Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1777
(1777)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 35]
| |
Wysgeerige en Staatkundige Geschiedenis van de Bezittingen en den Koophandel der Europeaanen, in de beide Indiën. Uit het Fransch vertaald. Tweede Deel. Te Amsterdam by M. Schalekamp 1776. Behalven den Bladwyzer 422 bladz. in gr. octavo.OP de ontvouwing van den Handel der Portugeezen, Hollanderen en Engelschen, op de Indiën, in de drie eerste Boeken van dit Werk voorgedraagen, verleent ons dit tweede Deel, in het vierde Boek, een verslag van den Handel der Franschen op die Gewesten, en voorts in 't vyfde Boek een berigt der onderneemingen van de Noordsche Europische Volkeren in de Aziatische Zeeën, en de verbindtenissen, welken de Europische Natiën met China aangegaan hebben. Onze Autheur behandelt dit gedeelte van zyn bestek, op de eigenste wyze, als wy van 't voorige gezegd hebbenGa naar voetnoot(*), des het niet minder den leeslust derzulken, die vermaak scheppen in 't nagaan van den Handel der Europische Volkeren op de Indiën, opwekke. 't Is waar, ons is voorgekomen, dat 'er gevonden worden, die van gedagten zyn, dat wy te gunstig over dit Werk geoordeeld hebben; dan eene herhaalde overweeging van deszelfs geheelen beloop, en het doorbladeren van een Fransch Werk getyteld, Analyse de l' Histoire Philosophique & Politique &c., 'gedrukt te Leyden by J. Murray 1775. (na eene vriendlyke waarschouwing en aanraading, die wy danklyk erkennen,) heeft ons oordeel, nopens de uitvoering van dit Werk, en deszelfs nut ter kennisse van dien Handel, niet veranderd. - Alle de Historische berigten van onzen Autheur zyn zeker niet ten uiterste naauwkeurig: alle zyne Staatkundige bedenkingen zyn ongetwyfeld niet even bondig, en 't staat by ons vast, dat gezette Staatkundigen, in verscheiden gevallen, zeer verschillend over deeze en geene zyner Stellingen zullen oordeelen. Dan zodanig iets is altoos te wagten, (en 't kan niet wel anders zyn) in Schryvers die wyduitgestrekte onderwerpen behandelen, waaromtrent verschillende berigten gevonden worden, en die eene groote verscheidenheid van Staatkundige inzigten insluiten. Met dit alles, behelst dat Geschrift egter een naauwkeuriger en oordeelkundiger verslag van den Handel op de Indiën, dan tot nog gemeen gemaakt was, waarom het ten deezen opzigte zyne leezing verdiene; waarin wy, door een nader onderzoek, op deeze en geene byzonderheden bevestigd zyn. Had de Autheur kunnen goedvinden altoos zyne bronnen te melden, daar 't te pas kwam, en geschieden kon, hy zou zekerlyk zyne zaak dienst gedaan hebben. - Vroegere Schryvers hebben hunne Leezers meermaals verveeld, door | |
[pagina 36]
| |
't overvloedig aanhaalen van Autheuren of Schristen, zeifs over algemeen bekende zaaken; in laater tyd heeft men dit geschuwd, en men is, (gelyk 't dikwils gaat,) tot een ander uiterste overgeslaagen, om in 't geheel geene aanhaalingen by te brengen. 'Er heerscht in alles eene Mode, en de heerschende Mode wykt veelal van 't rechte spoor. - Wat wyders den Autheur, als Wysgeer, byzonder met opzigt tot het Godsdienstige, betreft, wy hebben hem terstond, in ons voorige berigt, ten deezen aanzien, gewraakt, en den Leezer, zo wy agten, daartegen genoegzaam gewaarschuwd; weshalven hy, die op ons aanraaden, (gelyk men schynt te vreezen,) dit Boek mogte leezen, en zig daardoor tot verkeerde beginsels laate verleiden, zulks niet ons maar zyn eigen hart te wyten zal hebben. Heeft onze aanraading zo veel invloeds, als men aan dezelve gelieft toe te schryven, dan zullen die Leezers, door ons gewaarschuwd zynde, dit Boek niet leezen, om 'er den Godsdienst uit te leeren, en ze zullen, aan die waarschuwing gehoor geevende, zo wel op hunne hoede zyn, tegen alles wat een nadeeligen invloed op hunnen Godsdienst zou mogen hebben, dat 'er van die zyde niets te vreezen zy. Mogelyk is zodanig eene waarschouwing, in dit geval, al zo nuttig, als eene ontknooping en wederlegging van dat slag van voorstellingen. Heeft iemand inmiddels lust, om zig tot het nagaan hier van te verledigen, hy leeze dan, der Fransche taale magtig zynde, het bovengemelde Fransche Geschrist; welks Opsteller, schoon hy hier en daar, volgens ons inzien, wat te sterk spreeke en te verre ga, blyken van bekwaamheid in dit Stuk geeft, en agting verdient. Wy hebben 't, eenigermaate in beantwoording van eenen heuschen Brief ons deswegens geschreeven, noodig geoordeeld, ons dus op nieuw over dit onderwerp uit te laaten, en verder staat ons met opzigt tot dit tweede Deel nog te melden, dat de Autheur aan 't einde van 't vyfde Boek, na aangewezen te hebben de wyze, op welke de Europische Natiën, tot op deezen tyd, den Indischen Handel bestuurd hebben, nog hegt eene overweeging der drie volgende Vraagen. - Moet men deezen Koophandel aanhouden? - Zyn de groote Bezittingen noodzaaklyk om dien met voordeel te dryven? - Moet hy gelaaten worden in handen van uitsluitende of bevoorregte Maatschappyen? - De eerste Vraag word ongetwyfeld met Ja beantwoord; maar; ten opzigte van de twee andere Voorstellen voegt zig de Autheur, met eenige onderscheiding, aan de ontkennende zyde; dan hy erkent tevens, dat het thans niet wel mogelyk zy de daar toe vereischte maatregels in 't werk te stellen; dewyl hier toe eene verandering van inzigten, en omwenteling van zeden vereischt zou worden, die tot nog niet te wagten is. - Zie hier zyn algemeen antwoord op de eerste Vraag, tot voorstand der Vryheid en ten voordeele van den Koophandel. ‘Zy, die Europa willen aanmerken als slegts uitmaakende een | |
[pagina 37]
| |
eenig Lichaam, wiens Leden door een algemeen of althans gelyk belang aan elkander zyn verbonden, zullen het niet als een betwistbaar stuk opgeeven, of zyne verbintenissen met Asie aan het zelve voordeelig zyn. De Indische handel doet klaarblykelyk de somme onzer genietingen toeneemen. Dezelve geest ons gezonde en smaaklyke dranken, uitgeleezene gerieflykheden, fraaier huisgeraaden, etlyke nieuwe vermaaken, een aangenaamer bestaanlykheid. Dus kragtige aantreklykheden hebben even zeer gewerkt op volken, die, door hunne legging, hunne werkzaamheid, de heilzaamheid hunner ontdekkingen, en de stoutheid hunner onderneemingen, in staat waren om deeze vermaaken uit de bronnen zelve te scheppen, als op de Natiën, die ze niet hebben kunnen bekomen, dan door de tusschenkomst van Zeemogendheden, wier scheepvaart den overvloed deezer Wellusten over ons gantsch Vaste-land deedt te rug vloeien. De drift der Europeaanen, voor deeze buitenlandsche weelde, heeft zo sterk gewerkt, dat noch de zwaarste belastingen, noch de strengste verboden en strafsen, dezelve hebben kunnen beteugelen. Alle de Regeeringsvormen, naa langen tyd geworsteld te hebben tegen eene neiging, welke groeide onder den last, welke haar drukte, zyn ten laatste genoodzaakt geweest voor den stroom te wyken, hoewel algemeene vooroordeelen, door den tyd en gewoonte bevestigd, hun deeze believing deeden beschouwen, als nadeelig voor de bestendigheid van het algemeene welzyn der Natiën. 't Was tyd dat deeze Dwingelandy een einde nam. Kan men twyfelen, of het een gelnk zy, by de genietingen, aan eene Luchtstreek eigen, dezulken te kunnen voegen, die andere Gewesten opleveren? De algemeene Maatschappy bestaat om het gemeene belang, en door het wederkeerig belang van alle de menschen, welke dezelve uitmaaken. Uit hunne wederzydsche onderhandeling moet eene vermeerdering van geluk voortkomen. De Koophandel is de oeffening dier dierbaare Vryheid, tot welke de Natuur alle menschen heeft geroepen, aan welke zy hun geluk en zelf hunne deugden heeft verknogt. Laat ons meer zeggen: wy zien hen niet met vryheid begaafd dan in den Koophandel; zy worden niet vry, dan door de wetten, welke den Koophandel weezenlyk begunstigen; en 't geen hier omtrent een byzonder geluk is, is, dat, terwyl de Koophandel het gewrogt is der Vryheid, deeze door den Koophandel kragtdaadig gehandhaafd wordt. Men kent den Mensch niet, wanneer men zich verbeeldt, dat, om hem gelukkig te maaken, hy aan ontbeeringe behoorde gewend te worden. 't Is waar, dat de gewoonte van ontbeeringen de somme onzer onheilen vermindert: maar onze vermaaken sterker doende verminderen dan onze smarten, geleidt zy den mensch eerder tot ongevoeligheid dan tot geluk. Indien hy van de Natuur een gevoelig hart heeft ontvangen; indien zyne Ver- | |
[pagina 38]
| |
beeldingskragt hem, in weerwil van hemzelven, onophoudelyk doet uitweiden in ontwerpen of harssenschimmen van een streelend geluk, laat dan zyne rustelooze ziel een ruim veld van genietingen doorloopen. Dat ons Verstand ons leere, in de goederen, welke wy genieten, de beweegredenen te vinden om ons niet te beklaagen van dezulken, welken wy niet deelagtig kunnen worden; dit is het werk der wysheid. Doch te vorderen, dat de Reden ons overreede, om te verwerpen, 't geen wy by onze bezittingen zouden kunnen voegen, dit is der Natuure wederspreeken, en misschien de eerste beginzels der Gezelligheid vernietigen. Welk is het middel om den mensch daar toe te brengen, dat hy zich vergenoege met het weinige, het geen de Zedenschryvers tot zyne behoeften bepaalen? Welk is het middel om de scheidpaalen te vestigen van het noodzaaklyke, welk met zynen toestand, zyne kundigheden en begeerten verandert! Naauwlyks hadt hy, door zynen vlyt, de middelen beraamd, om zich van het noodzaaklyk onderhoud te verzorgen, of hy besteedde den overschietenden tyd aan het uitbreiden van de grenzen zyner vermogens en genietingen. Hier uit ontstonden alle de Kunstbehoeften. De ontdekking van een nieuw geslagt van gewaarwordingen deedt in hem de begeerte gebooren worden, om ze duurzaam te doen worden, en de nieuwsgierigheid, om eene andere soort te verzinnen. De volmaaktheid van ééne Kunst gaf aanleiding tot het uitvinden van veele anderen. De goede uitslag van een Oorlog, door honger of wraakzucht veroorzaakt, verwekte de zucht tot het maaken van veroveringen. De wisselvalligheden van de scheepvaart bragten de menschen in de noodzaaklyheid om elkander te vernielen, of zich onderling te verbinden. Het ging met de verbonden van Koophandel tusschen de Natiën, door de Zee van een gescheiden, als met de gezellige verdragen tusschen de menschen, door de Natuur op denzelfden grond verspreid en zamengevoegd Alle deeze betrekkingen namen eenen aanvang met gevegten, en eindigden met vereenigingen. De oorlog en scheepvaart hebben de Maatschappyen en Volkplantingen vermengd. Van dit oogenblik af hebben de menschen bevonden, dat zy aan een verbonden waren door afhankelykheid en onderhandeling. De vermenging der Natiën, door den brand der Oorlogen onder een gesmolten, wordt gezuiverd, en verkrygt luisterryken glans door den Koophandel. Het is de natuur des Koophandels, dat alle Natiën zich beschouwen, als eene eenige Maatschappy, wier Leden allen een even groot regt hebben, om aan de goederen van alle de anderen deel te hebben. In zyn voorwerp en middelen, onderstelt de Koophandel eene wel overdagte zucht en Vryheid by alle Volken, om alle mogelyke verwisselingen te doen, welke tot hunne onderlinge voldoening strekken. Zucht om te genieten, en Vryheid om te genieten, deeze zyn de twee eenigste Springveeren | |
[pagina 39]
| |
van werkzaamheid, de twee eenigste beginzels van Gezelligheid onder de menschen. Wat kan tegens deeze bewyzen voor eene vrye en algemeene gemeenschaps-oeffening worden ingebragt, door dezulken, welke den Koophandel van Europa met de Indiën wraaken? Laat dezelve een merkelyk verlies van menschen veroorzaaken; laat hy den voortgang onzer nyverheid belemmeren; laat hy ons geld verminderen; 't valt gemaklyk op deeze tegenwerpingen te antwoorden.’ - Ieder deezer drie tegenwerpingen, uit die gedagten ontleend, beantwoordt de Autheur afzonderlyk, op eene voldoenende wyze; doch wy zouden ons bestek ver te buiten gaan, wanneer wy dat alles wilden mededeelen. - Men hoore slegts nog, hoe hy hen gerust stelt, die vreezen, dat de Indische handel de werkzaamheden en voordeelen onzer nyverheid zal verminderen. Genomen, zegt hy, dat het waarheid is, dat deeze handel eenige onzer werkzaamheden belemmerd of hebben doen stil staan, aan hoe veele anderen heeft hy egter aanleiding gegeeven. Aan hem is de scheepvaart eene groote uitgebreidheid verschuldigd. Onze Volkplantingen zyn daaraan het kweeken van Suiker, Koffy en Indigo verschuldigd. Veele van onze Fabrieken worden door de Indische Zyde en Katoen levendig gehouden. Indien Saxen en andere Gewesten van Europa fraaier Porceleinen maaken; indien Valencia Pekins maakt, beter dan de Chineesche; indien Zwitzerland de Neteldoeken en geborduurde Lywaaten van Bengale nabootst; indien Engeland en Frankryk fraaier Lywaaten drukken dan de Indiën; indien zo veele Stoffen, voorheen in deeze Landen onbekend, tegenwoordig aan onze beste Kunstenaars werk verschaffen, hebben wy evenwel alle deeze voordeelen, uit de Indiën oorspronkelyk, ontleend. Laat ons nog een stap verder gaan, en onderstellen, dat wy geenerlei aanmoediging, geenerlei kundigheid aan Asie zyn verschuldigd, de handel, welken wy dryven in zyne Koopmanschappen, kan daarom geen nadeel doen aan onze Nyverheid. Want waar mede betaalen wy dezelve? Is het niet met den prys onzer Werkstukken, welke na Amerika gevoerd worden? Ik verkoop aan een Spanjaard voor honderd guldens aan Lywaaten, en ik zend dit geld na Indiën. Een ander zendt derwaards dezelfde hoeveelheid Lywaaten in Waaren. Wy beiden krygen Thee in betaaling. Is onze handel in den grond niet dezelfde? Hebben wy niet eveneens de waarde van honderd guldens aan Lywaaten in Thee veranderd? Wy verschillen alleen hierin, dat de eene deeze verwisseling doet langs twee wegen, en de anderen langs eenen weg. Onderstel dat de Spanjaards, in plaats van geld, my andere goederen geeven, welke in Indie gewild zyn: zal ik de werkzaamheid der Natie hebben verminderd, wanneer ik deeze Koopmanschappen na Indiën gevoerd | |
[pagina 40]
| |
heb? Komt het niet op een uit, als of ik onze voortbrengzels zelve daar heen gevoerd had? Ik vertrek uit Europa met inlandsche goederen. Ik verruil dezelve in de Zuidzee tegen Piasters. Ik breng deeze Piasters na Indiën. Ik breng van daar te rug nuttige en aangenaame dingen. Heb ik de Nyverheid van den Staat daar door gekrenkt? Neen, ik heb het vertier van deszelfs voortbrengzelen uitgebreid, en zyne genietingen vermenigvuldigd. Het geen de Lieden, tegen den Indischen handel vooringenomen, misleidt, is, dat de Piasters in Europa komen, voor dat zy na Asie verzonden worden. In één woord, of het geld gebruikt of niet gebruikt worde als een tusschenkomend onderpand, ik heb middelyk of onmiddelyk met Asie geruild gebruikelyke dingen tegen gebruikelyke dingen, myne nyverheid tegen zyne nyverheid, myne voortbrengzels tegen zyne voortbrengzels’. |
|