Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeknopte en zakelyke beschryving der voornaamste Engelsche Volkplantingen in Noord-Amerika; neffens aanmerkingen over den oorsprong en voortgang der tegenwoordige geschillen, en des Oorlogs, tusschen Groot-Brittannie en deszelfs Kolonisten. Tweede Stuk. Te Amst. by. P. Conradi 1776. In groot octavo 197 bladz.INgevolge van het voorgaande Stukje, bevat het tegenwoordige de beschryving van de nog overige Engelsche Kolonien, welken toen niet gemeld waren; te weeten, Kanada, Louisiana, 't Land Labrador, Terre-Neuf of New-Found-Land, en het Eiland Jamaika; welke Gewesten, even als de vroeger gemeldenGa naar voetnoot(*), in derzelver voornaamste byzonderheden beschreeven worden. Zie hier het eene en 't andere merkwaardige, uit dit Stukje, nopens Kanada; 't welk van de hier opgenoemde Gewesten, in de tegenwoordige omstandigheden, vooral onze opmerking gaande houdt. Het Landschap Kanada, voorheen Nieuw-Frankryk geheeten, wordt ten Noorden bepaald, door de Hudsons-Baai, ten Oosten door die van St. Laurens, ten Zuiden grenst het ten deele aan de Britsche Wingewesten, en ten deele aan Louisiana; doch hoe verre het zich ten Westen uitstrekt, is niet bekend. - Men heeft 'er reeds veele Europeesche Moes-en Boomvrugten aangekweekt, en 'er groeit allerwegen Indiaansch Koorn en Vlas; doch de Wynstok slaagt 'er niet. De Bergen leveren 'er Lood, Yzer, Koper en Steenkolen; de Bosschen veel Wilds, in welks Huiden en Pelteryen een groote en winstryke handel gedreeven wordt; als ook in Visch van veelerhande soorten. - Onder de byzonderheden der Natuurlyke Historie in dit Gewest, stelt men bovenal den wortel van de Plant Ginseng; die, van oudsher in Chineesch Tartarye bekend, ook in Kanada eene | |
[pagina 41]
| |
van zelf wassende Plant is; die grooten aftrek heeft, en veelen handen in den Zomer werk verschaft. Men heeft deezen Wortel, door sommigen al te hoog gepreezen, voorbeen in onze Nederlanden meer gebruikt dan tegenwoordig; byzonder in stuiptrekkingen, bezwymingen, duizeling en ter versterkinge van 't geheugen. Doch hier tegen zyn, zelfs onder onze eigen Planten, vervolgens ruim zo goede middelen ontdekt, die het bloed minder ontsteeken, dan deeze Wortel. De Meiren van dit Land zyn byzonder merkwaardig, men telt 'er vyf, als het bovenste, of Lac Superieur, het Meir Illinois, Huron, Erie en Ontario, die of zich in de groote Rivier van St. Laurens ontlasten, of door welken deeze Rivier haaren loop neemt, van 't Westen ten Oosten eenige honderden mylen verre. Aan het bovenste geeft men wel vyf honderd mylen omtreks. Het zelve kan, in strenge Winters, wyl het zoet en meestal vry stil water heeft, somtyds tot tien a twaalf mylen van den Oever bevriezen. 'Er zyn verscheiden Eilanden in, en het levert eene menigte van Steuren, Forellen en andere Visschen. Men wil dat het, door eene siddering van zyn Oppervlak, en daar op volgende sterkende golving, meermaalen een storm zoude voorspeld hebben. Het zelve ontlast zig in dat der Huronnen, door een waterval van twee mylen lengte, welke de Sprong van St. Marye wordt geheeten. Het Meir Erie wordt voor een der schoonsten van de waereld gehouden. Het heeft zynen naam naar een geslacht van Huronnen, die men Katten noemt, om dat deeze Dieren van een wild soort, en wier vellen zeer geagt zyn, in dit oord zeer talryk zouden zyn. Het biedt van alle kanten zeer fraaie Verschieten aan. Deszelfs Oevers zyn zeer boomryk; en men heeft eene menigte van rosse Dieren en Hoenders in de Bosschen, die deszelfs Oevers bezoomen. De Eilanden van dit Meir zyn als Waranden voor de Rheebokken, en als zo veele Boomgaarden, die verscheiden soorten van Oost leveren. - By de gemelde Meiren verdient ook nog opmerking het Meir Champlain, dat, naby 't Fort Frederik gelegen, aan de Westzyde een schakel Bergen heeft, die Kanada van Nieuw Engeland afscheiden. Dit Meir aldaar eerst een uur breed, wordt allengs breeder, en wel tot zes mylen toe. 'Er zyn, zegt men, wel zestig, en onder deezen eenige groote, Eilanden in. De diepte is ook, naar men wil, op sommige plaatsen, met geen lyn van honderd vademen te peilen. Tot op een uur gaans van de gemelde Sterkte, is 't Land aan de Oostzyde van 't Meir bewoond; doch verder op is 't enkel Bosch. De Amerikaanen, die 'er by woonen, visschen 'er veel Steur in, en leeven den eenen tyd van Visch, den anderen van enkel Wild, en dan weder van louter Aardvrugten. Zy worden 'er toch oud by; en leeven vry vrolyk en gezond, vermaakende zig dikwerf met zang en dans. - Niet verre van het Fort St. Jean, is het Meir zo smal, dat het wel naar eene Rivier gelyke; ook is de diepte niet boven de zes a tien voeten. | |
[pagina 42]
| |
De Rivier St. Laurens wordt voor den grootsten, of een der grootste Stroomen van Amerika gehouden, en van eenigen op drievan anderen op wel zeven-honderd mylen verre bevaarbaar gerekend; mids men uitzondere die plaatsen, alwaar dezelve watervallen maakt, welken in dit Land zeer aanmerkelyk zyn. De meeste Sterkten en Vlekken zyn aan deeze Rivier gestigt; waar van de voornaamsten in dit Werkje beschreeven worden, en welker ligging wy nog kortlyk zullen melden. Quebek, de Hoofdstad des Lands, en 't middelpunt van den Engelschen handel in dit Gewest, ligt op den westlyken oever, op een uitstek Lands. Zuidwaarts wordt de Berg, waar op de Bovenstad ligt, nog hooger, en agter denzelven heeft men goede weiden. De Bovenstad is wel vyf a zesmaal grooter dan de Benedenstad, maar minder sterk bewoond. 'Er is slegts één toegang van de Benedennaar de Bovenstad, (zynde een gedeelte des Bergs in de lugt gesprongen,) en deeze toegang loopt steil en krom; egter berydt men denzelven met Wagens. De Stad wordt van 't Zuiden naar 't Noorden zeshonderd, en van den Oever der Benedenstad, tot aan den Westlyken muur, driehonderd vyftig of vierhonderd Toisen, (dat is halve Roeden van zes Geometrische voeten,) lang gerekend. Het Zeewater komt nooit tot voor de Stad; en de Haven is op de Rivier onder de Stad; alwaar de Rivier omtrent een vierde van eene Fransche myl breed en vyf en twintig vademen diep is. Dezelve heeft een goeden Ankergrond, en eene veilige ligging tegen alle Stormen, onder welken de Noordoostelyken de gevaarlyksten zyn. Loretto is een Dorp, drie Fransche mylen ten Westen van Quebec, liggende aan een Riviertje, 't welk met een groot geraas over eene Klip heen loopt, en een Zaag- en Koornmolen aan den gang helpt. Trois Rivieres is een klein Vlek, zeer bekoorelyk gelegen, op een Zandheuvel, tusschen Quebec en Montreal, omtrent dertig Fransche mylen van beiden af; aan de Noordzyde van de St. Laurence, welke hier 1½ Engelsche myl breed is; aan de andere zyde is het van aangenaame Landeryen omringd. Omtrent eene Engelsche myl van die Plaats valt eene andere groote Rivier, die zig daar aan haaren mond in drie takken verdeelt, in de St. Laurence; zo dat het schyne, of 'er zig drie Rivieren te gelyk ontlasten; dat aanleiding tot den naam van dit Vlek gegeeven heeft. Omtrent drie Fransche mylen ten Westen van daar, heeft men het Yzerwerk, daar men Kanon en andere behoeften giet. De Ertz wordt omtrent twee en eene halve Fransche myl van daar gehaald; en de Bosschen daaromstreeks leveren ook genoegzaam koolen, om te smelten en te smeeden. Dit Yzer wordt als week en buigzaam beschreeven, maar 't roest niet ligtlyk. In de nabuurschap ligt ook het Steedje Beçancourt; en van hier ziet men, ten Noordwesten, eene ry van hooge bergen, die van 't Zuiden naar 't Noorden loopen. | |
[pagina 43]
| |
Tusschen Quebee en 't Meir Ontorio, omtrent 60 Fransche mylen, of zo veele uuren gaans, van de gemelde Stad, ligt Montreal, (eertyds Ville Marie geheeten,) op een der Eilanden, en wel het grootste, dat de Rivier St. Laurence by dezelve vormt, in een uitsteekend aangenaam en wel bebouwd oord, 't welk een bekoorelyk uitzigt heeft. Montreal is een rechthoekig, langwerpig vierkant, welks eene lange zyde evenwydig met de Rivier loopt. Deeze Stad is tamelyk sterk, heeft een hoogen dikken muur, en aan de Landzyde eene diepe graft met water; doch zy heeft, door de grootte van den omtrek, te veel Volks ter verdeediginge noodig, en bestaat meestal uit houten Huizen. Het Fort St. Frederik, door de Engelschen Crownspoint genoemd, is eene Vesting aan het Zuidereinde van het Meir Champlain gelegen, op eene uitsteekende Landtong, die gevormd wordt door het Meir, en eene Rivier, welke ontstaat uit de vereeniging der Woodkreek met het Meir St. Sacrement. Deeze Rivier is hier eene goede Musketschoot wyd. Dit Fort ligt op eene Klip van zwarten Kalksteen, en heeft hooge on dikke steenen muuren. Aan de Oostzyde is een hooge Toren, met sterke muuren omgeeven, en rondom van onderen tot boven met Geschut voorzien. Naar de Landzyde en digt by de Plaats heeft men eenige hooge Klippen, die al mede ter beveiliging van dezelve dienen. In de Nabuurschap staat een Windmolen, van steen gebouwd, en van dikke muuren voorzien; zynde zo gemaakt dat hy tot een buitenwerk kan dienen; want boven in denzelven liggen vier a vyf Stukken geschuts. Eindelyk staat ons nog iets te melden van 't Fort St. Jean, eene sterkte van hout aan de Westzyde van den mond van 't Meir Champlain gebouwd, met inzigt, om 't omliggende Land te dekken, en het tot een Magazyn te doen dienen voor den voorraad en de krygsbehoeften, welken men jaarlyks van Montreal naar het Fort St. Fredrik voerde. Dit Fort ligt op een zandigen, laagen en rondom vlakken grond, meest met hout bewassen. De Vesting is vierkant, en beslaat een Arpent gronds. Op elken hoek naar het Meir staat een hoog houten vierhoekig gebouw, van vier verdiepingen op een grondslag van Steen, ter hoogte van anderhalven vadem, en voorzien van Schietgaten. Op de twee andere hoeken zyn twee diergelyke Gebouwen; doch slegts van twee verdiepingen, en deezen dienen tot wooningen voor de Soldaaten, en ter versterking van de Plaats. Tusschen deeze gebouwen staan Palissaden, en wat meer beneden staan dubbele Palissaden. Alle deeze Plaatsen, met de daar omtrent liggende Landstreeken in Kanada, worden in dit Stukje breedvoeriger beschreeven; met nevensgaande aanmerkingen over de verschillende Inwoonders van dit Gewest, en de voornaamste byzonderheden, welken de Natuurlyke Historie van 't Land betreffen. Op eene dergelyke manier beschryft | |
[pagina 44]
| |
de Autheur de overige opgemelde Volkplantingen; en verder verledigt hy zig tot eene beredeneerde beschouwing van den tegenwoordigen Oorlog, tusschen Groot-Brittannie en deszelss Amerikaansche Volkplantingen. - In dit hier by gevoegde Geschrift, welks Opsteller tot de zyde van 't Ministerie overhelt, en de Kolonisten niet ten gunstigste beschouwt, vindt men by een verzameld, 't geen de yverigste Voor- en Tegenstanders, aan de eene en andere zyde, over dit onderwerp bygebragt hebben; waar uit men, schoon 't ons geen vaste gronden ter beslissinge verleene, kan opmaaken, dat 'er ter wederzyde bedenkingen van gewigt voorgesteld kunnen worden; welken overweeging verdienen: waarom de Schryver ook indeezervoege besluit. ‘Zie daar, Leezer, hier hebt gy nu voor en tegen hooren pleiten; beproef nu zelve uwe kragten en redeneer vermogens, en wik en weeg deze gezegden tegen elkanderen, en leer dan u zelven, en anderen, zoo gy kunt, wie in deze bondig, wie bedrieglyk, redetwist, en naar wiens zyde de Evenaar in dezen 't meeste door- en overslaat, of wie de meeste en beste reden voorzich heeft’. Wyders geeft men ons, aan 't einde van dit Werkje, nog eene aantekening van Waarneemingen, omtrent het Weder, den Wind en den Thermometer, in Virginie. geduurende het jaar 1760; waar uit men kan afneemen, dat de Inwoonders dikwerf aan zeer schielyke veranderingen van Weder onderworpen zyn; 't welk vry algemeen in de Engelsche Kolonien plaats heeft, naar uitwyzen der Waarneemingen, welken men nopens deezen en geenen dier Gewesten gemeld vindt. |
|