Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeven op de Slakken, door J.C. Schaeffer, Raad van Z.M. den Koning van Denemarken en Noorwegen, Prof. Hon. te Altena enz. enz. Met zeven naar het leven gekleurde Plaaten. Uit het Hoogduitsch vertaelt. In 's Gravenhage by J. du Mee 1776. In gr. 4to. 52 bladz.HEt aangroeien van nieuwe Koppen aan Slakken, welker Koppen volkomen afgesneeden waren, eerstmaal door den Heer Abt Spallanzani ontdekt, is aan niet weinig tegenspraak onderhevig geweest; niet alleen ter oorzaake van de ongemeene zonderlingheid van het verschynzel, maar ook, en wel te meer, om dat verscheiden Onderzoekers der Natuure, in hunne Proefneemingen deswegens, niet geslaagd zyn. Intusschen is 't 'er egter zo mede gelegen, dat andere oplettende Waarneemers, door herhaalde Proefneemingen overtuigd, het gezegde van den eerstgenoemden als onwraakbaar bevestigd hebben. Onder die laatsten komt bovenal in aanmerking de Hoogleeraer Schoeffer, als die geen moeite ontzien heeft, om alles wat daar toe eenige betrekking had, met de uiterste naauwkeurigheid na te gaan; naar uitwyzen van zyne daaromtrent, in 't Hoogduitsch, gemeen gemaakte Proeven, welken thans, ook in 't Nederduitsch, den Liefhebberen van soortgelyke onderzoekingen aangebooden worden. | |
[pagina 159]
| |
In het Geschrift, dat eene beschryving zyner Proeven, met nevensgaande Aanmerkingen over dit onderwerp, behelst, levert hy ons eerst eene beknopte aanwyzing, in eene nevensgaande Plaat, van die deelen der Slakken, welken hier byzonder in overweeging komen. Daaraan hegt hy eene melding zyner eerste Proeven; en deelt ons vervolgens insgelyks zyne laatere Proeven mede; welke allen trapswyze gestrekt hebben, om hem volkomen te overtuigen van de echtheid der waarneeminge van den Heer Spallanzani. De Autheur had reeds al vroeger, doch by toeval, en zonder 'er verder agt op te geeven, ontdekt, dat het doorsnyden der Slakken, met eene schaare, als de sneede niet juist in 't midden, maar meer naar vooren, en byzonder aan den Hals en den Kop geschiedde, niet terstond doodlyk ware. Toen hy vervolgens de waarneeming van den opgenoemden Heer geleezen had, bragt hem zulks tot meerder opmerkzaamheid, in 't doorsnyden der Slakken. Wel dra ontdekte hy dat veelen aan die doorsnyding stierven, maar hy werd tevens gewaar, dat anderen 't leeven behielden, en, vroeger of laater, dus gewond, wegkroopen. Eene gezetter proefneeming met Slakken, wier agterlyf afgesneeden was, en zulken, wier Koppen weggenomen waren, leerde hem, dat niet alleen de eersten, op den tweeden dag, maar ook de laatsten van den derden en vierden dag af aan, (buiten de beweegingen die zy gemaakt hadden,) hun voedzel gezogt hadden, aan de by haar geleide Boonbladen; ook ontdekte hy, na verloop van eenigen tyd, dat ze werkelyk nieuwe Koppen bezaten. Wat laater vond hy, by 't zoeken na Slakken in den Tuin, ter plaatse daar hy 'er voor eenigen tyd etlyken doorgesneeden had, eene Slak met eene wanstaltigen Kop, vermoedelyk een vroeger doorgesneeden; waaraan hy te minder twyfelde, om dat de Kop, na verloop van eenige dagen, eene natuurlyker gestalte kreeg. Hy waagde het haar anderwerf den Kop af te snyden; maar dit viel doodlyk uit. In dien zelfden tyd beroofde hy eenige Slakken van hunne bovenste Voelhoornen, en na ongeveer eene maand was haar gemis weder hersteld. Ook sneed hy 'er nog eenigen de Koppen af, en, schoon zommigen het bestierven, zag hy anderen nogtans, na verloop van eene maand, met nieuwe Koppen voorzien. Op eene soortgelyke wyze beproefde hy 't, met het afsnyden der agterlyven, dat by sommigen van geen gevolg was, maar by anderen volkomen hersteld werd. Alle de dus ver gemelde Proeven zyn gedaan op naakte | |
[pagina 160]
| |
Slakken; verder heeft de Autheur insgelyks zyne waarneemingen voortgezet op de Hoorn- of Huisjes-Slakken, met een verschillenden uitslag; doch zo dat ze hem genoegzaame bewyzen aan de hand gaven, ter verzekeringe, dat, wanneer de sneede naar den eisch gedaan is, en alles zig met de Slak wel schikt, de afgesneeden deelen, door eene aan- of uitgroeijing van nieuwen, vergoed worden. De Hoogleeraar geeft van alle zyne genomen Proeven een ten uiterste naauwkeurig verslag; en men kan 'er ten duidelykste uit afneemen, dat hy alle mogelyke oplettendheid, zo in 't doen als in 't beschryven der Proeven, in agt genomen heeft; dat ook doorstraalt in de Plaaten, welken ons den uitslag dier Proeven, naar 't leeven afgebeeld, onder 't oog brengen. Wyders gaat des Autheurs berigt vergezeld van aanmerkingen, zo nopens de Proeven zelven, als wegens de Natuurlyke Historie der Slakken, en de byzonderheden, die nog een nader onderzoek eischen. Tusschen beiden deelt hy ook nog mede eene beantwoording der tegenwerpingen en twyfelingen, welken hem voorgekomen zyn; dat dienen kan, om deeze en geene zwaarigheden uit den weg te ruimen, of af te snyden; terwyl een nader onderzoek best geschikt is, om dezelven daadlyk weg te neemen. - Het Stuk is zekerlyk, in den eersten opslag, zeer vreemd; dan na alle de bekende en erkende Proefneemingen, zo met de Polypen als met verschillende soorten van Wormen, kan 't niet volstrekt verwerpelyk voorkomen; en als men deeze Proeven met de nevensgaande Aanmerkingen van den Hoogleeraar nagaat, vervalt bykans alle twyfelingGa naar voetnoot(*). Natuurlykerwyze moet dit veelen aanzetten tot het doen van nieuwe Proefneemingen; dan nadien 'er, om hier in wel te slaagen, geene geringe opmerkzaamheid vereischt wordt, zo hebben we geoordeeld sommigen geen ondienst te zullen doen, met hun, ter deezer gelegenheid, nog te melden, 't geen de Heer Abt Spallanzani deswegens gezegd heeftGa naar voetnoot(†). Wanneer men het Hoofd eener Slek wederom wil doen | |
[pagina 161]
| |
aangroeijen, moet men, vooreerst, de ontleeding dezer Dieren wel verstaan, om de juiste plaatze van het Hoofd te bepaalen. Dan het Hoofd is bij de Aardslekken moeijelijk van het begin der Romp te onderscheiden. Het strekt zich echter gewoonelijk, wanneer de Slek geheel uit zijn huisje is, van het voorste gedeelte des Lichaams zeer weinig verder dan de wortelen der twee groote Hoornen uit. Wanneer men het daaromtrent afsnijdt, kan men zich dikwils verzekerd houden van een nieuw te zullen zien voortkoomen. Doch het gelukt ook niet altoos, want schielijk gaat men de paalen in de afsnede te buiten, en schielijk koomen 'er nadeelige omstandigheden in de bewaaring, enz. voor. Snydt men ondertusschen zo verre niet af, en heeft men den geheelen kop niet weggenomen, dan sterven gemeenlijk weinigen, en de meesten krijgen eenen nieuwen kop. Gaat de snede verre achter de twee groote Hoornen, zo moet het Dier, zonder hoop van redding, sterven; want dan zo heeft men, benevens het Hoofd, nog verscheide andere Deelen des Lichaams afgesneden. Ten tweeden, hebben alle de soorten van Slekken, met welke ik, in het land van Modena en Reggio, mijne proeven genomen hebbe, het vermogen van zich te vernieuwen: doch deze vernieuwing gelukt bij zommige beter dan bij andere: gemakkelijker vernieuwen zich de eetbaare Slekken, van middelmaatige grootte, wanneer zy tot haaren volkomen wasdom gekomen zijn: moeijelijker die, welke men niet eet, die verscheidenerleije kleuren hebben en zich in de hoven ophouden. Van de uitlandsche soorten kan ik niets zeggen, dewijl ik met dezelve geene proeven genomen hebbe. Ten derden is ieder jaargetijde tot deeze Wedervoortbrenging niet geschikt, maar alleen de warme voorjaarsdagen naast den Zomer. 'Er wordt namelijk een aanzienlijke trap van warmte toe vereischt. In de koudere jaargetijden kan men echter door eene warme kagchel zijn oogmerk bereiken. Deeze aanmerkingen houde ik voor zeer noodzaakelijk, wanneer men deeze proeven wil voortzetten. Ik geloove, dat het zommige, die mijne proeven omtrent het wederaangroeien van het Hoofd en den Staart der Slekken herhaald hebben, alleen daarom niet gelukt is, om dat zij de voorgeschrevene regelen van omzichtigheid niet hebben in acht genomen. Mij zijn twee Natuurkundigen bekend, welke de Slekken, zonder gelukkigen uitslag, verminkt hebben, namelijk de Heer wartel in Artois, en de Heer bomare te Parijs, doch de laatste met veel minder zorgvuldigheid en voorzichtigheid.’ |
|