Sexe, ook in dit opzicht, verlene. De onderwerpen, in dezen ontvouwd, zyn de volgenden. (1.) De voorspelling Jez. XLII:1-4, vergel. met Matth. XII:18-21. (2.) De groote Verzoendag, onder het oude Israël. (3.) De Wet der Vrysteden. (4.) Het bedoelde, Ps. LXXXIV:6. (5.) Des Zaligmakers voorstel, Joh. VI:35. (6.) De Leer der vrye Genade, betoogd voort te vloeien, zo uit Gods natuur, aengemerkt als Schepper en Onderhouder van den Mensch; als uit den aert van den Mensch, aengemerkt als een Schepzel van God geschapen. (7.) De ongegrondheid van het denkbeeld, dat men de zonden der Geloovigen, volgens Rom. VIII:28, ook te tellen zou hebben, onder de dingen, die medewerken ten goede. (8.) Het zeggen van Johannes den Dooper, Matth. III:9. (9.) De Rechtvaerdiging des Zondaers voor God. (10.) De omschryving van het Geloof, Heb. XI:1. (11.) Het getuigenis, dat de geloovige Voorvaders, onder het Oude Verbond levende, door het geloof bekomen hebben, naer luid van Heb. XI:2. (12.) De duuring van de Ziel, na de afscheiding van 't lichaem, betoogd voort te vloeien uit den aert der ziele en Gods Deugden; in zo verre die toonen, dat de Ziel kan overblyven, dat het Gode behaegt, dat ze zal overblyven, en dat ze noodzaeklyk moet overblyven; 't welk der Schryfster nog enige leerzame bedenkingen daer toe betreklyk aen de hand geeft. Hier by komt (13.) ten laetsten nog ene voorstelling van der Geloovigen verwachting na dit leven, uit Psalm XVII:15. Ieder dezer Stukken behandelt Mejuffrouw Broedelet op zodanig ene wyze, dat haer Geschrift niet minder zy, dan soortgelyke Verhandelingen van beroemde Godgeleerde Schryvers over zodanige onderwerpen.