daar door verwekt! Laat ons hier blyven. Als wy eene schuilplaats behoeven, wy hebben slegts den berg af te klimmen.
Lycidas. Lamon ik zal by u blyven. Het Onweer hangt nu boven ons hoofd. De golven slaan tegen den voet van 't gebergte; de winden teisteren de toppen der boomen.
Lamon. De toomlooze golven schuimen tot aan den hemel; nu klimmen ze op als verbaazende rotzen, dan daalen ze ten afgrond! De Blixem, die de oppervlakte der baaren klieft, verlicht alleen dit schriklyk tooneel!
Lycidas. ô Onsterflyke Goden! - Een Schip! - hangende op een golf, gelyk een Vogel op de punt van een rots. - Hemel! - het zinkt! Waar is het Schip? Waar zyn de elendige scheepsgezellen! - in de diepte der zee verzwolgen.
Lamon. Indien myne oogen my niet bedriegen, vertoont zich het Schip nog op dien golf. - Goden! bewaart, bewaart het rampzalig Volk! - Ach! zie, de volgende baar loopt, met allen geweld, 'er op aan. - Ongelukkige Menschen, wat kon u beweegen, uw geboortegrond te verlaaten, en u op de trouwloosste hoofdstoffe te waagen? Bragt uw land geene genoegzaame vrugten voort, om uwen honger te stillen? Gy zoekt rykdommen, en gy loopt een' elendigen dood in den mond!
Lycidas. Te vergeefsch zullen uwe Ouders, uwe Vrouwen, en Kinderen het vaderlyk strand, met hunne traanen, bevogtigen. Te vergeessch zullen zy geloste doen voor uwe behoudenis, op de altaaten van neptunus. Uwe begraafplaatzen zullen ledig blyven. Uwe lichaamen zullen aan deroofvogelen, op het strand, ten prooije strekken, of door de Zee-gedrogten der diepte verslonden worden! - ô Goden! geeft, dat ik, voor altoos, vreedzaam, in myn nederig hutje, nag woonen, en, met weinig te vrede, alle myne behoeften mag vervallen, met de vrugten van myn land, en van myn vee.
Lamon. Groote Goden! dat ik gestraft worde gelyk deeze elendigen, indien ik over myn lot morre! indien ik ooit meer wensch dan ik nu geniet, tot myn bestaan en rust.
Lycidas. Laat ons na beneden gaan. Misschien werpen de baaren eenigen dier ongelukkigen aan den oever op. - Leeven zy nog, wy zullen het genoegen hebben van hun te helpen, en te behouden. Zyn ze reeds gestorven, wy zullen hunne Schimmen bevredigen, door hun lichaam eene vreedzaame begraasplaats te bezorgen.
Zy klommen neder op het strand, en vonden een Jongeling, zo schoon als de Zoon van maia, op het zand uitgestrekt. Buiten staat, om hem tot het leeven weder te brengen, bestelden zy hem ter aarde: 't lyk met traanen bevogtigende. Onder een gedeelte van het wrak, op 't strand hier en daar verstrooid, vonden de Herders een koffertje met goud. Lycidas sprak, op de ontdekking, wat zullen wy met dit geld doen?