor, en men ontdekt ten klaarste, dat hy, hoe gunstig hy ook anders over 't Kloosterleeven moge denken, een vyand zy van allen dwang of eigendunkelyke verkiezing daaromtrent. - In een anderen Brief treffen wy aan, eene beknopte schets van 't merkwaardigste van Italie, waar door hy den Abt Ferghen aanspoort, ter volvoeringe van zyn oogmerk om Italie te bezoeken. Men ziet aan de schryfwyze van deezen Brief, dat ook gemeenlyk in alle de Brieven doorstraalt, dat onze Kloosterling wellevend was, en zyne Waereld verstond. Een troostbrief aan zyne Zuster; eene vriendlyke beantwoording der uitnoodiginge van den Heer Bougat, met aanmerkingen over 't nut eener vervrolykende uitspanninge; zyn schryven aan den Abt van Mont-Cassin over een oud Handschrift, met melding van den lof der Benedictiners, ten aanzien van 't bevorderen der Geleerdheid; zyne aanmerkingen over de waare en valsche Wysbegeerte, met betrekking tot den Godsdienst, aan den Heere Stuart voorgesteld; | |
[pagina 178]
| |
deeze en meer soortgelyke gemeenzaame Brieven behelzen eene verscheidenheid van onderwerpen, die op eene aangenaame wyze voorgedragen worden; en welker leezing ons telkens iets nuttigs doet opmerken. - Willen we liever staan blyven op Brieven, die geschikt zyn ter gezette voordragt van stukken, die meer nadenken vorderen, dan kunnen we niet overslaan, een Brief aan zekere Mevrouw, om haar te waarschouwen tegen alle redelooze naauwgezetheid en gemaakte Godsdienstigheid, om haar de regels van waare Godsdienstigheid in te boezemen. Dan treft ons zyne beschryving van den Godsdienst, in een Brief aan den Canonik van Osimo: en men kan niet zonder aandoening leezen, een Brief, geschikt, om een jongen Graaf, van 't spoor der Deugd geweeken, minzaam en overtuigend te rug te roepen. Die Brief verstrekt ten voorschrift, hoe men zodanige ongelukkigen behoort te behandelen; en even zo leert ons een volgende aan den Abt Nicolini, hoe men de Ongeloovigen heeft te beschouwen, en zig jegens hen te gedraagen. Met het uiterste genoegen leest men een laater Brief aan den opgemelden Graaf, dien hy, (zyne poogingen naar wensch geslaagd zynde,) nu verder de noodige onderrigtingen, raakende deszelfs volgenden leevensloop, Vaderlyk en Vriendlyk voordraagt; en natuurlyk neemt men deel in zyne poogingen, om dien gelukkig geredden Graaf met alle zyne bloedverwanten te verzoenen; in zo verre zelfs, dat men eenigermaate moeilyk worde, als men verstaat, dat de kweezelagtige Marquisinne R .... niet over te haalen zy; des men 't van gantschen harte goedkeure, als hy haar ten laatsten een zeer ernstigen en zelfs scherpen Brief schryft. - Zie hier den Brief zelven; hy luidt aldus.
‘Mevrouw.
Het is, buiten twyffel, voor myn Heer den Graaf, uwen bloedverwant, ten hoogsten moeilyk, dat gy, in weerwil van den nederigen en aandoenelyken Brief, dien hy u geschreeven heeft, in weerwil van het bezoek, 't welk hy by u heeft afgelegd, ten zynen opzichte, niet van gedagten wilt veranderen. Handelt God dan met ons op deeze wyze? En wat wilt gy dat het Gemeen van uwe godsvrugt zal denken, wanneer het u den Verlooren Zoon zo hardnekkig ziet verstooten? Ik, Mevrouw, die uwe deugd niet bezitte, ik ben na hem toe geloopen, zo ras my ter ooren kwam, dat hy op den dwaalweg was, en ik hoope dat God 'er my voor zal beloonen. Gy herhaalt geduurig, Mevrouw, dat hy veel gelds heeft te zoek gebragt; dat hy een slegte knaap is. Maar wat is het verlies van het goud zelve, dat gy 'er u zo geweldig om zoudt bedroeven? Gy moet alleen gevoelig zyn over het misbruik, 't welk hy gemaakt h eeft van zyne schoone hoedanigheden; en bedenken, dat | |
[pagina 179]
| |
hy, indien hy in de daad een slegte knaap is, meer dan ooit den raad en het voorbeeld van braave lieden noodig heeft. Het is een zeer kwaalyk begreepen Godsdienst, die een Jongeling aan zichzelven overlaat, om dat hy eenige misstappen begaan heeft. Eilieve! hoe weet gy, Mevrouw, of deeze slegte knaap morgen niet aangenaam zal zyn by het Opperweezen, terwyl uw dienst Hem zal mishaagen? Waut, om regt uit te spreeken, een grein hoogmoed is genoegzaam om de beste daad te bederven. De Phariseën, die tweemaal ter weeke vastte, werd verstooten, en de Tollenaar, die zich vernederde, geregtvaardigd. De liefde blyft, omtrent alle menschen, altoos de liefde. Zie daar, het geen ik niet zal ophouden te herhaalen, en het geen volmaakt overéénstemt met de Zedekunde, die geleerd wordt in alle de Schoolen der Christenen, en op alle Predikstoelen. Indien Gods barmhartigheid afhangelyk ware van zekere Vroomen, zouden de Zondaars zeer te beklaagen zyn. De valsche vroomheid kent slegts eenen uitroeienden iever, terwyl God, vol van geduld, zagtheid en langmoedigheid, het berouw afwagt van allen, die gezondigd hebben. Het bloed zelfs van Jesus Christus roept om het wederkeeren uwer gunste, jegens uwen waarden Bloedverwant; gy rekent het zelve geheel niet, wanneer gy hem den toegang tot uw huis verbiedt. Hoe weet gy, Mevrouw, of zyne zaligheid niet verknogt was met die misslagen, welke gy thans betreurt? God laat somtyds groote ongeregeldheden toe, om den mensch uit zyne slaapzugt te trekken. Het kan u niet onbewust zyn, dat 'er meerdere vreugde is in den Hemel over de bekeering van eenen eenigen Zondaar, dan over negen-en-negentig Regtvaardigen, die geen berouw noodig hebben. En gy zoudt uwe misnoegdheid behouden, terwyl de Engelen zich verheugen? dit zou waarlyk eene vroomheid weezen, om schrik aan te jaagen. Ik beeve voor alle vroomen, die zulk eene gestrengheid doen blyken: want God zelve verzekert ons, dat hy ons zal behandelen, gelyk wy anderen zullen behandeld hebben. Heb de goedheid van den Brief van den Heiligen Paulus aan Philemon, met betrekking tot Onesimus, te leezen, en gy zult weeten, Mevrouw, of gy behoort te vergeeven. Het komt ons niet toe te beslissen, of het hart van iemand, die, ernstiglyk tot zichzelven schynt gekomen, in de daad veranderd zy. Behalven dat God alleen het weet, moeten wy het altoos vermoeden. Zoudt gy het, Mevrouw, zeer redelyk vinden van uwe buuren, de getuigen der goede werken die gy doet, indien zy beweerden, dat gy enkel uit trotsheid handelt. Laat ons liever aan den Onderzoeker der Gewetens de zorg overlaaten, om over de | |
[pagina 180]
| |
beweegredenen onzer daaden te vonnissen. De Broeder van den Verlooren Zoon wordt in de oogen van den Godsdienst en de menschlykheid veroordeeld, door dien hy door deszelss terugkomst niet getroffen was, gelyk hy behoorde. Indien ik uw Biegtvader ware, schoon de gewetensbestuuring noch met mynen arbeid, noch met mynen smaak strookt, zoude ik, om uwen toorn te stillen, u voorschryven, om aan hem te schryven, die u zo haatlyk is, om hem dikmaals te zien, en zelfs op voorwaarde, van het voorleedene te willen vergeeten. Wanneer men zyne Godsvrugt regelt naar zyne zinnelykheid, bezit men slegts den schyn der deugden; en ik vertrouw zekerlyk, Mevrouw, dat de uwe de liefde tot haaren grondslag heeft: want nimmer denke ik ongunstig over mynen naasten. Indien myn Brief, tegen verwagting, u een weinig hard moge schynen, gelies dan te denken, dat het minder is om uwen bloedverwant, dan om u zelven, dat ik in deezervoege aan u geschreeven heb: want uwe zaligheid is 'er mede gemengd. Zoudt gy hem niet vergeeven, daar het te vermoeden is, dat God zelve hem heeft vergeeven? Dit kan ik my niet diets maaken. Ik heb de eer, Mevrouw, van met eerbied te zyn, enz.’ Eigenaartig vleit men zig met het denkbeeld, dat zodanig een Brief eene gunstige uitwerking gehad zal hebben; maar neen; een laater Brief aan den Graaf, dien onze Geestlyke bestendig blyft bestuuren, om hem alleszins nuttig te zyn, leert ons het tegendeel. En hoe gedraagt zig daarop Ganganelli? maakt hy zig gemelyk? hitst hy den Graaf op? ver van daar! Hy schryft deswegens alleen het volgende. ‘De Marquisin, meer schuw geworden, dan getroffen door myne vertoogen, weet niet wel, welke zyde zy zal kiezen. Wanneer Vroomen beginnen te rekenen over eene verzoening, moet men geene andere dan verdagte blyken van hun verwagten. Vergenoeg u egter, met de zeer geringe beleefdheden uwer waardste Bloedverwante; dewyl men van eene kwaade betaaling zoo veel moet trekken als men krygen kan.’ - Men vindt in alle de Brieven, aan deezen Graaf geschreeven, leerzaame opmerkingen, waar in de Man van Verstand en Deugd zig nadruklyk vertoont en even zoo komt ons dezelve in alle verdere Brieven voor; welken wyders eene reeks van leerzaame onderrigtingen, voor Persoonen van verschillende standen, aan de hand geeven. Begeert men nog een ander staal, waar in hy, niet als Geestlyke, maar als de Man van oordeel en de aandoenlyke Vriend schryft, men leeze dan zynen Bries aan den Abt Lami, Schryver van een Tydschrift te Florence, die inzonderheid de Dichtkunde betrest, en van deezen inhoud is. | |
[pagina 181]
| |
‘Myn Heer!
Ik ben naauwlyks in staat my zelven te herkennen, in het midden der wanorde, die thans heerscht in myne Celle en in myn hoofd. Het ligt daar alles over hoop; om zulk een bajert in orde te brengen, is het noodig, dat ik schryve aan eenen zo regelmaatigen Schryver als gy zyt. Uwen laatsten Brief over de Dichtkunst, zou ik een meesterstuk schatten, hadt gy in denzelven het kenmerk opgegeeven van den dichtkundigen geest van elken landaart. De Italiaansche verschillen van de Engelsche Dichters, en 'er is onderscheid te bemerken tusschen de Duitschers en Franschen. Zy komen overeen in de beginsels; maar zyn verscheiden in hun vuur en verrukking. De Duitsche Dichtkunde is een vuur, 't welk verlicht; de Fransche een vuur, dat vonkt en knapt; de Italiaansche een vuur, 't welk brandt; de Engelsche een vuur, dat in koolen legt. Wy overlaaden onze Versen met schilderyen; en men behoorde dezelve spaarzaamer te gebruiken, om ze een leevendig gevoel te doen verwekken. Niets trest den Leezer sterker dan de verrassing; en deeze kan geen plaats hebben, wanneer men de zaaken, die hem moeten verbaazen, al te zeer vermenigvuldigt. Gelukkig is het bedaarde vernuft, dat zo wel in dichtmaat, als in onrym, de ontmoetingen en plaatzingen met kieschheid doet voorkoomen. Een tuin, met watervallen en bosschaadjen opgevuld, verveelt my schielyk, terwyl ik in verrukking opgetogen worde, wanneer ik slegts, als by geval, hier en daar een groen priëel en eene waterkom ontdekke. De Violieren vertoonen zich oneindig schooner, wanneer zy zich slegts ten halve van onder digte bladen vertoonen: Het bedekte wekt onze nieuwsgierigheid. 'Er zyn geene schoonheden, dan by vergelyking. Wanneer zich alles even prachtig vertoonde, zouden onze oogen schielyk der verwonderinge moede worden. De natuur, die het voorschrift behoort te zyn van elken schryver, verwisselt in dier voegen haare vergezigten, dat zy nimmer het gezicht afmatten: men vindt de heerlykste weiden in de nabyheid der eenvoudigste vlakten, en eene bekoorlyke rivier besproeit dikwyls de zyden van eenen somberen heuvel. Herhaal deeze lessen, myn waardste Abt, om onze Dichters, indien het mogelyk is, te geneezen, van die verkwisting van schoonheden, die anders niets zyn dan een hoop gouds, zonder orde en zonder smaak op één geworpen. Men waardeert even zeer uwe schriften, als men zich over uwen geest verwondert; en wanneer een Tydschryver deeze dubbele eer heeft verworven, mag hy als meester spreeken; vast verzekerd zynde, dat men hem gehoor zal verleenen. Nog jong Scholier zynde, verloor ik eenen myner makkeren, met wien ik, door eene onderlinge overéénkomst van aart en nei- | |
[pagina 182]
| |
gingen, op het naauwste was verbonden. Hy stierf, helaas! na dat wy veele eenzaame wandelingen met elkanderen gedaan, veele bedenkingen gemaakt hadden over zaaken, die wy nog niet wisten, maar egter verlangden te kennen; ik geloofde myne smart niet beter te kunnen verdooven, dan door hem eenige Versen toe te wyden, in de overtuiging, waarin ik toen reeds was, dat wy slegts van staat veranderen, wanneer wy schynen te sterven. Ik verhefte bovenal zyne oprechtheid en Godsvrugt; want hy was een voorbeeld in deugden. Maar dit Lofdicht was, gelyk men my onder 't oog bragt, daarin gebrekkig, dat het overlaaden was met schilderyen. Ik vlogt in het zelve alle de schoonheden der velden, zonder den Leezer tyd te geeven, om zynen adem te haalen. Het was eenen boom gelyk, die ten eenemaal bedekt is door zyne takken en bladen, en waaraan men geheel geene vruchten ontdekt. Van dit oogenblik af, verloor ik den moed om Versen te maaken. Ik vergenoegde my met de Dichters te leezen, en my toe te leggen op de kennis van hunne gebreken en schoonheden. Dit alleen speet my, dat myn werk, zo vol onvolmaaktheden, niet tot de nakomelingschap zoude overgaan, daar myn Vriend, in allen opzichte, de eer verdiende van onsterfelyk te weezen. Nimmer zal hy uit myn hart worden uitgewischt; en zie daar eene toevlucht, die waare vrienden hebben van den kant des gevoels, wanneer de geest te kort schiet, om hunne vriendschap naar waarde uit te drukken. Zodanig is myne gesteldheid ten uwen opzichte. Zet myne denkbeelden aan eene zyde, om alleen te letten op de genegenheid, met welke ik my aan u verbonden heb: dan zult gy vinden, dat ik, indien ik geen schoone praater ben, ten minsten den naam verdiene van eenen goeden Vriend en Dienaar. Stel my op de proef!’ |
|