| |
Natuurlyke Historie van Holland. Door J. le Francq van Berkhey. M.D. Met noodige Afbeeldingen. Derde Deels Vyfde Stuk. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel 1776. In groot octavo 152 bladz.
MEt de beschouwing der Volksgewoonten en Lands eigen Plegtigheden der Natie, bragt de Heer van Berkhey het, in 't voorige Stuk, niet verder, dan tot het geen het huwelyk, het gebooren worden, en de opvoeding der kinderen betreft. Thans agtervolgt hy dit onderwerp, met het naspooren van de Kinderlyke vermaaken en Manlyke uitspanningen der Hollanders. By die gelegenheid geeft hy ons een verslag van de voornaamste Spelen der Natie, waar mede dezelve zig, zo in de eerste Kindsheid, als tot Manlyke jaaren gekomen zynde, by uitspanning vermaakt. In 't behandelen van zulk een onderwerp moesten natuurlyk veele kleinigheden in overweeging komen, die, op zig zelven beschouwd, van te weinig belang scheenen, om 'er de aandagt op te vestigen. En men zou 't veelen Leezers niet wel kwaalyk kunnen neemen, dat zy in den eersten opslag
| |
| |
oordeelden, dat de Autheur 'er wat te veel werks van gemaakt had. Intusschen heeft hy 't egter indiervoege uitgevoerd, dat het zyne nuttigheid kan hebben; te meer, daar hy, onder 't voordraagen van verscheiden dier byzonderheden, ons te gelyk onder 't oog brengt, eenige oudheidkundige aanmerkingen, die ons de herkomst van zommige Spelen, welken onze Voorvaders van de Romeinen ontleend hebben, aantoonen; terwyl anderen zyner ingevlogten bedenkingen dienen, om ons den geest der Natie, den smaak der Hollanders, en de veranderingen die zy, ook ten deezen opzigte, door den tyd ondergaan hebben, te leeren in agt neemen. Onze Autheur, wel bezeffende, dat veelen ligtlyk zouden oordeelen, dat dit alles geen betrekking had tot zyne Natuurlyke Historie, beantwoordt de zodanigen met het afloopen van die beschouwing; en verledigt zig voorts tot het mededeelen zyner Aanmerkingen over de Spys en den Drank der Hollanderen. Zyne deswegens gemaakte Aanmerkingen dienen tevens, om, door het voorstellen van de Diëet of Leevenswyze der Natie, ten aanzien van derzelver Voedzel, een grondslag te leggen, voor zyne volgende verhandeling, nopens onze Natuurlyke Lands- en Volksziekten.
In deeze twee Hoofdstukken, gaande over het Voedzel der Natie, 't zy gewoonlyk, 't zy in hunne gasteryen, of in andere omstandigheden; mitsgaders over derzelver Ziekten, welken, zo uit de gesteldheid der Lugt en des Lands, als uit die des Volks zelve en hunne leevenswyze, voortvloeien, toont de Heer van Berkhey, dat hy dit gewigtige Stuk, met alle hem mogelyke oplettendheid, behandeld heeft. Hy verleent ons een naauwkeurig verslag van de verschillende soorten van Spyzen en Dranken, met nevensgaande aanmerkingen over derzelver gebruik, en de vroegere en laatere leevenswyze der Hollanderen, ten deezen opzigte; waar uit men reeds eenigermaate kan afneemen, wat, zynes oordeels, der Natie heilzaam, en wat voor dezelve schadelyk zy; dat egter in 't volgende Hoofdstuk nog bepaalder aangeweezen wordt. Ter duidelyker ontvouwinge van zyn bedoelde in 't zelve, stelt hy zig voor, na te gaan, eerst de gewoone nadeelige natuurlyke oorzaaken, voor de gezondheid der Hollanders, die men in den Dampkring of de Lugt te zoeken heeft; en ten tweede, de voornaamste ongesteldheden der Hollanders, die uit het misbruik van Spyze en Drank ontstaan. En het naspooren van den invloed deezer twee
| |
| |
hoofdoorzaaken geeft hem inmiddels aanleiding, om het oog te slaan, zo op de gesteldheid van ons Gewest, als op de zeden onzer Landzaaten; voor zo verre die medewerken, tot het koesteren van kwaalen, welken uit een samenloop deezer oorzaaken gebooren worden.
Ter behandelinge van het eerstgenoemde gedeelte, legt hy ten grondslage, eene beknopte voordragt van den invloed van den Dampkring of dien der Lugt, op het menschlyk gestel, dat hy vervolgens op onze Natie in 't byzonder overbrengt; waaromtrent hy zig, met betrekking tot de algemeene gesteldheid van ons Gewest en deszelfs Lugtsgesteldheid, indeezervoege uitlaat.
‘De Aardrykskundigen stemmen daarin overeen, dat ons Holland, liggende, nagenoeg, tusschen 51½ en 53½ graad (Noorderbreedte,) te tellen is onder de Noorder-Landen, bepaaldlyk behoort, onder het negende Klimaat, en diensvolgens onderhevig is aan een kouden en tevens zwaaren wateragtigen drukkenden Dampkring. Voegt hier by, dat dit Land, zo als het by de Ouden alrede bekend stond, nog heden onder de laagste en vlakste Landstreeken van Europa geteld word, ja, gelyk buffon wil, het laagste Land van de geheele Wereld is. Merkt dan te gelyk nog op, hoe drassig en moerassig het zy, daar het in zynen boezem ontvangt twee der waterrykste Rivieren van Europa, de Maas en den Rhyn; welken zig hier met de Zee vereenigen, Dit maakt het Land vol Meeren, Poelen en doorsnydingen van Vaarten. - Als men deeze gesteldheid des Lands in agt neemt, begrypt men ligtlyk, dat de uitwaassemingen van zulk een waterryk en moerig Gewest, vereenigd met die van de groote Noordzee, en de uitgebreide binnenlandsche Zuiderzee, ons natuurlyk Klimaat, nog sterker dan elders in de Noorder-streeken, met waterdampen, en gevolglyk drukkende verhevelingen, bezwangeren. Uit dien hoofde heerscht 'er ook in ons Klimaat, gelyk de dagelyksche ondervinding leert, eene geduurige ongestadigheid van hette en koude, die veelvuldige wisselvallige veranderingen te wege brengt; zoo dat de Saisoenen nu gerekt, dan versneld schynen te worden, ja somtyds in weinig uuren elkander schynen op te volgen. Hier toe brengen wel inzonderheid de Winden in dit Gewest niet weinig toe, daar ze 't eene oogenblik eene vogtige en 't andere eene drooge, nu eene heete, dan eene koude Lugt aanvoeren. - Op de beschouwing van dit alles mag men den Dampkring, of de
| |
| |
Lugtsgesteldheid, met betrekking tot het Klimaat van Holland, en de naastliggende Landen, gegrond, indeezervoege beschryven. Onze Dampkring, die, ingevolge van deszelfs aart, de Lichaamen der geenen, die dit Gewest bewoonen, omringt, en op dezelve drukt, is inzonderheid vervuld met koude, vogtige, zoo aardsche als Zeezoutige Dampen, welken uit het moerassige Land, de Rivieren, veelvuldige Waterplassen, de groote Noordzee enz. uitwaassemen. Hierdoor is onze Lugtsgesteldheid bovenal onderhevig aan de spoedigste, ja oogenbliklyke, veranderingen, ter oorzaake van den snellen invloed van hette en koude, op zodanigen Dampkring. En deeze wisselvalligheid is te grooter, door de veranderlykheid der Winden, die den Dampkring verschillend beweegen, en de Lugt onderscheiden vogtig maaken. Een Zuidweste- en Weste Wind voert zeer vogtige Dampen met zig; maar een Noordweste- en ook wel eens een Zuidelyke Wind geeft aan den Dampkring eene gemaatigde vochtigheid; daarentegen maakt een Noorde- of Ooste Wind ons Lugtgestel droog en schraal; terwyl de Noordooste Wind, één onzer beste lugtzuiverende Winden, allermeest eene gemaatigde droogte aan onzen Dampkring verleent.’
Onzen Dampkring dus beschreeven hebbende, toont hy vervolgens, welken invloed dezelve op de Natie heeft, zo met eene koude als met eene warme Lugt, daarbenevens wat men te denken hebbe van de natuurlyke uitwerkingen van den meestgemaatigden Dampkring op onze Landsgenooten, 't zy in den Zomer, 't zy in den Winter. Dit leidt hem verder ter overweeginge van den invloed der Uitwaassemingen; en wel byzonder van de Vraag, of 'er in de Zeedampen, of de uitwaassemingen der Zee, eene stoflyke zelfstandigheid zy, die eene Land-eigen Ziekte of ongesteldheid te wege brengt? De Heer van Berkhey pleit in dit geval zeer sterk voor de ontkennende zyde, en beweert dat de uitwaasseming der Zee ten minste geen algemeen Scorbutik uitwerkzel heeft. Het artykel der Uitwaassemingen verder afgehandeld hebbende, brengt hy ons onder het oog, dat de Hollanders, in zulk eene Lugtsgesteldheid leevende, voor verre het grootste gedeelte van eene Phlegmatike koude gesteldheid zyn; indiervoege, dat de bovenal heerschende getemperdheid onzer Natie meer naar het wateragtige dan naar het bloedryke overhelle. Na 't voorstellen deezer algemeene aanmerkinge, die, gelyk de Autheur zegt, over 't geheel doorgaat, doch haare uitzonderingen en trapswyze verscheidenheid heeft, gaat de Heer
| |
| |
van Berkhey over, tot eene byzondere voordragt, van de voornaamste ongesteldheden, welken, hier te Lande, uit onzen Dampkring ontstaan. Dat gedeelte levert een aantal van Ziektekundige aanmerkingen, die overweeging verdienen, en men ontdekt 'er bovenal in, dat onze Autheur het op verre na niet eens is, met dezulken, die het Scorbut, om zo te spreeken, de hoofdrol laaten speelen. Hier tegen verzet hy zig telkens, wanneer dit denkbeeld wat sterk voorkomt, en uit dien hoofde legt hy 't 'er ook bepaaldlyk op toe, om, tot de beschouwing deezer ongesteldheid gekomen zynde, te toonen, dat men dezelve eerder als eene Europische Ziekte van het Noorden, dan als eene Land-eigenziekte der Nederlanders, en vooral van onze Hollanders, gelyk zommigen willen, heeft te beschouwen. Hy ontkent geenszins, dat het Scorbut hier te Lande overvloedig voorkomt, ‘dan 't is, zegt by, naar myn inzien, geen eigentlyke Landsziekte, welke bepaaldlyk uit den aart des Lands en des Dampkrings gebooren word; maar het is eene ziekte, welker besmettend Zaad, in den grond onzer eigenlyke Landsziekten en eenige streeken, juist het noodige voedsel vind, om sterker te woeden, in die plaatsen daar ze wortelen kan schieten; en dus langs de geheele Noordzee, juist niet overal, maar slegts in zulke streeken, welke meest met die van ons Land overeen komen. - Ik stem, zegt hy, daarom ook gaarne toe, dat het eene Ziekte is, welke zeer doorslaande in ons Land heerscht, en heb 'er niets tegen, dat men 't, in een bepaalden zin, eene eigentlyke Ziekte der Hollanders noeme; maar men behoort, myns eragtens wel op te merken, dat zy haare sterkste kragt alleen oeffent in sommige Distrikten van ons Gewest: dat zeker, aangezien de kleenheid van Holland, de oplettendheid van oordeelkundige Geneesheeren wel waardig is; of ook de ondervinding hen door den tyd in staat mogte stellen, om dit stuk naauwkeuriger uit te werken.’
Wyders volgt hier, op de gemelde soort van Ziekten, volgens de gemaakte verdeeling, eene overweeging van de ongesteldheden der Hollanderen, die uit het misbruik van Spys en Drank ontstaan. Dit gedeelte levert der Natie inzonderheid eene reeks van opmerkingen, die haar in haare gewoone leevenswyze veelzins te stade kunnen komen; en men zal dezelven met te meer genoegen mogen nagaan, om dat de Heer van Berkhey dit Stuk ontvouwt als een
| |
| |
Geneesheer, die 't 'er niet op toelegt, om der Natie eene gezette Dieet voor te schryven, maar om dezelve tegen het misbruik te waarschouwen.
Onder het voorstellen van deeze Ziektekundige aanmerkingen, spoort hy meermaals onze Geneesheeren aan, tot een nader onderzoek van deeze en geene byzonderheden hier toe betrekkelyk, en dit dringt hy, met het afloopen van dit Hoofdstuk nog nader aan; dat hy voorts besluit met een naauwkeurig verslag van de voorzorg, welke men hier te Lande gebruikt, ter afweeringe van de Pest en andere befmettende Ziekten, welke men gewoonlyk het houden van Quarantaine noemt. Het gewaagen hier van zet hem aan, om het geluk onzer Landzaaten te verheffen, daar wy, minder dan veele andere Volkeren, aan zulke verdervelyke Ziekten onderhevig zyn; terwyl 't ons voorts aan geene Inlandsche Kruiden ontbreekt, om onze gewoone Landsziekten tegen te gaan. ‘En eindelyk merke men, zegt hy, uit al het voorgestelde nog op, hoe 't wel verre van daar zy, dat dit Holland voor de Gezondheid, ongunstiger zou weezen, dan andere Gewesten. Neen! 't heeft, gelyk alle andere Landen wel zyne byzondere Ziekten; maar 'er heerscht ook tevens eene gezondmaakende Lugts- en Landsgesteldheid. Dit laatste word genoeg bevestigd, door duizend Vreemdelingen van allerleien Landaart, welken hier, gezond en sterk, tot in den hoogen ouderdom leeven. Ook komen onze Landzaaten, over 't geheel, tot geen minder, zoo niet tot hooger, trap van jaaren, dan de Inwoonders van eenig ander Europisch Gewest.’ Dan dit laatste betoogt de Autheur nader, in het volgende Hoofddeel, dat geschikt is, ter overweeginge der naaste bepaalingen van den leeftyd der Hollanderen, waarmede dit vyfde Stuk beslooten wordt.
In dat Hoofdstuk verzet de Heer van Berkhey zig ten ernstigste, tegen een vry algemeen vooroordeel, als of de Hollandsche Lugt ongezond ware, en dat de Hollanders uit dien hoofde geen hoogen ouderdom bereikten. Ter wederlegginge hier van, beroept hy zig niet alleen op bygebragte berigten, wegens etlyke byzondere Districten, maar hy toont daarbenevens, uit onze Sterflysten, ten duidelykste, dat de Menschen in Holland tot een zo hoogen, zo niet tot een hooger, ouderdom komen, als in andere Gewesten van Europa. Hy heeft ten dien einde onze Sterflysten met alle opmerkzaamheid nagegaan, en geeft ons in dit Hoofddeel, onder 't voordraagen van verscheiden aanmerkingen nopens dit
| |
| |
onderwerp, een naauwkeurig verslag van het gunstige denkbeeld, dat wy 'er desaangaande uit moeten vormen. - Naar uitwyzen dier Sterflysten toch, welken ons, gelyk de Autheur tevens doet zien, een regelmaatig begrip geeven van het gemeene beloop en den toestand der Sterfgevallen in ons Vaderland, is 't blykbaar, dat 'er in onze Hollandsche Provincie, over 't geheel genomen, geen meer menschen sterven, dan elders in Europa. En wat den ouderdom betreft, 't geen de Autheur hier bybrengt, uit de berekening der Lyfrenten, en de naauwkeurigste Sterflysten, toont ontegenzeggelyk, dat onze Hollanders hierin andere Volken veeleer overtreffen, dan dat ze by hen te kort zouden schieten; waarvan ook eene menigte van stokouden in ons Gewest nog dagelyks getuigenis draagt. - Dit alles doet den Heer van Berkhey, met het hoogste regt, ten slot schryven. ‘Alles loopt gevolglyk samen, om een ieder op goeden grond te overtuigen, dat een gezond en arbeidzaam Volk, het welk zig stoutlyk tegens de Lugtsgesteldheid eener Landstreeke verzet, zig verharden kan, tegen den ongunstigsten invloed der Klimaaten; mitsgaders dat de Natuur zig zelve, als 't ware, schikt, naar de bepaalde perken, die de aanbiddelyke Bestuurder van leeven en dood aan 's Menschen leeftyd gesteld heeft. Wel byzonder strekt het, om onze Hollanders te doen opmerken, hoe de Voorzienigheid, die hen zegent met Vryheid in den Godsdienst en Burgerstaat, met rykdom en overvloed, ja met ontzag by hunne vyanden, hen ook, ter verbaazinge hunner nayverige en hen versmaadende Nagebuuren, met de vermogens tot een gezond en lang leeven begiftigt: zelfs in zoo verre, dat diepdenkende berekenaars van 's Menschen leeftyd zien, hoe hunne sterkst overtuigende berekeningen, ten voordeele hunner uitgebreide Landen en Ryken opgesteld, te kort schieten, by die van zoo een kleen plekje waterig Land, als ons Holland is.’ |
|