den te spreken, zult gy u al de waereld tot vyanden maken: want zy, die, zonder 'er in 't minst toe getergd te wezen, den goeden naam kan bekladden van personen, aan welken zy weinig kennis en geen verpligting heeft, verdient het voorwerp van algemeenen afkeer en verfoeijeng te zyn. Door tegen uwe vyanden uit te varen, zult gy de verachtelykste laagheid van geest en geringheid van verstand laten blyken; en komt haar dit ter ooren, dan zal het hare trotsheid en verwaandheid nog streelen, door haar te doen denken, dat zy uwe hartstochten meer gaande gemaakt hebben, dan wezenlyk waar is, of ten minsten veel meer, dan ay zoud begeren, dat zy wisten’.
Men voege bier by ééne der aanmerkingen over de onmaatigheid, die eigenlyk het manlyk character betreft; doch waar van onze Briefschryfster zig bedient, om dat ze het haatlyke dier ondeugd onder dat character te sterker kon afmaalen. De Maatigheid aangepreezen hebbende, als het beste middel ter bewaaringe der gezondheid, gaat zy voort om het strafwaardige van 't krenken der gezondheid, door onmaatig eeren en drinken, aan te toonen, te meer, daar 't met regt onder den Zelfsmoord betrokken mag worden; het welk haar doet zeggen:
‘Ik weet niet, of de genen, die hunne dagen verkorten door onmatigheid, niet wel zo misdadig zyn voor God, als zy die een onmiddelyk einde van hun leven maken, door nog geweldiger middelen. Want als iemand, willens en wetens, vergif inzwelgt, wat groot onderscheid is 'er dan, of het zelve zyne uitwerking doe in dertig minuten of in dertig jaren? verandert dit de natuur van het misdryf, of bevrydt het den misdadiger van de schuld van zelfsmoord? misschien zal het dit doen, naar het oordeel van kortziende stervelingen; maar of het dit al of niet doe in het oog van den alzienden en onpartydigen Rechter van 't gansch heelal, is de groote vraag daar het op aan komt. - En evenwel, is de onmatigheid geen doodelyk fenyn, dat in de aderen woedt, en, hoe langzaam in zyne werking, niettemin zeker gaat en onfeilbaar is in zyne uitwerkingen? Het ondermynt en bederst de gesteldheid des lighaams by trappen, en brengt menig een in den bloem des levens ontydig en onverwacht ter dood. Negen tiende deelen van de menschelyke wezens, durf ik zeggen, dienen tot een slagtoffer voor dezen wreeden verwoester: oorlog, hongersnood, pest en ouderdom, samen genomen, mogen hunne duizenden verslaan, maar onmatigheid, alleen en op zich zelve, verslaat haare tienduizenden.
Welk eene kinderachtige en belagchelyke verdediging, (schryft zy verder,) is het, die de overdadigen en onmatigen gemeenlyk voor elkander gereed hebben. “Arme hals; zeggen ze van zulk eenen, hy drinkt wel wat te veel, hy leeft sterk, en bederft zyn gestel zo gaauw als hy maar kan; maar hy is een goede eenvoudige ziel, die niemand benadeelt, behalve zich zelven”. Hoe! niemand anders benadeelen dan zyn eigen zelven! wat grove en plompe war-