Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Hedendaagsche Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verklaaring over het Nieuwe Testament, door Ch.H. Heumann, in deszelfs leeven Hoogleeraar der Godgeleerdheid, Wysgeerte en geleerde Geschiedkunde op de Hooge School te Gottingen. Eerste Deel. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Leeuwarden en te Franeker, by H.A. de Chalmot en D. Romar 1776. Behalven de Voorreden 555 bladz. in groot octavo.ZY, die zig op het uitlegkundige der Bybelbladen toeleggen, kunnen in dit Werk van den Hoogleeraer Heumann een ryken voorraed voor hunnen oesengragen Geest vinden. Een Man, dooroefend in Tael- Oudheid- en Geschiedkunde, die eene reeks van jaren zyn werk gemaekt heeft van 't uitleggen der Heilige Schriften, en zich op nieuw verledigd heeft, om 't geen hy deswegens te voren geschreven had, over te zien, te beschaven, en daer hy 't noodig oordeelde te verbeteren; die in de uitvoering alleszins toont, dat hy zich niet verhaest, maer als een oordeelkundig Wysgeer bezadigd te werk gaet; en die eindelyk, daerenboven, zo min afkeerig van oude gegronde uitleggingen, als bevreesd voor nieuwe verklaringen van duistere omstandigheden is, komt zekerlyk voor als een Man, wiens bedenkingen, ter ophelderinge van Gods Woord, overweging verdienen. Het thans in 't Nederduitsch overgebragte eerste Deel, dat de verklaring der Euangelien van Mattheus en Markus behelst, verleent een overvloed van bewyzen, die den oplettenden Lezer daer van kunnen overtuigen, en geschikt zyn, om hem, naer de verdere voltooijing van dit Werk te doen verlangen. Intusschen willen wy, schoon wy dit Werk met hoogachting beschouwen, daer mede niet aenduiden, dat de Hoogleeraer in alles even gelukkig geslaegd zou zyn; dit is geen Uitlegger gegeven; en de Hoogleeraer denkt 'er zelf zo gunstig niet over, hoewel hy zyner oprechtheid bewust zy. Maer dit mag men, onzes oordeels, met volle ruimte zeggen, dat 's Mans uitleggingen, schoon 't Godgeleerde Zamenstel, dat hy omhelst, geen geringen invloed op hem hebbe, (en by welken Uitlegger heeft dit | |
[pagina 50]
| |
geen plaats!) over 't geheel van dien aert zyn, dat ze blyken geven van 's Mans oplettendheid en bekwaemheid; dat zyn Werk gevolglyk behoort onder die Uitlegkundige Schriften, welker gebruik men denzulken mag aenpryzen, die lust hebben tot het onpartydig onderzoeken der Bybelbladen. - Om 'er den Lezer ene proeve van mede te deelen, die onder de algemene opmerking valt, zullen wy ons bepalen tot het hoofdzaeklyke van des Hoogleeraers aenmerkingen over Mark. III. 21, byzonderlyk ter ophelderinge van 't gezegde, dat Jezus, gelyk wy in onze vertaling lezen, buyten sijne sinnen was; doch daer de Grondtekst, volgens den Hoogleeraer, behoort overgezet te worden, Hy zal anders bezwyken. - Nadien dit vers, door de Uitleggers, zeer verschillend verklaerd word, zo oordeelt hy 't der moeite waerdig, eerst zyne gedagten over enige verklaringen van anderen, en voorts zyne eigene opheldering te berde te brengen. Het gevoelen van Valesius desaengaende komt hier op uit. Het Volk was in groote menigte gedrongen in het huis, waer in de Zaligmaker zich bevond, en hield daer door, zo hem als zyne Leeriingen, van de maeltyd: om nu het Volk te doen vertrekken, maekten de Leerlingen gebruik van ene gedienstige leugen, zeggende ἐξέςη by is uitgegaen. - Dan dit heeft geen den minsten schyn van waerheid. Volgens Basnage, die reeds voorgangers had, en wiens gevoelen ook latere verdedigers gevonden heeft, zou men hier om de ongeloovige Bloedverwanten van Jezus moeten denken. Dezen, zegt hy, gehoord hebbende, dat Jezus een aenhang maekte, ongemene dingen leerde en wonderlyke zaken verrigtte, waren bekommerd, dat hy beschuldigd mogt worden van oproerige voornemens tegen de heerschappy der Romeinen; en dat zyne gantsche Famille in de schande zou deelen, die daer van te duchten stond. Zy zagen Jezus daerom aen, als een razenden, en zogten hem met geweld te bemagtigen, om hem niet weder onder het Volk te laten komen - Deze verklaring vooronderstelt dat de woorden ὸι παρ ἀντοῦ bepaeldlyk zeggen zyne Bloedverwanten, doch men heeft reeds voorlang opgemerkt, dat ze in 't algemeen kunnen aendurden, de genen, die by hem waren, en dus hier zyne Leerlingen: 't welk te meer aenneemlyk geoordeeld word, om dat de Bloedverwanten, volgens het verhael van vers 31, eerst later tot Jezus kwamen. Men ondersteunt dezen uitleg verder, door de kracht van het woord Κρατἒιν, als gave het zelve juist te kennen een geweldig vast houden. Dan dit steunzel valt, als men | |
[pagina 51]
| |
gade slaet, dat dit woord ook meermaels betekent, iemand op ene vriendlyke wyze aengrypen of aentasten, en hem met zyn wil voort leiden. Zie Mark. IX. 27. Hand. III. 11. Matth. XXVIII. 9. Zo zegt, in den Griekschen Bybel, 2 Kon. IV. 8. ἐϰράτησεν ἀυτὸν ϕαγεϊν ἀρτον, de Vrouw vatte den Propheet aen (by de hand, den arm of zynen rok) en verzocht hem ernstig, dat hy by haer wilde inkeeren, om met haer te eten. Overeenkomstig daer mede neemt men 't ook hier gevoeglyk in dien zin, dat de Leerlingen ten huize uitgingen, en hem by de hand of den arm namen, hem noodigende, met hun in huis en aen tafel te gaen, om hunne maeltyd te houden. Wyders staet den Hoogleeraer in deze uitlegging ook tegen, dat dezelve de Euangelische geschiedenis ontciert, met een verdichtzel, dat niet wel te verduwen is; het welk velen dezelve heeft doen verwerpen. Buiten de gemelden is 'er nog een gevoelen, dat verscheiden zo vroeger als latere Uitleggers omhelsd hebben, dat echter den Hoogleeraer insgelyks niet voldoet. Dezen naemlyk doen Markus zeggen: zyne Leerlingen gingen ten huize uit om het Volk af te keeren, en tegen te houden. Want zy zeiden: dat Volk is immers geheel uitgelaten en dol. Zy brengen dus het woordje ἀυτὸν niet tot Jezus, maer tot ὄχλον de schare of het Volk. - Maer men behoest slechts den zamenhang in te zien, om te bemerken, dat het tot niemand, dan tot Jezus zelven, gebragt kan worden. Ten laetste komt hem ene uitlegging voor, daer men al vroeg om gedagt, en die men in later tyd op nieuw voorgedragen heeft, welke hem beter gevalt. Hy stelt dezelve voor met de woorden van D. Zeltaer, in deszelfs Altorfschen Bybel, die aldus luiden. ‘Toen zy, dewelke (gemeenlyk) rondom hem waren, (zyne Jongeren,) dit hoorden; (te weeten, hoe lang hy zich onder het Volk met geduurig spreken ophield,) gingen zy uit, en vatten hem (by de hand) aen, (om hem in huis te leiden;) want zy spraken, hy mat zich al te zeer af, en tast zich zelven (met spreken) te sterk aen’. Op het voorstellen dezer verklaringe, die noch tegen de gewoone betekenis der woorden aenloopt, noch op ene andere wyze gedwongen is, laet de Hoogleeraer de volgende aenmerking nopens deze gebeurtenis volgen. ‘Veelen hebben eenen misslag begaan, denkende dat christus noch in het huis geweest is, toen 'er eenige uitgingen. Zy zagen, dat markus niet byzonder verhaalt, dat hy 'er uitgegaan is; en zy beslooten 'er uit, dat hy in het zelve | |
[pagina 52]
| |
moet gebleeven zyn. Ik kan deezen misslag aan niets anders dan aan onkunde in de uitlegkunde der gewyde geschiedenissen toeschryven, waar over ik eene opzetlyke Verhandeling heb uitgegeeven, in dewelke ik getoont hebbe, hoe zeer de Bybelsche Geschiedschryveren gewoon zyn zich der kortheid te bevlytigen, en hoe dikwils men uit dien hoofde genoodzaakt zy, om, naa eene naauwkeurige beschouwing van den text, daar deeze of geene omstandigheid in te voegen. In de plaatze, van welke wy thans spreeken, is het in 't geheel niet moeylyk, te ontdekken, dat jezus ten huize uitgegaan is, en het Volk onderweezen heeft. Want juist daarom konde men, schoon het eeten gereed ware, niet aan tafel gaan, om dat jezus daar niet tegenwoordig was, en men dus op hem wachten moest. Daarom was het, dat sommigen ten huize uitgingen, om hem mede na binnen te brengen, ten einde met hem den maaltyd te houden. Ook hadden zy daar goede redenen toe; want, zo wy het geheele Hoofdstuk overzien, zullen wy vinden, hoe veel onze Zaligmaaker op dien dag heen en weder gegaan, hoe lange hy in 't openbaar gesproken, en by gevolg hoe grootlyks hy zich, en door het langduurig gaan, en door het aanhoudend spreeken, vermoeit had; dat zyne Jongeren uit dien hoofde niet zonder rede dachten, dat hy het met spreeken niet langer zoude kunnen uithouden, maar grootlyks rust noodig had, en zich door eenig voedzel behoorde te verkwikken; ja zelfs dat hy, indien hy tegen het Volk noch langer met de vereischte verheffinge van stemme wilde spreeken, op het laatst zoude moeten bezwyken. Deeze waren ook de gedachten van lutherus, toen hy in zyne vertaaling zeide, hy zal buiten zyne zinnen raaken. Men ziet dit uit zyne kanttekening, dewelke dus luidt: zy waren bang, dat hy zich te veel vergde met zynen arbeid, gelyk men zegt: uw hoofd zal op hol raaken. (Du wirst den Ropf tolle machen.) Ik moet ook in luther pryzen, dat hy dit gezegde in den toekomenden tyd heeft overgezet: hy zal, (door het langduurend en onophoudlyk spreeken,) buiten zyne zinnen raaken. Want de Aoristus [of onbepaalde tyd], wordt daarom juist dus genaamd, om dat dezelve niet ten gebruike van zekeren bepaalden tyd geschikt is, maar nu eens het voorledene, dan eens het tegenwoordige, dan eens wederom het toekomstige uitdrukt. En dat dezelve in het N.T. dikwils gebruikt wordt, om den toekomstigen tyd te kennen te geeven, is uit glassius zyne Philologia bl. 883. bekent. Men zie, om maar twee plaatzen ten voorbeelde by te brengen, Job. XIII. | |
[pagina 53]
| |
31. vergel. met 32 en Job. XV. 6, ter welker laatste plaatze beza opmerkt, dat de Aoristus hier gebruikt wordt, om te kennen te geeven, dat het zekerlyk geschieden zal. Men zie hier uit, hoe veele rede lutherus gehad hebbe, om te denken, dat men 't gezegde hier ter plaatze insgelyks in den toekomstigen tyd behoort te vertaalen; toen hy zag, dat men jezus in huis had willen brengen, om dat men vreesde, dat hem iets kwaads zoude overkomen, indien hy langer met prediken voort voer. Dewyl nu het Grieksche woord, het welk hier voorkomt, de betekenis heeft van bezwyken, of van zich zelven raaken, is deeze vertaaling gegrond, hy zal bezwyken, of hy zal geheel flaauw worden. Elders wordt dit woord gebruikt van eenen Mensch, die door eene hevige aandoening van verbaastheid of schrik buiten zich zelven raakt. Zie Hand. XII. 16. en Mark. V. 42. In dien zelven zin komt het woord ἕϰςασις voor Mark. XVI. 8. en Hand. III. 10. Het wordt op dezelfde wyze gebruikt van de hartstocht van treurigheid. Libanius schryft in den twee en vyftigsten van zyne honderd brieven, die p. wolf heeft uitgegeeven, door groote droeffenisse over zynen dood, was ik niet by my zelven ἑξεςήϰειν ἑμαυτῦ. Dan het wordt ook genomen, om noch harder toevallen der ziele uit te drukken; ἑξέςηϰα τȣ ϕζον῀ειν schryft isocrates, in zyne Redevoering aan Koning philippus, bl. 302, dat is, ik was geheel en al van myne zinnen gekomen. Toen derhalven de Jongeren van christus niet wilden toelaaten, dat hy langer zoude prediken; dewyl hy zich den geheelen dag met spreeken vermoeit, en geen voedsel genooten had, konden zy zeer wel zeggen, hy zal flaauw worden en van zich zelven raaken, hy kan, zonder gevaar van te bezwyken, niet langer voortvaren met spreeken. Doch is 'er iemand, die noch eenige zwaarigheid vindt, om dit woord in den toekomstigen tyd over te zetten, die weete, dat 'er, al verhaalt men het in 't voorleedene, een goede zin uitkomt. Immers de Jongeren konden ook zeer wel van hunnen Meester zeggen: wy durven hem niet langer laaten prediken, daar hy, door het langduurig spreeken van deezen dag, reeds geheel afgemat, en zich zelven niet meer Meester is. Naa dus deeze woorden van onzen Euangelist in een genoegsaam licht gestelt te hebben, zal ik 'er noch kortlyk myne omschryving van dezelve byvoegen, dewelke dus luidt. “Jezus kwam (vs. 20.) in het huis met zyne Jongeren: waarop zich terstond eene groote menigte Volks voor het zelve liet vinden, zoo dat men, dewyl Jesus na buiten gegaan | |
[pagina 54]
| |
was, om het Volk te leeren, niet aan de tafel konde gaanGa naar voetnoot(*), om te eeten, hoewel de maaltyd bereid ware. Toen nu (vs. 21.) de zynen vernamen, dat jesus ten huize uitgegaan was, en voor de menigte predikte, zeiden zy onder elkanderen: hy is immers door het veelvuldig spreeken, dat hy deezen dag gedaan heeft, reeds geheel afgemat, en kan dit onmooglyk langer uithouden, maar hy moet wat uitrusten, en zich door eenige spyze verkwikken, indien hy niet geheel bezwyken zal. Daar op gingen 'er eenigen na buiten voor de deure, met oogmerk, om hem aan te vatten, en na binnen te brengen, ten einde hy met hun aan tafel gaan mocht”. Markus zegt niet, of christus zich door deeze zyne Jongeren heeft laaten beweegen, om zyne redenvoering af te breeken, en met hun in huis en aan de tafel gaan. Dan wy hebben geene rede om daar aan te twyfelen. En hoe zoude de liefderykste Heiland dit tedere verlangen zyner Jongeren, dewelke met recht over hem bekommert waren, hebben kunnen wederstaan?’ |
|