| |
Gevallen van den Graaf de Comminge, en Adelaide van Lausanne.
(Uit het Fransch van den Heer d'arnaud.)
DE Graaf de comminge stamde af van een der doorlugtigste geslachten in Frankryk: zyn Grootvader, die slegts twee Kinderen hadt, stelde den jongsten aan tot Erfgenaam, ten nadeele zyns Broeders, en deedt den eerstgemelden den naam en Tytel van Marquis van Lausanne aanneemen. Deeze Edelman hadt ook twee Zoons. Des Graafs Vader bezat veel minder bekwaamheden dan de jonge Marquis, zyn Neef, en vatte reeds vroeg eenen wederzin tegen hem op, die met de jaaren toenam, en in onverzoenlyken haat veranderde. Naa een lang verloop van tyd, in geduurige geschillen doorgebragt, trouwden de twee Neeven beiden Vrouwen van aanzien: de Marquis van Lausanne kreeg kort daar op eene Dogter, en zyn mededingende Bloedverwant een' Zoon, den Held onzer Geschiedenissen.
Op den dood des ouden Heers, ving de Vader des Graafs een pleitgeding aan tegen den Marquis, om het Markgraafschap weder te krygen, en zette het zelve met alle hevigheid voort. Eene toevallige ontmoeting op een Jagtparty maakte deeze Edellieden onverzoenlyk. De Oudste, hoogmoedig en kwaadaartig, hoonde den Marquis, hem verwytende hoe zeer hy hem kon vernederen. De laatstgenoemde, schoon uit den aart ineewaarig, kon niet nalaaten hem te woord te staan, en zyn belangen te verdeedigen. Deeze twist liep op een tweegevegt uit, 't welk ten voordeele van den Marquis afliep: die zyn party ontwapende, en hem verzogt om lyfsgena te bidden. ‘Het leeven’, antwoordde deeze; ‘zou my haatlyk weezen, indien ik het aan u verschuldigd was’. - ‘Aan my’, sprak de Marquis: ‘zult gy het dan verschuldigd zyn!’ en ging schielyk heenen; hem den Degen ontweldigd hebbende.
In deezen toestand waren de zaaken, als de jonge Graaf van zyne reizen te rug kwam. Kort daar naa kreeg hy, uit den Abt van Rouillon, (een' Bloedverwant van 's Moeders zyde) berigt, dat de bewyzen van het Markgraafschap, van welke het gelukkig afloopen des pleitgedings afhing, in de Archiven van zyne Abdye bewaard
| |
| |
werden, waar ook de papieren van hunne eigene Familie verborgen geweest waren, in de verwarde tyden des Burger krygs. - Dewyl zyn Vader zieklyk was en iemand noodig hadt, op wien hy een volkomen vertrouwen kon stellen, belastte hy den Graaf, zyn Zoon, met dit stuk, en toonde hem vooraf de aangelegenheid van 't zelve, op 't nadruklykst. De Graaf hadt geen rede, om de voldoening van 's Vaders verzoek te weigeren, en alle noodige onderrigtingen ontvangen hebbende, oordeelde men het raadzaam, dat hy, om alle agterdenking in de Abdy voor te komen, den naam van Marquis van longville zou aanneemen. Hy vertrok schielyk na de Abdy, waar hy de bewysstukken vondt, die de ersmaaking bevestigden; hy gaf 'er zyn Vader kennis van, tevens verlof vraagende om eenige dagen te Spa, niet verre van daar gelegen, door te brengen.
Het gelukkig afloopen des gedaanen onderzoeks bragt te wege, dat zyn Vader het verzoek inwilligde, hy ging terstond na Spa, behoudende zynen vercierden naam; dewyl hy anderzins noodwendig, om de waardigheid des Huizes van comminge op te houden, met een grootscher toestel zou hebben moeten verschynen. Op den dag naa zyne aankomst, werd hy in gezelschap gebragt: en vermids, op deeze openbaare plaatzen, de stysheid der pligtpleeginge voor de vryheid van ommegang wykt, werd hy terstond toegelaaten, in alle partyen van vermaak. Hy hieldt het middagmaal by den Marquis van valette, die de Dames op eene heerlyke wyze toefde, wanneer eene staatlyke Mevrouw, van het agtbaarst voorkomen in tradt, vergezeld van haare Dogter, die, by eene welgevormde leest, het schoonst en beminnelykst gelaat omdroeg: haare ongemaakte zedigheid verfraide den blos der Jeugd, en zette ieder bekoorelykheid iets inneemends by. Hy werd op 't oogenblik verliefd, en het eerste aanzien besliste zyn lot. Zy bespeurde, met bloozende kaaken, zyne verlegenheid, wanneer de Dames na haare Intrekplaatzen weder keerden, en hy na zyn herberg, om bot te vieren aan zyne verlegenheid, die met eene soort van vreugde gepaard ging; eene vreugde, welke altoos het eerste opkomen van verliefdheid vergezelt. De liefdedrift hadt hem zo beschroomd gemaakt, dat hy den naam van 't voorwerp zyner liefde niet hadt durven vraagen; zorgende dat zyne nieuwsgierigheid de gevoelens van zyn hart mogt verraaden. Dan hoedanig was zyn toestand, als hy hoorde, dat de jonge Juffrouw de Dogter was van den Marquis van lausanne?
Alles wat hy te dugten hadt, van de Vyandlykheden hunner wederzydsche Familien, schoot hem te binnen. Hy hadt een vercierden naam aangenomen, en streelde zich met de hoope, dat hy haar, onder dien dekmantel, van zyne liefde zou verzekeren, eer zy tegen hem was vooringenomen.
In deezen ongerusten staat leefde hy eenigen tyd. Een schoone avondstond noodigde het gezelschap uit om te wandelen, wanneer adelaide, (dus was de jonge Juffrouw geheeten,) by ongeluk haar
| |
| |
bracelet, vercierd met haare afbeelding, liet vallen. De Ridder van St. odon raapte dezelve zeer dienstvaardig op, en met groote bedaardheid het Portrait beschouwd hebbende, stak hy ze in zyn zak. Zy verzogt hem op 't vriendlykst om de wedergave; en drong, op het weigeren, sterker aan. De Ridder was een bekwaam Man; doch zyn geluk by de schoone Sexe hadt hem trots en stout gemaakt, en adelaide's dringend verzoek rigtte niets by hem uit; hy vroeg, met een glimplach; ‘of zy hem wilde berooven van iets, 't geen hy enkel aan 't geval te danken hadt’, en vertrok terstond, zonder antwoord af te wagten. De Graaf bevondt zich digt by dit voorval, met de Marquisinne van valette: nader komende verhaalde zy, met eenige onthutstheid, alles aan haare Moeder. De Marquisinne was niet min verstoord dan haare Dogter. Hy sprak, geen enkel woord; doch wandelde met de Dames voort, en dezelve t'huis gebragt hebbende, ging hy terstond den Ridder opzoeken.
Hy vondt hem t'huis, vermelde het oogmerk zyner komst, en dat hy hem ter bestemder plaatzen zou opwagten. De Ridder nam de uitdaaging aan, en zy ontmoetten elkander volgens afspraake.’ ‘Ik ben verzekerd’, sprak hy terstond; ‘dat het geen onder de wandeling gebeurde, alleen een grap was. - De Marquis, daar op; maar ik stel vast, dat gy een te welleevend Man zyt, om de afbeelding eener Dame zonder haare toestemming te houden’. - ‘Ik weet niet, hervatte de Ridder, wat u de zaak raakt; doch dit weet ik, dat ik my nimmer op deeze wyze rekenschap laat afvergen. - Ik vertrouw, zeide de Marquis, de hand aan den Degen slaande, dat deeze myn zeggen zal aandringen, en u verpligten myn raad, om het opgeraapte weder te geeven, te volgen’. De Ridder was een dapper Man, en trok op 't oogenblik van leer, zy vogten eene wyl met gelyke bekwaamheid; doch de Ridder was door geen liefde aangespoord, gelyk de Marquis, wiens drift hem onbedagt maakte, zo dat hy zich voor twee ligte wonden bloot stelde: dan hy bragt, op zyne beurt, den Ridder eene gevaarlyke wonde toe, die deezen verpligtte lyfsgena te vraagen, en het Portrait weder te geeven. Hem opgebeurd, en in een digt by gelegen huis gebragt hebbende, vervoegde zich de Marquis na huis, en liet zyne bekomene wonden bezorgen. Toen beschouwde hy het waardig afbeeldzel, en gaf het duizend kussen. In de Schilderkunst hadt hy zich eenigzins geoefend, en vondt nu gelegenheid om zyne bekwaamheden te beproeven. Hy schilderde dien zelfden avond het afbeeldzel naa, en slaagde daar in zo gelukkig, dat hy zyn namaakzel van het oorspronglyke nauwlyks wist te onderscheiden. Dit bragt hem tot het denkbeeld, om het een in plaats van 't andere te stellen: en de bracelet in orde gebragt hebbende, om dus de gepleegde dieverye te bedekken, bragt hy dezelve aan adelaide. De Marquisinne van lausanne zeide duizend verpligtende dingen by deeze gelegenheid;
adelaide sprak weinig; zy scheen bedremmeld; doch een
| |
| |
straal van genoegen, over de verpligting die zy aan hem hadt, scheen door haare verlegenheid heen, en gaf hem de streelendste voldoening.
Twee maanden waren op deeze aangenaame wyze voorbygeloopen, als een brief zyns Vaders hem beval weder te keeren. Dit was een donderslag, te hestig om te wederstaan. Hv bragt den nagt door in een onbeschryflyk hartzeer: en, naa duizend ontwerpen, die alle zo als zy in hem opkwamen, ook verworpen werden, besloot hy de papieren tot de erfenis des Markgraafschaps betrekkelyk, en bewyzen behelzende, te vernietigen. Hy stondt verwonderd, dat dit plan niet eerder in hem was opgekomen; dewyl zulks een onfeilbaar middel was, om de gevolgen van het pleitgeding, die hy zo zeer vreesde, voor te komen. Hy verweet zichzelven, dat hy zo lang de stukken gespaard hadt, die zyne tedere liefde reeds voorlang moest vernield hebben. Het ongelyk, dat hy zyn Vader aandeedt, dagt hem gering: dewyl hy beslooten hadt hem een goed op te draagen, 't geen een bloedverwant hem gemaakt hadt, veel beter dan dat, waar van hy hem beroofde. Eene schynbaare rede is genoegzaam, om een' verliefden over te haalen: hy meende regt te hebben, om over die papieren, naar welgevallen, te beschikken: hy verbrak het zegel des omslags, en hadt nooit gelukkiger oogenblik, dan toen hy deeze papieren aan de vlamme opofferde.
Het denkbeeld, dat hy zyne Beminde dienst deedt, verrukte zyne ziel. De bewustheid van 't geen hy gedaan hadt, maakte dat hy te stouter sprak: en dewyl het oogenblik zyns vertreks vast naderde, nam hy de eerst voorkomende gelegenheid waar, om zich aan adelaide te ontdekken, zeggende, ‘Beminnelyke adelaide! het tydstip, waar op ik van u zal moeten scheiden, nadert; heb zomtyds de goedheid om te denken aan een Persoon, wiens toekomend geluk alleen van u afhangt. Onder een vercierden naam heb ik uw vertrouwen misbruikt. Ik ben de Man niet, dien gy meent.’ - Ik ben - de Graaf van comminge! - ‘Hoe,’ viel adelaide hem in de reden, ‘Hoe, zyt gy onze geslaage vyand? Zyt gy het, is't uw Vader, die, met onverzoenlyken haat, onzen val zoekt te bewerken?’ - Hy vatte het woord. ‘Bestempel my niet met eenen zo haatlyken naam. Ik ben uw Minnaar, gereed om myne middelen en myn leeven voor u op te offeren. Myn Vader zal u geen kwaad doen: myne liefde verzekert 'er u van.’ - Adelaide riep, ‘verlaat my, verlaat my! hoe langer ik u zie, hoe langer ik u hoor, worden de rampen, die my te wagten staan, te onvermydelyker.’ De tederheid deezer laatste woorden gaf hem eenige hoop, en vervulde zyne Ziel met vreugde.
Hy hadt zich gevleid met de verbeelding, dat zyn Vader hem het verzoek zou inwilligen: en was dermaate ingenomen met dit denkbeeld, dat hy oordeelde een ieder moest denken, gelyk hy dagt. Eindelyk brak het gevreesde oogenblik aan, en hy verliet adelai- | |
| |
de met de tederste en hevigste liefdedrift. Maar, helaas! zyn Vader hadt reeds berigt ontvangen van al het voorgevallene. De knegt, hem medegeeven, was gelast alle de gangen van den Jongen Heer na te gaan: en hadt de liefdedrift en het tweegevegt reeds overgebriefd, en de Marquisinne van lausanne en haare Dogter afgemaald als listige Vrouwen, die wisten dat zyn Heer de Graaf van comminge was, en hem in haare strikken gelokt hadden. Zyn Vader, uit den aart zeer driftig, was door dit bescheid in eene vlaage van woede gestort: en behandelde zyn Zoon, by de aankomst, op de onmenschlykste wyze; de liefde tot adelaide hem als een allerschriklykst misdryf aantygende.
‘Snoodaart,’ dus sprak hy, durft gy myne Vyanden beminnen, zonder eenigzins agt te slaan op 't geen gy aan u zelven en my verschuldigd zyt: ‘gy hebt verbintenissen aangegaan met eene Familie, van welke myn hart gruwt!’ - ‘Ja, myn Vader,’ antwoordde de Jonge Edelman, ‘Ik ben te beschuldigen, doch het was voor my onvermydelyk. Ik kan myn noodlot niet wederstaan: terwyl ik, op myne knien, u om vergiffenis smeek.’
Zyn Vader zag hem, ondertusschen, met een oog vol van verontwaardiging aan, en sprak met eene verwonderenswaardige bezadigdheid. ‘Ik heb uw voorslag gehoord, de eenige gunst, die gy van my kunt verwagten, is de keus van deeze twee stukken; dat gy uwe dwaaze liefde laat vaaren, of den naam van myn Zoon verzaakt: wees spoedig in uwe keuze, en geef my terstond de papieren over, welke ik aan uwe zorge vertrouwde; een vertrouwen dat gy geheel niet verdiende.’
Hadt de oude Graaf op een zagter toon gesprooken, dan zou deeze eisch den Jongen geheel in verlegenheid gebragt hebben: doch die strafheid gaf hem moed. ‘De Papieren,’ antwoordde hy, ‘zyn niet langer in myne bewaaring, en aan de vlammen opgeofferd;’ dat myne aangeërfde goederen u schadeloos stellen voor dit verlies. - Nauwlyks waren hem die woorden uit den mond, of zyn Vader trok, met al de woede eens dolzinnigen, zyn Degen: en dewyl de Jonge Graaf geen den minsten wederstand boodt, zou de Vader hem, op 't eigen oogenblik doorstooken hebben, indien zyne Moeder toen niet juist in de kamer gekomen ware, en zich tusschen beiden gesteld hadt, toen de Vader op 't punt stondt, om zyne handen te bezoedelen met het bloed zyns éénigen Kinds. ‘Kent gy uw Zoon niet?’ schreeuwde zy uit. En zich daar op tot den Jongen Edelman wendende, beval zy hem haar in eene andere kamer op te wagren. Lang hielde het aan eer zyne Moeder verscheen: ten laatsten kwam zy, niet woedende, of door drift vervoerd. Zy zag, zy sprak, als een tedere Moeder, die deel nam in alle zyne ongelukken, en badt hem, met traanen, medelyden te hebben met den staat waar in hy haar bragt.
Naa eene vry tedere vertroosting, verhaalde zy hem, hoe zyn
| |
| |
Vader 'er op stondt, dat hy onmiddelyk zou trouwen: ‘en gy zult,’ vervolgde zy, ‘als de dag aanbreekt, van hiet gezonden worden; gy zult morgen na 't land gaan, vergezeld van een persoon, op wien hy zich kan verlaaten. 't Afweezen kan grooter wonderen doen, dan gy u misschien verbeeldt; 't verloop van tyd zal de trekken van adelaide mogelyk uitwisschen, en u weder tot u zelven doen komen. Ik zal, van myn kant, niet in gebreke blyven, om u voldoening te geeven. Uws Vaders aart is altoos te geweldig geweest; doch nu zyne wraak wettig is, tot welke uitersten zal dezelve niet voorthollen? Gy zyt grootlyks te bestraffen over het vernietigen dier Papieren: en hy houdt zich verzekerd, dat adelaide, op bevel haarer Moeder, u aanzette tot het doen dier offerande.’
‘Helaas!’ betuigde hy hier op, ‘is het mogelyk, dat hy zo liefdloos denke van de Marquisinne van lausanne! het is 'er zo verre af, dat adelaide niet weet wat ik gedaan hebbe; en ik staa 'er voor in, dat hadt zy het geweeten, zy alles zou aangewend hebben, om het te beletten.’
Hy vormde toen een ontwerp van briefwisseling, en verzogt zyn melydende Moeder, dat zy adelaide zou bezoeken, als deeze te Bourdeaux kwam. Zy verzekerde hem het te willen doen, op voorwaarde, dat hy zich geheel aan zyn Vader zou onderwerpen, in gevalle adelaide's genegenheid niet aan zyne verwagting beantwoordde. Het grootste gedeelte van den nagt bragt hy door met zyne Moeder; en als de dageraad aanbrak, berigtte zyn Geleider hem, dat hy zyn Paard moest doen zadelen; hy gehoorzaamde, en verliet, met een beklemd hart, zyns Vaders huis.
Op den derden dag der reize kwamen zy aan een Kasteel, gebouwd aan den voet van het Pyreneesche gebergte, de plaats tot zyn verblyf geschikt. Cypresse dreeven en barre rotsen waren alles wat hy zag, en hy hoorde niets dan het gekras der raavens en het rommelend nederstorten der watervallen van het gebergte.
Eenige dagen daar vertoefd hebbende, verstondt hy van zyne Moeder, dat zyn Vader naar geene voorslagen wilde hooren: en zy berigtte hem, om de maat zyner verdrietlykheden nog voller te meeten, dat zyn Vader eindelyk het Huwelyk hadt vastgesteld, tusschen hem en de Dogter des Graaven van foix: dat de Huwelyksplegtigheid in de plaats zyner bewaaringe stondt voltrokken te worden; als mede dat zyn Vader, binnen weinig dagen, by hem zou weezen, om alles gereed te maaken. De drie dagen vóór zyn Vaders komst besteedde hy in het ontwerpen van een plan, waar door hy adelaide nieuwe blyken van zyne standvastigheid zou geeven. Het onderhoud tusschen zyn Vader en hem was, van zyne kant, zeer koel, doch eerbiedig; van 's Vaders kant, streng en trots.
‘Ik heb,’ sprak de Vader, ‘u tyd gegeeven, om van uwe dwaasheden te bekomen, en ben thans hier verscheenen, om u
| |
| |
eene gelegenheid aan te bieden, tot eene vergoeding derzelven. Laat uwe gehoorzaamheid uw antwoord weezen op dit blyk van myne goedheid, en maak u gereed, om als uwe Egtgenoot te ontvangen eene Juffrouw, die ik voor u geschikt heb. Het Huwelyk zal hier voltrokken worden; en uwe Moeder, op morgen, hier komen met den Graaf van foix en zyne Dogter.’ - ‘Het smert my zeer,’ antwoordde de Jonge Edelman, ‘dat het buiten myne magt is u te gehoorzaamen. Ik ben te eerlyk om myn hand te geeven, daar ik myn hart niet tevens kan schenken. Ik verzoek, derhalven, uw verlof om deeze plaats te verlaaten, dewyl Mejuffrouw van foix, hoe beminnelyk zy moge weezen, buiten staat zal zyn, om myn besluit te doen wankelen: en de kwalyk voegende betuiging, die ik haar moet doen, zal gevoeliger zyn als ik haare hand afflaa; naa dat ik haar in persoon zal gekend hebben: mag ik u, daarom, bidden my niet langer in deeze plaats op te houden.’ - ‘Neen,’ hervatte de Vader met een dreigende woede op 't gelaat, ‘gy zult niet van hier gaan, of ooit de Zon weder aanschouwen: want ik zal u terstond in een onderaardsch gat werpen, gereed voor zulke snooden, als gy zyt. Ik zweer geene magt op aarde zal u in vryheid stellen, of gy moet tot uwen pligt wederkeeren. Ik zal u straffen door alle middelen, welke my myne wraake verschaft. Ik zal u onterven; uw goed u ontneemen, en het aan Mejuffrouw van foix schenken, om, zo veel in myn vermogen is, myn woord by haar te houden.’
Deeze bedreiging werd terstond volvoerd, en hy in den voet eens toorens gebragt, waar alleen eenig schemerlicht in kwam door een klein yzeren venster in de muur. Hy beval dat de Jonge Edelman daar op het nauwst zou bewaakt worden, tweemaal daags eeten en drinken krygen, en dat men alle gemeenschap met zyne Vrienden en Bloedverwanten zou weeren. Zyne Moeder vondt, nogthans, middel om hem een brief ter hand te stellen, waar in zy hem aanmaande om zyn Vader te gehoorzaamen, wiens woede van dag tot dag toenam. Zy voegde 'er by, grootlyks om zynent wil geleeden te hebben; en dat haar aanhouden, om eene verzoening te treffen, te wege gebragt hadt, dat zyn Vader haar van Verstandhouding verdagt hieldt.
Nieuw hartzeer verwekte hem de smert zyner Moeder; doch hy oordeelde, dat zyn eigen lyden, eenigermaate, zyn gedrag kon billyken. Terwyl hy dus op de strengheid zyns lots dagt, werd hy, in zyne mymeringen, gestoord door een geritzel aan het venster, en terstond viel 'er een brief neder. Hy brak dien open met eenangst, welke hem bykans zinloos maakte. De Brief was van deezen inhoud:
Uit den ouden Graaf van comminge, weet ik hoe veel ik aan u
| |
| |
verschuldigd ben: zyn toorn zette hem aan om te ontdekken, 't geen uwe edelmoedigheid zou verborgen gebouden hebben. Ik ben, desgelyks, maar al te wel onderrigt van den jammerlyken staat, waar in gy u bevindt, en uit welke gy niet kunt verlost worden, dan door middelen, die waarschynlyk uwe elende zullen vermeerderen. Uwe edelmoedigheid vordert de dankbaarste erkentenis; dankbaarheid maakt my bekwaam, om uit te voeren wat uw lyden op 't regtmaatigst vordert. Uw Vader staat 'er op, dat myn trouwen, de prys moet zyn van uwe vryheid: dewyl zulks, eene verééniging, hem ondraagelyk, volkomen zal beletten. Die offerande moge my het leeven kosten, althans zal dezelve my op 't verlies van myne rust voor altoos te staan komen. Dan geene elende, hoe akelig, kan my afschrikken; ik heb my bepaald! Uw lyden, uwe gevangenis, is my steeds voor den geest. Binnen weinig dagen zal ik de Vrouw zyn van den Marquis van benavides. 't Geen ik van zyn character weet, spelt my wat ik zal moeten ondergaan. Met dit alles ben ik u dit blyk myner getrouwheid verschuldigd, dat ik, uit myne aanstaande verbintenis, niets dan jammer voorzien kan. Doe gy, in tegendeel, uw best om gelukkig te weezen. Uw geluk zal myn eenige troost zyn. - Ik moest zo veel niet gezegd hebben. Was ik waarlyk edelmoedig; myne beweegreden tot het Huwelyk moest u enbekend zyn, ten einde gy het Ondankbaarheid mogt noemen, 't welk alleen uit overmaat van Liefde voortkomt. Ik had dit ontwerp
gevormd; doch het ontbrak my aan moed om 't uit te voeren. In mynen ongelukkigen staat had ik de vertroosting noodig van te kunnen denken, dat myne naagedagtenis by u niet haatlyk zou weezen. Helaas! hoe schielyk moet ik alle gedagten van u ter zyde zetten. Ik moet u vergeeten; of ten minsten myn best doen om u te vergeeten. Dan myne elende, boe knellende ook zal ten uitersten verzwaard worden, indien gy niet zeer zorgvuldig alle gelegenheden vermydt, om my te zien of te spreeken. Wees gedagtig, dat gy my dit teken uwer hoogagtinge verschuldigd zyt; en denk hoe dierbaar die hoogagting my moet weezen: naardemaal dit de eenige aandoening is, welke de deugd my toelaat te verzoeken.
adelaide.
Deeze brief bragt zyne geesten in zo hestig eene beweeging, dat er eene koorts op volgde, die den Jongen Graaf veertien dagen bybleef: wanneer een kundig Geneesheer, met zyne Moeder, in 't kasteel kwam, en hem alle mogelyke hulp booden. Hy herstelde langzaamerhand, en werd eindelyk ten vollen bevestigd in de treffende kundschap, welke hy zints lang vreesde te ontvangen, dat adelaide aan den Marquis van benavides getrouwd was, weinig dagen naa het afzenden des bygebragten Briefs.
| |
| |
Voor allen was dit Huwelyk een stuk van verbaazing: dewyl die Edelman, om van de mismaaktheid zyns Persoons niet te spreeken, bekend stond voor een allergrilligst Mensch. De Jonge Graaf besloot dit stuk tot in den grond te onderzoeken, en nam de eerste gelegenheid waar, om de plaats zyner afzondering te verlaaten; hy begaf zich na 't Landgoed van den Marquis, en onthieldt zich eenige dagen in de nabuurschap; voorgeevende dat hy een Leermeester was in de Schilder- en Bouwkunde; kunsten waar in hy groote vorderingen gemaakt hadt. Binnen kort kreeg hy kennis aan den Jongen benavides, Broeder van den Marquis, een Jongeling zo beminnelyk van character, als de ander haatlyk was: door deezen werd hy ingeleid by de Familie: en dewyl de Marquis voorhadt groote veranderingen in zyn Huis te maaken, werdt de Graaf, thans de rol van Bouwmeester en Schilder speelende, daar over geraadpleegd.
Zeer begeerig om het voorwerp zyner vuurige wenschen te spreeken, besloot hy de eerste gelegenheid waar te neemen, om zich tot baar te vervoegen. Hy zag kort hier op adelaide alleen in de kamer treeden, en weetende dat de Marquis met een zyner Afhangelingen in de tuin was, volgde de Graaf haar zo schielyk, dat ze hem in 't eerst niet bemerkte. Zy wilde vlugten zo ras zy hem zag; doch hy hieldt haar vast. ‘Ontvlie my, sprak zy, ik bezweer u, en zie my niet meer. 't Is om u, om u alleen, dat ik de elendigste aller stervelingen ben: wilt gy my de misdaadigste doen worden!’
Op dit oogenblik werd de deur geopend: de Marquis stoof de kamer in met den degen in de hand, en viel gansch verwoed op den Graaf aan. Onder het worstelen ontving hy een wond in zyn schouder; hy ontwrong zynen bespringer den degen, en stak hem, op verscheide plaatzen, in 't lichaam. De Huisgenooten, door het gerugt verbaasd, greepen den gewaanden Bouwmeester en Schilder, en bragten hem uit de kamer in eene verzekerde plaats.
De wonden van den Marquis, schoon gevaarlyk, waren niet doodlyk; en zyn Broeder, de Ridder, de geheele geschiedenis van den Graaf uit adelaide vernomen hebbende, besloot hem op vrye voeten te stellen: dewyl hy verzekerd was dat de Marquis hem door vergif hadt zoeken om te brengen, toen hy op 't Kasteel zyns Vaders gevangen zat. De braave Ridder vervoegde zich by hem in 't holst van den nagt, en nam hem, naa eene korte zamenspraak, by de hand, hem buiten het Kasteel leidende. De Ridder raadde hem, by 't scheiden, in een nabygeleegen Klooster te gaan, welks Abt hy een brief van aanbeveeling gezonden hadt. Hy kwam er den volgenden dag: door den slegten staat zyner wonde, en de ontsteltenisse des gemoeds, viel hy in eene gevaarlyke ziekte; welke de goede Abt zeer voor zyne opkomst deedt dugten.
Omtrent ééne maand naa dat de Graaf in het Klooster zyn verblyf
| |
| |
genomen had kwam de Ridder aan de poort, en vroeg na den ongelukkigen Edelman. Hy werd gebragt voor het bed, waar de Graaf lag, en, zich by 't zelve nedergezet hebbende, borst hy uit in een' vloed van traanen, onder 't geeven van dit berigt: ‘Ik breng u, waarde Vriend, geene dan droeve tyding. De Marquis is hersteld; doch de strenge behandeling zyner Vrouwe doorgrieft myn hart. Ik verliet het Kasteel myns Broeders, één week naa uw vertrek, dewyl ik, om Familiezaaken, te Angiers noodzaaklyk moest weezen. Nu twee dagen geleden, kwam ik weder op 't Kasteel: en stond niet weinig versteld, als ik, uit een knegt vernam, dat adelaide, drie dagen naa dat ik op reis ging, gestorven was. Ik beken, ik verdenk myn Broeder, schoon hy van rouwe overstelpt schynt, alle gezelschap weigert, en van die beminnenswaardige Vrouwe niet spreekt, dan met het vertoon van het grievendst hartzeer en wanhoop’.
De Graaf wilde den Ridder bedankt hebben voor dit treurig verhaal; doch zyne stem werd door zugten en snikken afgebrooken, en by bezweek. De Ridder gedroeg zich op de vriendlykste en verpligtendste wyze, jegens deezen ongelukkigen Edelman, en bleef by hem tien dagen lang, tot dat de ziekte meest hersteld was; schoon hy zeer zwaargeestig bleef.
Korten tyd daar naa schreef de Graaf van comminge, thans alle hoope van geluk in deeze Wereld opgeevende, zyne Moeder, en verzogt haar beschikking over zyne goederen te maaken: dewyl hy, uit hoofde der ongelukken hem over gekomen, beslooten hadt zich van de Wereld af te zonderen. Hy vertrok weinig tyds daarop na de Abdy van La Trappe, waar hy, naa den proeftyd doorgestaan te hebben, niet tegenstaande het beweeglyk aanhouden zyner Vrienden, om hem 'er van af te maanen, de Ordeklederen aantoog.
De eenzaamheid, de stilte van dit verblyf der naargeestigheid, met de droefenis op elks weezen daar geschilderd, bragt niet weinig voedzel toe aan zyne smerte. Hy nam alle de lastige dingen van dit Klooster waar, zonder eenige moeilykheid deswegen te gevoelen: want alles was voor hem even onverschillig geworden. Elken dag, ging hy in 't diepste van 't woud, waar hy adelaide's Brief las, herlas, en staan bleef op elk woord. Hy bezag daar het Afbeeldzel van die Schoone, tot dat zyn verbeelding 't zelve als bezielde. Hy bevogtige den Brief en de Beeldtenis met traanen, en keerde na het Klooster in den ongelukkigsten toestand.
Op deeze wyze, hadt hy drie langzaam voortsleepende jaaren gesleeten, in enkele bitterheid, wanneer de klok hem riep, om eenen stervenden Broeder, in de jongste oogenblikken des leevens, by te staan. Deeze lag op een plank, met assche bestrooid, en ontving de laatste Kerkgeregten, als hy verlof verzogt om te mogen spreeken. Zich tot den Kloostervoogd wendende, begon hy in deezer voege.
| |
| |
‘'t Geen ik zal zeggen, zal myne Toehoorders met eenen nieuwen yver tot den dienst des Alinagtigen vervullen. Ik schandvlek den naam van Broeder, met welken deeze heilige Mannen my vereerd hebben. - Zie, in my, eene ongelukkige eene zondige Vrouw, door liefde, onreine liefde herwaards gedreeven. - Ik beminde, en werd bemind, van eenen Man van mynen rang. Doch de vyandschap onzer Ouderen was een onweerbaare hinderpaal onzer vereeniginge; en ik werd genoodzaakt, tot behoudenis myns Minnaars, myne hand te geeven aan den vyand van myn hart. Zelfs in de keuze myns Egtgenoots, zogt ik alleen een bewys te geeven van de sterkte myner drift; en hy, die alleen haat kon inboezemen, verkreeg, om myns Minnaars jalousy tegen te gaan, de voorkeuze. Doch het was de wil des Almagtigen, dat een Huwelyk, met zulke misdaadige oogmerken geslooten, voor my eene altoosspringende bronwelle van verdriet en elende zou weezen. Ik zag myn Egtgenoot en myn Minnaar, elkander gewond hebbende, voor myne oogen bloeden! Een tooneel zo hartroerend joeg my een Koorts op 't lyf, van welke ik nauwlyks hersteld was, of myn Egtgenoot wierp my in eene allernaarste gevangenis; een gerugt laatende uitgaan dat ik gestorven was. Myn Man, onvermoeid in my te plaagen, hadt de wreedheid om spot by elende te voegen: twee jaaren bleef ik in dien volstrekt troostloozen toestand: in 't einde kreeg ik, door den doed myns Egtgenoots, myne vryheid. De bediende, die alleen van myn lot bewust was, opende myne gevangenis, en verhaalde my teffens, dat, zints myne opsluiting, het gerugt van mynen dood allerwegen verspreid was.
Het gerugt myns lotgevals alleen zou my tot een afgezonderd leeven hebben doen besluiten: en dit besluit nam ik te gereeder; dewyl alle myne naspeuringen, na den persoon, om wien ik enkel wenschte te leeven, vrugtloos waren. Ten einde ik te onbekender uit het Kasteel mogt geraaken, toog ik Manskleederen aan, in welk gewaad ik my voorstelde, na een Klooster digt by Parys te trekken. Ik was op reize derwaards, als eene heimlyke aandrift, by het voorbygaan deezes Godsdienstigen verblyfs, my drong hier in te treeden. Op het oogenblik myner intrede, onderscheidde ik in het volle choorgezang een stem, my maar al te wel bekend. Ik dagt voor verbeelding betoverd te weezen. Ik kwam nader, en, niettegenstaande alle de veranderingen, door den tyd en de strenge leevenswyze in 't gelaad te wege gebragt, herkende ik den Man, zo dierbaar aan myne geheugenisse. Ik kon my eener plaatze, waar myne ziel was, niet onttrekken. En, om hem niet weder te derven, bood ik my by u, ô Vader, aan, om het Ord deed, en badt met zulk een' ernst dat gy het my vergunde.
De Almagtige, my aan my zelven overlaatende, wilde my de dringendste reden tot myne verdere vernedering geeven. Hy liet
| |
| |
my, daarom, toe de vergistigde vreugde te smaaken, van dezelfde lugt te ademen, en onder het zelfde dak te huisvesten met hem, die onschuldig myne ziel hadt ingenomen. Ik volgde myn Minnaar als zyn schaduw; ik hielp hem met myne geringe kragten, in zyn werk, en was, op dien tyd, ryklyk voor myne moeite beloond. Myne verliefdheid zou my aangezet hebben om my aan hem te ontdekken, was ik niet wederhouden geworden, door de vreeze van de rust te zullen stooren des geenen, die my van myne rust beroofd hadt. - Beschouwt het gelukkig tydstip; door god geschikt om my aan zich te verbinden! Wy waren bezig met hout voor het Klooster te hakken. Myn Minnaar was my ongemerkt ontglipt. Myne bekommernis zette my aan, om hem te zoeken, langs alle paden van het woud; eindelyk ontdekte ik hem in het afgelegendste gedeelte; staroogende op iets, 't welk op zyn borst hing. Ik trad, ongemerkt, nader, en zag het voorwerp zyner aandagtige beschouwing. Hoe onuitspreeklyk was myne verwondering, op het zien van myn eigene beeldtenis. Toen bemerkte ik, dat hy wel verre van de rust te genieten, welke ik schroomde te stooren, even zeer als ik een ongelukkig slachtoffer was van eene nog ongelukkiger drift. Toen schilderde myne verbeelding my den Almagtigen af, als gereed in zynen toorn om hem te straffen. Ik vreesde, dat de liefde, welke ik onheilig met my voor 't Altaar gebragt hadt, de wraak des Hemels zou doen nederstorten, op het ongelukkig voorwerp van dezelve. - Maar - de hand des doods grypt my aan. - Indien de Medegenoot myner dwaasheid nog onder dezelve zugt, laat hy dan het oog vestigen op het voorwerp zyner drift, laat hy my aanschouwen: laat hy denken, dat het jongste uur 't welk voor my nadert, ook welhaast zyn lot zal weezen. Myn einde is gekomen. Ik verzoek de gebeden deezer heilige Mannen. Ik verzoek vergiffenis voor den aanstoot door my gegeeven, en erken my onwaardig onder hun begraaven te worden’.
Geen woorden zyn magtig, om de aandoeningen, van de getroffe Ziel des Graafs, uit te drukken; hy ondervondt, in dat vreeslyk uur al de tederheid der liefde, en al de smerte der wanhoop. Hy knielde met de andere Kloosterlingen, toen zy eerst sprak. De stem kende hy terstond voor de stem van adelaide; doch de vrees van één enkel woord, 't welk zy uitte, te zullen missen, wederhieldt hem van schreeuwen. Wanneer hy bemerkte, dat zy gestorven was, werd hy zinneloos van hartzeer; hy ontsprong de Kloosterlingen, die hem vast hielden, knielde, vatte haare leevenlooze hand, en bevogtigde dezelve met een vloed van traanen; uitroepende: - ‘Nu heb ik u - myn dierbaare adelaide - u voor altoos verlooren; gy waart by my, en myn hart, myn ondankbaar hart, kende haar niet - - Neen - wy zullen niet weder scheiden. - De dood - min wreed dan myn Vader - zal ons voor altoos vereenigen’.
| |
| |
De heilige Broederschap nam hartlyk deel in dit allertreurigst schouwspel, en poogde hem, door de beweeglykste redenen, van het lichaam, 't welk hy styf omarmde, af te trekken: geweld was 'er toe noodig, en hy werd in zyne cel opgeslooten. De Graaf is nog in die opgesloote plaats, en heeft nu veele jaaren doorgebragt, in 't beweenen van zyn verlies, om zich voor te bereiden tot eene betere wereld.
De Heer d'arnaud, Schryver van dit Stukje, verzekert de zodanigen, die geen genoegen scheppen, in het leezen van vercierde Jammertooneelen, dat de treffendste gevallen, hier voorkomende, maar al te ongelukkig op de waarheid gegrond zyn. |
|