Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.Mosaisch Recht, of de Ziel der Wetten van Moses, haare betrekking te dier tyd, op de Regeeringswys, Zeden, Landstreek, Godsdienst, Koophandel, aloude Gewoonten enz. Door Johann David Michaëlis, Hoogleeraar in de Wysbegeerte, te Gottingen; Lid van de Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem enz. enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. VIde Deel. Te Haarlem by J. Bosch 1776. Behalven de Voorreden en twee Registers 174 bladz. in groot octavo.MEermaalen maaken wy, by 't melden der Tytels, in de opgave der Boeken, gewag van de Voorreden en de Registers, om onze Leezers de grootte van het Werk, 't welk wy aankondigen, te doen weeten; doch zelden met zo veel reden als tegenwoordig, naardemaal de Voorreden en de Registers dit Deel zelve in grootte overtreffen; de eerste alleen beloopt 128, en de laatste zamen genomen 148 bladz. Over de uitgestrektheid van de laatste hebbe niemand zich te verwonderen, zy gaan over 't geheele Werk van VI Deelen; en geeven ons eene lyst van de Voorkomende en opgehelderde Schristuurplaatzen, en van de Merkwaardigste Zaaken. De Heer johan georg purman, Rector van het Gymnasium te Frankfort aan den Main, heeft zich der moeite van een breedvoerig Register op te stellen, gelyk de Heer michaëlis ons berigt, wel willen getroosten; en elk Gebruiker deezes Werks is hem daar voor dank verschuldigd: en 't heeft zeker den Vertaaler niet weinig arbeids gekost, 't zelve over te brengen. De groote menigte van Schriftuur-texten, in het Werk, licht bygezet, de verbaazende verscheidenheid van Zaaken daar in behandeld, maakten deeze Bladwyzers onontbeerlyk: ze zyn een allernuttigst toevoegzel. Veel nooder zouden wy ze missen dan de Voorreden, tot zulk eene lengte uitgeloopen, dat ze, naar de betuiging van michaëlis zelve, hem reeds te lang geworden isGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 94]
| |
In de daad dezelve zou, ‘schoon het des Hoogleeraars oogmerk geheel niet is, een bespiegelend Stelzel (Systema Theoreticum) van het leerstuk der straffen te geeven, ook niet, op eenen wederleggenden toon van de valsche grondbeginzelen, door andere te nedergesteld, te spreeken, maar alleenlyk met veronderstelling van 't geen bekend is, eenige stellingen te verhandelen,’ veel eer eene Verhandeling op zichzelven maaken, dan onder den naam van Voorreden, (zo wy anders weeten wat een Voorreden is,) het licht zien. Dan de Schryver heeft verkoozen 'er deezen Naam aan toe te voegen, en, naa 't geen weezenlyk tot een Voorreden behoort, vermeld te hebben, verklaart hy. ‘Thans, kom ik tot de Hoofdzaak deezer Voorreden, tot zekere gedachten, naamlyk over de Straffen; derzelver Oogmerk en Zwaarte, die ik in 't Lyfstraflyk Recht belooft heb, hier te zullen ontwikkelen, om dat ik 'er daar verscheide heb moeten vooronderstellen, en nochtans niet alle Leezeren het ten dien opzichte met my volkomen ééns zullen zyn.’ Hier op gaat hy voort met eene breedvoerige ontwikkeling van 't Oogmerk der Straffen, en geeft ons, als hy spreekt van het Oogmerk, om van Misdaaden af te schrikken, aan den voet eeniger bladzyden, eene geheele Latynsche Redenvoering van den Heere Geh. Raad van segner, die hy van oogmerk geweest was, ergens anders te plaatzen; doch, dit mislukt zynde, hier mededeelt, met erkentenis van veel aan dezelve verschuldigd te zyn, van het geen hy wegens dit Oogmerk der Straffen schryft. - Het weezenlyk Oogmerk der Straffen afgehandeld hebbende, komt hy tot drie by-oogmerken. - Uitroeijing of verwydering van een gevaarlyk Mensch. - Wraak van den Beledigden, - en de Zedelyke verbetering van hem die gestraft wordt. Wat wy ook op de verbaazende langte deezer Voorreden aangemerkt hebben, sluit geenzins in, dat dezelve den Heere michaëlis of der leezinge onwaardig zou zyn; neen, veel wordt 'er in gevonden, 't geen de kenmerken van zyn speelenden geest draagt en genoegen zal geeven; doch over 't geheel is dezelve gerekt, en niet vry van overtollige herhaalingen. Dan laat ons tot het Werk zelve komen. De Hoofdzaaken, daar in verhandeld, zyn. Misdaaden van bloedvergieting. - Misdaaden tegen iemands eigendom. - Kwaadaartige of valsche beschuldiging, valsch getuigenis, uitgestrooide lasteringen. - Mis- | |
[pagina 95]
| |
daaden tegen ouderen en overheden - van pleitzaaken. Onder de eerste Hoofd-afdeeling merkt de Hoogleeraar op, dat, in moses Wet, van Zelfmoord in 't geheel niet gesprooken wordt; dat daar op geene straffe gesteld, ja dezelve niet eens verboden was - hy spreekt van Moord, die met den Dood, Doodslag, die zagter, en nog eene andere soort, die, schoon zedelyk kwaad, evenwel in 't geheel niet gestraft werd - van de Straffen eens eigenlyken Moordenaars - hy toont, dat het niet geoorlofd was losgeld voor eenen Moord te neemen; en dat daarentegen het Recht van genade-verleening geoefend werd - dat, de soort en wyze der Doodstraffe niet bepaald, en 'er veel aan 't welbehaagen van den Bloedwreeker overgelaaten was. - Voorts handelt hy over de Uitzondering van de gestrengheid deezer Wet, indien iemand zyn eigen Knegt of Dienstmaagd doodsloeg - over de Ontzondiging van een' Moord, waar van de Daader onbekend was, en plegtige betuiging, dat men den Moordenaar niet kende - en, eindelyk, over de straffe van eenen onvoorzigtigen Doodslaager - de onvoorzigtigheid waar door iemand om 't leeven komt - en van het beschadigen van iemands Lichaam of verzeeringen. In de tweede Hoofd-afdeeling wyst michaëlis aan, dat Vergoeding of Slaaverny de straffe van Diefstal; en deeze, vóór den tyd van moses, ten minsten in Egypten, zwaarder was. Hy geeft de Nadere bepaalingen op der Vergoedinge, volgens haare trappen, overéénkomstig met de verschillende omstandigheden van den gepleegden Diefstal. - Scherpere straffen van Diefstal hadden ten tyde van salomo plaats. - Ten opzigte van Straatschenderye en gewelddaadige Huisbraak vindt men geene Wetten - van de Heilig schennis - Menschenroof met den dood gestraft - Wat 'er volgde op de Verloochening, van 't geen men ter bewaaringe ontvangen, of gevonden hadt. Met de derde Hoofd-afdeeling ontdekken wy hoe de Aanbrengers by moses niet wel gezien waren - wat 'er op het uitstrooijen van Lasteringen, op valsche Beschuldiging, stondt. De vierde Hoofd-afdeeling toont, dat zwaare misdaaden tegen de Ouderen, als dezelve te slaan of te vloeken, met den dood gestraft wierden, - dat de Steeniging stondt op een Dronkaart, die, in zyne dronkenschap, gewoon is het leeven van andere Menschen in gevaar te brengen, indien zyne Ou- | |
[pagina 96]
| |
ders hem niet konden beteugelen - en spreekt verder van de groove woordlyke beleedigingen der Overheid; en de misdaad van gekwetste Majesteit. Eindelyk merkt de Hoogleeraar, in de laatste Hoofd-afdeeling op, dat wy van de Manier, om een twistgeding te voeren, zeer weinig weeten, en waarom moses daar omtrent zo weinig bevolen hebbe. - Zyne waarschuwing tegen het aannemen van Geschenken. - Dat de openbaare Gerechtsplaats in de Poorten was, en of men ook Voorspraaken (Advocaaten) gehad hebbe. - Hy handelt over de Getuigen, en by die gelegenbeid over het vertelzel van susanna en daniël - over den Eed - de plegtigheden, daarby gebruiklyk, - de vitteryen der Jooden van laater tyden, omtrent zommige Eeden, waar tegen christus zich verzet in zyne Bergpredikatie - over 't Heilig Lot - de eigen bekentenis, - den Pynbank waar van men, in 't Mosaisch Recht, niet wist, en ten besluite, over de vaardige Strafoefening. Deeze groote verscheidenheid van onderwerpen wordt, in dit zesde Deel, verhandeld. Gelyk wy, uit de voorgaande Deelen gedaan hebben, zullen wy weder een byzonder stuk overneemen, en ons bepaalen tot de Afdeeling, die ten opschrift voert: Menschenroof met den dood gestraft; waar michaëlis zich dus laat hooren. ‘Op Menschenroof tegen eenen Israëliet begaan, dat is, wanneer men eenen vrygeboornen, van Israëlitische afkomst, stal of roofde, met oogmerk om hem als eenen lyfeigenen te gebruiken, of aan anderen ten slaave te verkoopen, stondt volstrekt de dood: en wel zodanig, dat de verontschuldiging, die by andere soorten van diefstal werd aangenomen, dat het gestolene noch niet vervreemd was, en men dus noch had kunnen verwachten, dat de dief tot inkeer zoude gekomen zyn, en het zelve wedergegeeven hebben, en dit geval in zyne straffe in 't minst niet verzachtte, maar als een menschenroover sterven moeste, het zy hy den mensch, dien hy gestoolen had, of dezelve noch onvervreemd, en zonder tot eenigen slaafschen dienst gebruikt te zyn, in zyne macht was. Exod. XXI:16. Deut. XXIV:7. Het doelwit van Menschenroof, waar door deeze misdaad van eenige anderen, die 'er anders na aan grenzen, moet onderscheiden worden, vinden wy Deut. XXIV:7, duidelyk opgegeeven: het was naamlyk, om, of het gestoolen mensch zelf tot zynen dienst te houden, of hem aan iemand anders te verkoopen. Het laatste is in een land, daar Menschenroof | |
[pagina 97]
| |
gemeen is, en de voorziening der Wetgeevende magt vereischt wel doorgaans het oogmerk: want Menschenroovers zullen maar zelden in staat zyn, om van hunnen roof, daar het een mensch is, die spreeken kan, in zyn Vaderland gebruik te maaken; dewyl hy zich maar behoeft aan te geeven, om ontslaagen te worden, en hy, zo men hem opsloot, den roover over 't algemeen van weinig dienst zyn zoude. Dat is wel aan eenige uitzonderingen onderheevig; by voorbeeld, het steelen van kinderen kan in groote Steden, zo als Londen, al vry lang verborgen blyven; en een man van middelen, die groote werkhuizen voor zyne knechten heeft, kan de geenen, die gestoolen zyn, in dezelve opsluiten: dan het blyft toch evenwel maar eene uitzondering; het getal van ryke lieden, die knechten by honderden en duizenden hebben, zal zeer gering zyn; en groote Steden hadden de Israëliten, zelfs eenige eeuwen naa den tyd van Moses, noch niet; ook ontstaan dezelve niet by de eerste grondvesting van een Volk, maar van tyd tot tyd, gemeenlyk door eene menigte van toevallige omstandigheden: zoo wordt deeze misdaad heden ten dage, somtyds in Londen, Amsterdam, en de nabuurschap van Hamburg, door de zoogenaamde Zielverkoopers gepleegt, daar men de geronselde menschen spoedig naa Oost- of West-Indiën weet te verzenden; op dezelfde wyze in Guinea, en het westlyk gedeelte van Africa, waar van daan, America, door Kooplieden, daar ik niet gaarne één van wilde zyn, hoewel zy veel gelds verdienen, van de ongelukkige zwarten voorzien wordt; en van dien aart verhaalt Moses zelf in zyn eerste Boek een voorbeeld in Joseph, die door zyne Broederen eerst aan doorreizende Kooplieden, en door deeze naderhand in Egypten verkocht werdt. ‘Indien men eenen slaaf, die van zynen Heer wegliep, tot zyne vlucht de behulpzaame hand gebooden had, indien men hem verborgen brood gegeeven en daar voor vrywillig had laaten arbeiden, was dit zeker geen menschen-dievery; het geen byna van zelf spreekt, zoo ras men maar het woord dievery hoort; zo zich hier al noch eenige taalkundige zwaarigheid mocht opdoen, (het geen ik in 't geheel niet wil loochenen, maar opzetlyk den eenen of anderen taalkundigen het genoegen laaten, van 'er eens mede op de baan te komen) de bovengemelde Wet zag evenwel zekerlyk niet op dit geval, en de Wetten van Moses waren zelfs voor weggeloopene slaaven gunstig. ‘Indien iemand een Dochter geroofd had, om ontucht | |
[pagina 98]
| |
met haar te pleegen, of haar tot zyne Vrouw te neemen, was dit ook geen menschenroof, zo hy haar niet tot zyne slaavin gebruikte. In het eerste geval was het Verkrachting; maar roofde hy haar, om haar te trouwen, dan was het gewelddaadigheid, en wel van zoo zeldzaam eene soorte, dat de Wetten 'er niet eens van spreeken; hoewel 'er in de Geschiedenissen der Israëliten, één enkeld voorbeeld, het welk met de Sabynsche Maagden-roof vry wel overéén komt, gevonden worde, en daar, wegens de uiterste noodzaaklykheid, door de Overheid zelve, als een middel om Vrouwen te bekomen, aan de hand gegeeven. Recht. XXI:19-23. ‘De eerstgemelde Wet Exod. XXI:16, spreekt, wel is waar, van menschen-roof, zonder dit tot het een of ander Volk te bepaalen; dan in de tweede, Deut. XXIV:17, wordt deeze misdaad uitdruklyk daar in gesteld, wanneer iemand eenen van zyne Broederen, eenen der Israëliten, steelt: by gevolge kon menschen-roof, waar door men zyn leeven verbeurde, alleen ten opzichte van eenen Israëliet bedreeven worden, en, (daar alle Israëliten vry gebooren waren; en zy, zo zy zich al tot slaaven verkocht hadden, nochtans in het zevende jaar wederom werden vrygelaaten) niet aan eenen volkomen lyf-eigen, want deeze zoude een vreemdeling hebben moeten zyn: alleenlyk één zeer zeldzaam geval uitgezonderdGa naar voetnoot(*). Men ziet hier uit dat Moses, door deeze misdaad, waar op hy eene Doodstraffe stelde, geenen diefstal verstaan heeft, waar door iemand van zynen knegt ontrooft werd. Buiten twyfel was dit ongeoorloft, en zelfs het begeeren van zynes Naasten Dienstknegt of Dienstmaagd, of iets het geen hem toebehoortGa naar voetnoot(†), in het tiende Gebod verboden. Nu zal men kunnen begrypen, van waar het groot onderscheid tusschen het Mosaisch en het oudste Roomsch Recht kome, het welk in collatione Mosaicarum et Romanarum Le- | |
[pagina 99]
| |
gum, Tit. XIV, reeds is opgemerkt, evenwel zonder de oorzaaken van dit verschil met een wysgeerig oog na te speuren. In de oudste tyden stond te Rome op het zogenaamde Plagium alleenlyk eene geldboete, en deeze was voldoende, dewyl menschen-roof in die Stad, dewelke geenen uitgebreiden buitenlandschen handel had, nog niet zeer gemeen geworden was; als mede dewyl dezelve daar niet gemaklyk viel, om uit te voeren; en het noch moeilyker was, deeze misdaad te verbergen, om dat men zynen roof zoo spoedig in andere landen niet konde slyten. Dan door den tyd werd te Rome deeze strasfe ook geduurig scherper; wordende op die misdaad eerst by geringe lieden de dood, of veroordeeling tot de mynen, (dammatio in Metallum); by menschen van meer aanzien, eeuwige ballingschap, met verbeurte van de helfte hunner goederen; en naderhand zonder uitzonderinge de straffe des doods gestelt. Toen kwam zy dan met die van Moses overéén, met dat onderscheid alleenlyk, dat de Romeinen andere doodstrasfen hadden, onder welke de wreede kruissiging is, waar door iemand, naa verscheide dagen de verschriklykste smarten geleeden te hebben, en door den onlydelyksten honger en dorst afgemat te zyn, eenen langzaamen dood stierf, daar de wreedste doodstraffe, die Moses heeft ingestelt, het steenigen, niet wel langer, dan maar weinig minuten, kan geduurt hebben. ‘Moses zette, van den beginne af, op menschen-roof doodstraffe, en deeze was in dat land, voor 't welk zyne Wetten moesten dienen, volstrekt noodzaaklyk, indien de menschen, maar noch meer indien hunne kinderen, veilig zouden zyn. Palaestina was toen juist het land, daar deeze misdaad het gemaklykst konde gepleegt worden, de zetel van den buitenlandschen handel: de Caravanen gingen 'er uit Asien door na AEgypten, en die iemand gestoolen had, konde hem aan deeze gemaklyk verkoopen: en onder een geheel vreemd Volk laaten brengen, daar niemand iets van hen verneemen konde: het geen de Zoonen van Jacob ook reeds met hunnen Broeder Joseph gedaan hadden. Te water handelden de Phoeniciers tot in de verst afgelegene landen, daar geene andere Volken van Asien toegang hadden. Ook ging, gelyk wy uit het voorbeeld van Joseph, en de herhaalde Wet van Moses kunnen zien, menschen-roof daar reeds in zwange. Geldstraffen zouden zeer weinig hebben kunnen baaten: een Ziel-verkooper zoude 'er om gelachen en de boete met veel voordeels voor zichzelven betaald | |
[pagina 100]
| |
hebben: want eer hy het ongeluk had van ééns ontdekt te worden, konde hy ligtlyk den winst van honderd zulke diesstallen getrokken hebben. Niets kon hier dienen, om van dit wanbedryf af te schrikken dan de dood, en niemand zal zekerlyk deeze straffe te hard oordeelen, dan hy die eene gemoedsgesteltheid heeft, dewelke voor eenen slaaf zou voegen, en deeze mocht dan liever altoos een slaaf blyven. Onze vryheid is ons altoos zo veel waardig als ons leeven; en slaaverny, voor al onder een vreemd Volk, dikwils zo groot een kwaad, als de dood zelf. De Zwarten, die men na America vervoert, en daar tot slaaven verkoopt, denken 'er ten minsten op deeze wyze over, en 't is hierom dat Zelfmoord by hen geene zeldzaame, maar eene zeer gemeene zaak is, zoo zelfs, dat zy dikwyls in taamlyken aantalle gezelschap maaken, om in de bosschen te gaan en zich te verhangen. Deeze ééne aanmerking moet ik hier noch byvoegen, dat het woord Plagium van eene uitgestrekter betekenisse is, dan de menschen-roof, dien Moses op leevensstraffe verbooden heeft: want het sluit insgelyks in, eens anderen knecht te steelen of tot wegloopen te beweegen, of daar toe behulpzaam te zyn, of hem te verbergen; (op welke misdaaden evenwel maar eene geldstraffe stond, ten minsten volgens de Wet van fabiusGa naar voetnoot(*). Moses daarentegen spreekt, gelyk wy reeds gezegd hebben, alleenlyk van die byzondere misdaad, wanneer iemand een Israëliet, bygevolge eenen Vrygeboornen, gestoolen had. Beide deeze soorten van menschen-dieverye verschillen grootlyks; door de eene verliest de eigenaar van den knecht alleenlyk zyn eigendom, het welk geld waardig was, en met geld ryklyk kan vergoed worden; door de tweede verliest een vrygebooren mensch iets, het geen ten eenen maale onwaardeerbaar is, de vryheid, zichzelven.’ | |
[pagina 101]
| |
De Heer Vertaaler berigt ons, dat wy van zyne hand eene Vertaaling te wagten hebben van een Engelsch Werkje, over de Menschlyke Osferanden, door jacob bryant, 't welk michaëlis noodzaaklyk by zyn Werk oordeelt. |
|