Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeknopte opheldering van eenige plaatsen uit het Nieuwe Testament, voornaamlyk geschikt, om eenige donkerheden, misvattingen en verkeerde werkzaamheden van mingeoeffende Christenen te verbeteren, door C. Brinkman, Bedienaar van 't H. Euangelie te Dirks-Land en Melis-Zand. Eerste Stuk. Bevattende Ophelderingen over de vier Euangelisten. Te Dordrecht by P. v. Braam 1776. Behalven het Voorwerk 339 bladz. in groot octavo.OVereenkomstig met het gemelde op den Tytel is dit Werk geschreven, niet zo zeer voor geleerde als wel voor min geoefende Christenen, die 'er een aental van stichtelyke en gemoedlyke bedenkingen in zullen ontmoeten, waer van ze met vrucht gebruik kunnen maken. De Eerwaerde Brinkman naemlyk heeft zich meer toegelegd, op het voordragen van enige ernstige overwegingen over deze en gene plaetzen des Nieuwen Testamentes, dan wel op het mededeelen van tael- en ondheidkundige navorschingen; en zyn arbeid dient byzonderlyk ter afwendinge van zodanige denk- en leerwyzen, die een schadelyken invloed op de Deugdsbetrachting kunnen hebben. - Hy heeft zich, zo als hy in de Voorreden meld, gedrongen gevonden, om dit zyn Werkje in 't licht te geven; en 't is hem toegeschenen, dat God, wien hy gesmeekt had, of het Hem behaagde, dat hy Hem, en zynen Volke, met de pen zoude dienen, daer in een welgevallen nam. Schoon dit denkbeeld enigermate vreemd moge voorkomen, baert het echter hier geen nadeel, om dat zyn Eerwaerde zich daerdoor geen de minste onfeilbaerheid aenmatigt, maer alles aen den toets der oprechten overlaet. Zyne gedachten van de verhooring zyns gebeds steunt, naer 't ons voorkomt, grootlyks op die stelling, welke ons in zy- | |
[pagina 147]
| |
ne opheldering van Luc. I:13, nopens het verhooren van Zacharias gebed, voorkomt. Te weten: ‘dat men 't voor een gunstig teeken van Goddelyke verhooring mag aanzien, als de Heer het hart byzonder opwekt tot eenig werk, dat ter verkryginge van het gebeedene geschikt is, wanneer Hy den weg daar toe oopent, en daar in hulpe en voorspoed schenkt.’ Volgens deze stelling zou ieder, die, op zyn gebed, ene sterke neiging tot een zeker werk gevoelt, en daer in, naer zyne gedachten, gelukkig slaegt, zulks mogen aenmerken als ene verhooring zynes gebeds; dat echter niemand, zo we vertrouwen, in die uitgestrektheid, (zelfs ten goede genomen,) zal toestaan. Intusschen baert die stelling, ten opzichte van dit Geschrift, ook gene zwarigheid, daer zyn Eerwaerde, zich geen onfeilbaerheid aenmatigende, de zaek der Deugd ten ernstigste handhaeft. Dit getuigen ons, ten voorbeelde, 's Mans bedenkingen, by gelegenheid van des Doopers antwoord op verscheiden vragen, Luc. III:10-14. ‘Myn eenige toeleg, zegt hy, in 't schryven over deeze versen is, om de aandagt van mynen Lezer hier stil te houden, by Joannes raad aan zyne verleegene vragers, voor zoo verre dezelve, als in onze dagen zeer ongewoon, vreemd voorkomt. Wanneer boetvaardige en bekommerde Zondaars, in onze tyden, vragen, wat moeten wy doen om zalig te worden, om den toekomenden toorn te ontvlieden? dan worden hun gewoonlyk gansch andere bestieringen toegedient, en men zoude niet zeer wel in zyn schik zyn, als men ruime milddadigheid jegens armen, eerlykheid en getrouwheid, alle billykheid en regtmatigheid in zyn beroep, hoorde, als voorname pligten, aanpryzen! men zoude veel beter gestigt zyn, als de Zielenbestierder breed sprak van gestalten des gemoeds, van oeffeningen, van Godsdienstigheid in 't verborgen, in vroome gezelschappen, en in de HeiligdommenGa naar voetnoot(*), men wil daarvan liever werk maaken, dan van milde weldadigheid en getrouwe kwyting van zyn beroep, met afstand van karigheid en slegtigheden, welke, omtrent den onregtveerdigen Mammon, gewoonlyk gepleegt worden! Wat zal men nu hier van zeggen? Hebben Joannes, die grootste van alle Propheten, die voor hem geweest zyn, Jesus, die op die zelvde wyze gehandelt heeft, en de A- | |
[pagina 148]
| |
postelen, die dit gevolgt zyn, in hunne bestieringen misgetast? dat zy verre! zy hebben ongetwyffeld ook grooten prys gesteld op een vernieuwt hart, op inwendige zielswerkzaamheden van ootmoed, berouw en een levendig geloofGa naar voetnoot(a), zaken, welke Joannes in deeze vragen zal vooronderstelt hebbenGa naar voetnoot(b). Maar zy hebben zeer wel doorgezien, dat de menschen gewoonlyk, door al te groote eigenlievde, en verkleevtheid aan hunne goederen beheerscht worden, en zeer gebrekkig in de lievde tot hunne behoevtige Naasten zyn; - en dat zy niet gemakkelyk van kwade gewoonten, welke in hun beroep en leevenswyze in zwang gaan, afstand doen. Even daarom hebben zy op de bewyzen van lievde, zoo als de waereld die niet beevt, en op zulk eene regtveerdigheid en getrouwheid in der menschen beroep, als in de lieden deezer waereld zelden gevonden word, wyslyk aangedrongen, als de noodigste en beste blyken van eene waaragtige bekeering en een leevendig geloov des harten. Bedenk, om hier van eene genoegzaame overreeding en diepen indruk te verkrygen, met gezetten aandagt, Matth. V:23-26, 29, 30, 39-48. XIX:18-22. XXIII:23. Rom. XIII:8-10. 1 Cor. XIII:1-8. Tit. II:11, 12. Jac. I:27. 1 Joh. II:9-11, 29. III:7, 14-19, en IV:7, 8, 20, 21. ‘Dewyl dan, Gelievde Vrienden, deeze de Leer is van 's Heilands Voorlooper, van den Heere Jezus Christus zelven, en van zyne Apostelen, laten wy tog naar dezen regel wandelen, en naar dit rigtsnoer ons zelven en anderen afmeeten! Zien wy dat iemand naarstig in de Kerk komt, ontmoeten wy hem in de gezelschappen der Godvrugtigen, hooren wy hem van zielswerkzaamheden, gestalten en ondervindingen spreeken, en zyn wy op goede gronden verzeekert, dat hy zyn Broeder ziet gebrek lyden, zyn hart en hand voor hem toesluit, dat hy oneerlykheden in zyn beroep, en andere slegtigheden in zynen stand blyvt aanhouden; wy mogen denzelven niet gerust stellen, maar wy moeten hem genoemde of zoortgelyke plaatsen der H. Schrift voor den geest brengen, op dat hy niet op het zand bouwe en rampzalig valleGa naar voetnoot(c). Maar zien wy van iemand, dat zyn hart in lievde bewogen | |
[pagina 149]
| |
word jegens zynen medemensch, dat hy geevt en leent mildelyk en blydelyk, dat hy zig zuivert van de besmettingen, welke in zyne beroeping en leevenswyze plaats hebben, matig en regtveerdig begint te leeven; bemerken wy daarby, dat hy in 't verborgen God zoekt, dat hy gaarne naby is, om Gods woord te hooren, dat hy de vromen en hunne verkeering liev heeft, al ware het, dat hy minder onderscheiden en vlot in 't spreeken van zyne zielswerkzaamheden bevonden wierd; wy mogen van den zoodanigen wel wat goeds denken, en hem Jac. I:26, 27. Joh. III:14, 19. IV:7, 16, en soortgelyke texten wel voorhouden, tot zyne bevestiging, tot opwekking om den God der goedertierenheid te looven, en om daar in meer overvloedig te worden. - Och dat ik, dat alle Gods knegten en volk, leeren mogten, te spreeken en te doen naar het zuiver en overdierbaar woord van God!’ |
|