| |
| |
| |
Zedenspreuken.
ALs wy onzydig op ons zelven letten, zullen wy niet kunnen nalaten, veel in ons af te keuren; wy zullen bevinden, dat wy zeer vele dwaasheden begaan hebben, en nog begaan, die ons by anderen bespottelyk moeten maken; wy zullen bevinden, dat wy vol gebreken zyn, die wy te verbeteren hebben: dog zelden heeft de Mensch moeds genoeg, of de vereischte gelegenheid, om zich onzydig en nauwkeurig te onderzoeken.
Met welk een prangen van 't geweten, met welk eene angstvallige benauwdheid moet het sterven niet gepaard gaan, als men geen grond van vertrouwen heeft, op eene Zalige verwisseling!
Wy mogen ons vermaken. Dit kunnen wy besluiten uit den aart en de natuur van den Mensch zelven, welke het vermaak, als een zeker goed, naar zynen aart geschikt, ontwyfelbaar genieten mag. Geld is in dit leven, en zo als de orde der zaken thans onder ons is, onontbeerlyk, om te leven. Naar beiden mag men des staan: maar zo wy ze misbruiken, dienen zy beiden tot ons verderf.
Hem, die gelukkig is, loopt dikwils alles mede, hoe roekeloos de ondernemingen ook zyn. Hy, die ongelukkig is, loopt menigwerf alles tegen, hoe voorzigtig hy zyne maatregels ook neme.
Zy, die om de minste, om de geringste beuzelingen, op hunne Dienstboden hebben leren knorren en kyven, voeren als een geduurigen Oorlog in hunne huizen. Maar niet zelden zien de Bedienden hun eene kans af, waar door zy, of in hunne goederen, of in hunnen goeden naam, merkelyk schade lyden.
Hoe gerust is de Mensch, die geen kwaad doet; integendeel alles ontrust hem, die iets doet, of gedaan heeft, dat niet goed is.
Het is te verwonderen, dat verboden voorwerpen ons altyd zo begeerlyk voorkomen. - Men heeft dikwils geen den minsten trek tot iets, zo lang het ons niet verboden word; dog dan begeren wy het zeer vuuriglyk.
Te vergeefsch zoekt men geheime plaatzen, of de zwarte donkerheid, om vele bedryven te verbergen; dewyl het Alziend oog ze allen gade slaat; het mist geen één enkel bedryf.
Men bedriegt zich geweldig, als men meent, dat die genen,
| |
| |
welken het meest van den pligt der liefde spreken, deze deugd altoos het meest betragten.
De gegoedste menschen zyn niet altoos de milddadigsten. Zy, die veel bezitten, scheiden zelden van iets af, zonder hartzeer.
Dwaze Stervelingen, als wy zyn! Wat jagen wy dikmalen naar zulke dingen, welken ons al ons geluk op éénmaal ontroven; welken alle onze rust verstoren. Dwaze Stervelingen, als wy zyn! Welk eene rustelooze bezigheid houd ons gestadig in beweging, om niets anders dan vermaken en wellusten op te loopen, daar wy zo vaak, in 't midden van de zelven, door eene Ziekte gestuit, of door den dood overvallen worden. Dwaze Stervelingen, als wy zyn! Van daag leven wy, en morgen - morgen worden wy op geroepen. Morgen worden wy gedagvaard! Morgen ontsluit zich de Eeuwigheid, de ontzaggelyke Eeuwigheid, die nimmer eindigt. ô Gedugte gedagten! Eeuwig ongelukkig! Ach verschrikkelyke Gedagten! Wie beeft niet!
Kan 'er wel iets bedagt worden, dat beter in staat is, om ons geluk uit te breiden, dan een gerust geweten te bezitten, dat zich van geen kwaad bewust is? Hoe gelukkig waren inderdaad de menschen, indien zy allen dit getuigenis in hun binnenste hadden. Maar, helaas! ver de meesten gevoelen eene heimelyke beschuldiging in hun Geweten, en hun boezem word eene ontrustende kloppinge gewaar.
De dood is eene Schatting of Tol, welken wy allen aan de Natuur moeten betalen; dierhalven behooren wy ons denzelven als onvermydbaar, en lang voorzien, voor te stellen: ter dier oorzake, behooren wy dan boven al zo te leven, dat wy, éénmaal wel kunnen sterven.
Let op het gedrag der menschen, hoe lydelyk zy zyn, zo lang zy voor anderen moeten onder doen: maar wee, zo zy den voet op den nek hunner Tegenpartyders kunnen krygen. Dus munten doorgaans alle Godsdienstige aanhangen, zo lang zy verdrukt worden, en van de onderliggende Party zyn, in verdraagzaamheid uit: dog zo dra krygen zy de ruimte en overhand niet, of zy, vergetende, wat zy te voren zo ernstig predikten, werpen het juk van overheersching op de halzen van hune Party, en verdrukken even sterk, of wel sterker, dan zy te voren onderdrukt wierden! De ondervinding staaft dit maar al te veel.
Een misdadig gedrag laat nooit na, vroeg of laat, kwelling en hartzeer te baren; en hy, die in zodanig een gedrag volhard, loopt gevaar van het altoos te lyden.
| |
| |
Onder de duizend menschen zal men 'er naulyks één vinden, die regt te vreden is met den staat, in welken hy zich gesteld vind. - Waar mag dat wel van daan komen? 't is, om dat elk zich verbeeld, dat zyn beroep met de meeste moejelykheden vergezeld gaat; terwyl hy in tegendeel waant, dat anderen hun beroep zonder moeite waarnemen, en met veel meêr rusts bedienen kunnen.
Vele zaken klimmen tot eene zekere hoogte; als ze die bereikt hebben, dalen zy doorgaans weder af. - Volken, Ryken, Gemenebesten en Landschappen kunnen tot een hoogen top van voorspoed en geluk stygen: dog zelden behouden zy lang dezen voordeligen stand: derzelver luister neemt dan wel dra weder af. - Op de eigenste wyze is 't ook veeltyds met de tegenspoeden gelegen; wanneer een Volk tot den laagsten trap van tegenheden gedaald is, ziet men 't niet zelden het hoofd uit de laagte weêr opbeuren.
Eene overweging van zyn gedrag; van de kortstondigheid onzes levens; van de onzekerheid, wanneer wy sterven zullen; van na den dood, nopens alle zyne bedryven, tot de allerkleinsten toe, rekenschap te moeten geven; zulk eene overweging is ten uiterste noodzakelyk; dog zy prangt al dikwils den boezem met de angstvalligste benaudheden; en is in staat, om hem, die zich veler kwade bedryven bewust is, het klamme zweet uitteparsen.
Vele menschen zyn in den aart nog zo verdorven of kwaad niet, dat zij de gelegenheid tot het plegen van misdryven, en allerleie buitensporigheden, overal zullen opzoeken. Maar ver de minsten hebben moeds genoeg, om, als zy in de gevallen zyn, het kwaad weêrstand te bieden; dan begeven hun doorgaans de kragten, en zy laten zich verleiden door den uiterlyk schoonen schyn, die hen op het einde jammerlyk bedriegt.
Het is geen kunst, en ik weet niet of het wel onder de schitterende deugden te tellen zy, een eerlyk man te blyven, zo lang men overvloed heeft; maar eerlyk te blyven, als men aan alles gebrek lyd, geeft eene verheven ziel te kennen.
Hoe menigmalen belooven luiden elkanderen eene eeuwige Getrouheid, eene onverbreekbre Trouw; die zy zo dra verbreken, als 'er zich de gelegenheid maar toe opdoet: dan het verdient wel eene allerernstigste overweging, wat het te zeggen zy, Trouw te breken, en de heiligste banden stukken te scheuren.
Zou men de wanbedryven, het zondigen, den meestentyd
| |
| |
wel laten, om de schandelykheid, de verfoejelykheid, die 'er in de misdaad ligt? - Zou men zulks niet veel meer laten, om de verschrikkelyke gevolgen, die 'er op de meeste misdryven volgen, en om de straffen, die 'er tegens velen gesteld zyn?
De Geleerdheid, het veel weten, is een zonderling sieraad voor den mensch. - Het verlies van een geleerd Man word daarom altyd betreurd, en 't is te beklagen, dat 'er dikwils zo vele Geleerdheid naar het Graf gaat.
Op eene belydenis zyner misdaden, vergezeld van een waar berouw, is vergeving te verwagten: maar hy, die zyne Zonden verbergt, heeft een opzet, om in het kwaad te blyven voortgaan: dog de zodanige kan ook wel verzekerd wezen, dat hy het eens zal moeten boeten, en dan zal het te laat zyn.
Men heeft maar zeer weinige oogenblikken noodig, om in onherstelbare ongelukken te storten. Het Gebouw van een geluk, waar aan men zomtyds jaren gearbeid heeft, stort wel eens op éénmaal in, en deszelfs val is onherstelbaar.
Wanneer het heimlyke gedrag veler menschen eens aan de Waereld openbaar was, wat zou men dikwils van velen staan te kyken, die nu aan anderen tot een voorbeeld van navolging gesteld worden!
De kortste Wellusten hebben al veeltyds de rampzaligste gevolgen.
Niets is voor ons noodzakelyker, dan alleroplettendsd, allernaukeurigst op ons gedrag te letten; want een slordig, een onagtzaam gedrag, heeft groote gevolgen; dikwils een allerdroevigsten, een allerbittersten nasleep.
Het is opmerkelyk, dat de menschen den meestentyd het eene kwaad, als een geneesmiddel voor het ander gebruiken; in zo ver, dat zy ten laatsten in zulk een doolhof van verwarring komen, dat zy 'er zich niet uit redden kunnen.
Met hoe vele rampen hebben zommigen niet te worstelen, aan hoe vele Ziekten, ongevallen, tegenheden en rampspoed zyn enige menschen niet blootgesteld! Men beklaagt ze, en niet zonder reden. Maar onze leeftyd is schielyk ten einde; dan houden alle 's menschen Wederwaardigheden op. - Dan eeuwig ongelukkig, eeuwig rampzalig, zyn gedagten, die de Ziel verscheuren, die allerverschrikkelykst zyn.
Eene goede opvoeding geeft waardige leden aan den Burgerstaat: maar hoe schandelyk word de opvoeding der Kinderen by velen verwaarloosd; dit zien wy allerklaarst aan de me- | |
| |
nigte van slegte leden, die zy aan de Maatschappy opleveren.
Alles wat tot kwaad aanspoort, is den mensch wezenlyk nadelig; hy behoort het te verwerpen, om dat het hem altoos schade toebrengt: maar alles wat ons tot het goede opleid, kan den mensch nimmer genoeg aangeprezen worden; en nooit kan hy 'er zich te veel op toeleggen, om dat het goed altoos zyne eigen belooning met zich brengt.
Rykdommen, vermogens te bezitten, is een byzondere zegen, wanneer de mensch ze behoorlyk weet te gebruiken. Al te groote karigheid is kwaad; al te verkwistend is misdadig: dog armen en verdrukten te helpen; de handen der genen, die werken kunnen, bezig te houden, is niet alleen prysselyk; maar 't is ook Godsdienst. In dien opzigte zyn de Rykdommen een zegen. - Dan indien men dezelve misbruikt, zyn zy eer tot eenen vloek; want zy brengen den mensch ten verderve.
Elk mensch, die zyne belangens behartigt, zyn geluk op het oog heeft, en omtrent zich zelven wel bedagt is, zal zich verzetten tegens de aanprikkelingen zyner zondige driften: hy zal zyne verkeerde bejagingen, zyne verdorven neigingen opofferen aan zyne verpligting, en aan een deugdzaam gedrag; ten einde, om daar door in vrede, en niet in vyandschap, met zich zelven te leven.
Hy, die eene goede, of allernoodwendigste zaak uitstelt tot morgen, begaat eene onvergeeflyke, de dwaasste daad van de waereld; om dat de dag van morgen dikwils vele beletzels tusschen beiden kan werpen, die de uitvoering onmogelyk maken.
Zich te verbeelden veel te weten, zich veel voor te laten staan, is eene dwaasheid, die den mensch by anderen bespottelyk maakt. - AEzopus wierd, toen hy verkogt zou worden, gevraagd, wat hy kon? Zyn antwoord was: ‘Ik kan niets, om dat de twee makkers, met welken hy te koop stond, gezegt hadden,’ alles te kunnen. - By het verkopen werd hy op twee Zotten toegegeven. - Dezen, die zig hadden laten voorstaan alles te kunnen, wisten niets: en AEzopus wist veel.
't Is niet vreemd, dat vele menschen hun Geweten vry houden voor den sterksten Zedepreker, die hen gestadig vermaant, die hen geduurig aanzet tot de betragting der Deugd: want een groot getal van menschen slaat de ernstigste vermaningen van hunnen inwendigen Zedemeester schandelyk in den wind.
| |
| |
Weldadige Lieden, vermogens bezittende, verspreiden aan alle kanten de aangenaamste verkwikkingen; even gelyk de koesterende Zon op de bedauwde Kruiden hare verkwikkelyke stralen schiet.
Indien alle onze bejagingen, alle onze pogingen, uitliepen op het verkrygen eener volmaakte Gelukzaligheid, dan werkten wy, in beantwoording aan onzen pligt, overeenkomstig onze eigen belangens, zo als wy als redelyke wezens behooren te werken: maar de ondervinding leert, dat onze pogingen veelal strekken, om ons te doen stuiten tegens de klippen van rampzalige ongelukken.
Indien men alles kon verkrygen, wat men wenschte of begeerde, hoe dikwils zou men 'er nadeel by lyden! - Gelukkige Mensch! daar is eene Voorzienigheid, die alles bestuurt, en best weet, wat u nuttigst is.
c.v.d.g.
|
|