Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigt en proefnemingen, wegens de nieuw uitgevondene electrizeer-machine.
| |
[pagina 503]
| |
In 't begin van April dezes Jaars, één mijner vrienden mij te Amsterdam verwachtende, juist op dien tijd, dat ik ene beschrijving van de nieuwe Electrizeer-Machine in 't licht gaf, verwittigde mij zijn verlangen, om deze Electrizeer-Machine te zien; doch gene andere kans hier toe ziende, vermits ik toen noch te Groningen woonde, verzogt mij daarom op ene verplichtende wijze, dat ik ten zijnen genoegen ene Machine naar Amsterdam wilde overzenden, of medenemen. Aan dit verzoek voldeed ik, en had hier door ook gelegendheid, om aldaar aan het verlangen van enige andere Beminnaars der Proefondervindelijke Natuurkunde, wien ik te voren van deze Machine gesproken had, te kunnen voldoen. Onder anderen zagen de Heeren doornick, van nooten, en aeneae bij mij deszelfs werking; waar na Hun Ed. hier over zeer voldaan, mij verzogten, of ik Hun Ed. mijne Machine den volgenden dach wilde verlenen, om dezelve door den Here aeneae aan hun Phijsisch gezelschap, het geen 's weeklyks ten huize van den Here doornick vergadert, te laten vertonen. Geen zwarigheid hier in vindende, willigde ik dit verzoek in; en, vermits het zamenstel van deze Machine den Here aeneae noch niet genoegzaam bekend was, woonde ik, op Hun Ed. verzoek, dit gezelschap bij. Dan hoe verbaasd stond ik niet, daar ik deze nieuwe wijze van Electrizeren anderhalf Jaar lang te Groningen meest daaglijks beproefd, en in allerlei luchts-gesteldheid voldoende bevonden had, nu voor het eerst, en dat wel in 't bijzijn van zulk een aanzienlijk gezelschap, mij door dezelve te zien te leur gesteld. Steunende op mijne menigvuldige, en altoos welgelukte proefnemingen, welke ik met opzet ter beproeving van dit Werktuig in vochtige Luchts-gesteldheid genomen had, stelde ik het buiten twyfel, dat de bevochtiging der lucht van de kamer, door de uitademing en uitwaseming van het bijzijnde gezelschap, geenzints de rede konde zijn, dat de werking van de Electrizeer-Machine zo ver verhinderd wierd, maar dat dezelve ergens anders in te zoeken ware. Ik merkte, dat het Quikzilver niet zuiver was, en, geen ander gebrek kunnende vinden, schreef ik het dus eerst hier aan toe. Ik zuiverde aanstonds het Quikzilver, door het zelve door ene nauwe papiere trechter te laten lopen, en reinigde ook de Schijf, van het geen zij van de onzuiverheid van het Quik | |
[pagina 504]
| |
had aangenomen. Doch schoon nu alles wel schoon ware, was echter de Electrike kracht, welke de Conductors verkregen, weinig meerder. Ik kon niets verder bespeuren, waar aan ik het konde toeschrijven, en was dus genoodzaakt te verklaren, de rede van dit zo zonderling, en tegens alle mijne vorige ondervinding zo zeer strijdend, verschijnzel niet te kunnen gissen. Het grootste gedeelte van het gezelschap wech gegaan zijnde, stelde de Heer aeneae voor, om de Machine by de openstaande deur van de kamer te plaatzen; giszende, of niet misschien de lucht van de kamer, door de uitwaaszeming van het groote gezelschap, (het geen uit omtrent 40 leden bestond) te zeer bevochtigd mogt zijn voor de Electrike werking. Ik konde hier aan niet het minste geloof geven, vermenende van het tegendeel, door mijne langdurige ondervinding, genoegzaam verzekerd te zijn. Doch de uitkomst bedroog alle mijne verwachting. De opwekking begon nu van trap tot trap aan te winnen. Deze proefneming deed zonder twijfel de noch tegenswoordig zijnde leden van het gezelschap besluiten, dat de bevochtiging der lucht van de kamer 'er de rede van ware geweest. Doch wel overtuigd, dat lucht, slegts vochtig zijnde, de werking van deze Machine niet verhindert, zogt ik de rede daar van in andere omstandigheden. Niets overig vindende, het geen ik niet beproesd had, dan alleen, dat in deze kamer ene Kachel gestookt wierd, terwijl ik met deze of zoortgelijke Machine tot noch tot bij gene Kachel geëlectrizeerd had, giste ik, dat hier in misschien de rede zoude te vinden zijn. Hier bij in aanmerking nemende, hoe de Hollandsche turf veel zwavelagtiger is, dan die in 't algemeen de Provintie Groningen oplevert, kwam het mij voor, dat de zwavelachtige damp, welke de Kachel door het vertrek verspreid had, de opwekking zoude gestuit hebben. Hier mede stemde ook de laatste proefneming over een, dat, namentlijk, de Machine, bij de deur geplaatst, veel beter werkte, dan voorheen; doch inzonderheid wierd ik in deze stelling gestaafd, vermits ik te voren gezien hadde, dat de Zwaveldamp, die ik in een glaze klok op de Luchtpomp, (tot de proefneming, in mijne laatst uitgegevene Verhandeling bladz. 77, 78 beschreven) vergaard had, ogenblikkelijk de werking van de Electrizeer-Machine stuitede, toen hij zich, bij het afnemen van de klok, door het vertrek verspreidde. Dan hoe waarschynelijk mij ook in 't begin deze oorzaak toescheen, bleek het mij echter in 't vervolg, bij nader in- | |
[pagina 505]
| |
zien en proefnemingen, (welke ik kortheids-halve, en vermits ze hier weinig ter zake doen, nu niet opgeven zal) dat het hier aan niet toeteschryven zij. Dus dan gene andere oorzaak kunnende vinden, waar aan deze verhindering van de werking der Machine kon toegeschreven worden, heb ik eindelijk, hoe zeer dit ook tegens alle mijne ondervinding en opzettelyke proefnemingen strijdende was, tot het besluit moeten overgaan, dat in dit geval de bevochtiging der lucht van de Kamer, door de uitademing en uitwaasseming van zulk een groot gezelschap veroorzaakt, 'er de rede van moeste zijn. Hier van nu overreed, zogt ik vervolgens naar de rede, waarom in dit geval de bevochtiging van de lucht aan de werking van de Machine zo veel nadeel had toegebragt, en begreep wel haast, dat dezelve moest gelegen zijn in het verschil, het geen 'er tusschen vochtige lucht van den Dampkring, en lucht, die door de dierlijke uitademing bevochtigd is, plaats heeft. Vermits nu de rede, waarom de werking van de gewone Electrizeer-Machinen, door ene vochtige luchtsgesteldheid, verhinderd wordt, voornamentlijk deze is, dat het glas het vocht der lucht aantrekt, en hier door de Electrike stof onzigtbaar naar den spil, waar op het zelve draait, wordt afgeleid, zo ontstond bij mij aanstonds deze vraag, of dan ene Lakschijf, door het vocht der lucht, die door ene dierlijke uitademing besmet is, zo veel meer aangedaan wordt, dan door het vocht van den Dampkring. Hoewel het reets verhaalde, wel ingezien zynde, dit reets genoegzaam schijnt te bewijzen, heb ik het echter raadzaam geoordeeld, dit door de volgende Proefnemingen nader te onderzoeken; waar toe ik mij alleen van Muizen bediend heb, vermits die dieren tot deze Proefnemingen de geschiktste, en 't gemakkelijkst te verkrijgen waren, en men thans genoegzaam overtuigd is, dat de uitademing van Menschen, en van dieren, welke deze ook zijn mogen, de lucht op dezelfde wijze besmetten. Ik plaatste dan onder een glazen klok, wiens middellijn 6 duimen, en hoogte 8 duimen was, een Muis, te gelijk met een stuk van ene gebrokene Lakschijf. Na verloop van één uur beproefde ik, of het stuk Lak enig vocht had aangenomen, en bevond, dat deszelfs oppervlakten door het aangenomene vocht reets enigermate leidende waren. Ik leidde het zelfde stuk Lak weêr één uur lang onder de Klok. Toen was het reets zo vochtig, dat het veel meer, dan de helft van de Electrike kracht, welke de Conductors van de Electrizeer-Machine verkrijgen, afleidde. Noch voor de | |
[pagina 506]
| |
derdemaal een uur lang onder de klok gelegen hebbende, leidden de oppervlakten van het stuk Lak bijkans alle de Electrike kracht van de Conductors af. Deze proef heb ik den volgenden dach herhaald, na het stuk Lak wel schoon gemaakt te hebben. De uitkomst verschilde alleen hier in, dat het stuk Lak, nu, na 2 uren met de Muis onder de klok gelegen te hebben, reets bijna alle de Electrike kracht van de Conductors afleidde. Enige dagen daar na herhaalde ik weêr dezelfde Proefneming, met oogmerk om te zien, of ene verschillende vermenging van Lak hier in enige verandering gave. Ik leidde dan een stuk rood en een stuk zwart Zegellak, benevens 2 stukken ongekleurd Lak, doch van verschillende mengingen, onder de klok, waar de Muis onder besloten was. Na verloop van een uur, vond ik slegts het ene stuk ongekleurde Lak enigzints leidende. Een uur daarna nam dit, aan den Conductor gebragt, bijkans de helft van de Electrike kracht weg. Het andere stuk ongekleurde Lak was nu ook leidende, doch tot enen minderen trap. Het stuk zwart Lak was ook enigzints vochtig; doch het rode in 't geheel niet. Bij het uitnemen van de stukken Lak ontsnapte de Muis, waar door ik toen deze Proefnemingen niet konde vervolgen. Naderhand heb ik deze Proefnemingen verscheide malen herhaald, en door dezelven bevonden. 1.) Dat het vocht van door uitademing besmette lucht, in ene zeer ongelijke trap, van de Gomlak wordt aangetrokken, naar mate het zelve met deze of gene stoffen vermengd zij. 2.) Dat zelfs dezelfde vermenging van de Gomlak hier in zeer ongelijk is. Zou dit misschien ontstaan uit het verschil van de Veneetsche Terebinthijn, welke, om de Gomlak wel te doen smelten, bij dezelve moet bijgevoegd worden; want in deze heb ik een groot verschil opgemerkt? 3.) Dat een en het zelfde stuk Lak, in ongelijke luchtsgesteldheden, op dezelfde wijze beproefd, zeer ongelijk van ene door uitademing besmette lucht wordt aangedaan. Het getal van Proefnemingen, welken ik hier omtrent in 't werk gesteld heb, is echter te gering, om 'er algemene regels, omtrent het meer of min aantrekken der vochtigheid, van door uitademing besmette lucht, door Lak van verschillende mengingen, of in verschillende luchts-gesteldheden, uit op te maken. Het blijkt derhalven hier uit, dat het Lak, in zommige gevallen, door de vochtigheid der lucht kan aangedaan wor- | |
[pagina 507]
| |
den; dan namentlijk, wanneer dezelve door uitademing veroorzaakt is. Hier uit kan echter geenzints een besluit worden opgemaakt tegens mijne opgave, aangezien dezelve zich hier in bepaalt, dat de werking van deze Machine, door het vocht van den Dampkring, weinig verhinderd wordt, bij aldien men bij het gebruik van dezelve de behoorlyke voorzorgGa naar voetnoot(*) in acht neemt. De waarheid hier van, van welke mij ene bykans dagelijksche ondervinding te Groningen, vóór de uitgaaf van de beschrijving dezer Machine overtuigd heeft, heb ik nu zedert het laatst van Junij, dat ik hier gewoond heb, bevestigd gezien. Zeer vele kundige Lieden, op welke ik mij zou kunnen beroepen, zijn 'er hier, zo wel als te Groningen, oog-getuigen van geweest. Wie 'er, om enige rede, aan twijfele, zal ik altoos gereed zijn, in de ongunstigste Luchts-gesteldheid, door de Proef te overtuigen. De waarde van dit Werktuig wordt, mijns bedunkens, door deze ondervinding zeer weinig verminderd, aangezien deze verhindering der opwekking, door de uitademing veroorzaakt, alleen in dit geval gebeurd is, waar de Kamer, vermits 'er niet op den haard gestookt wierd, gene genoegzame verversching van lucht verkrijgen konde. Deze is waarschijnlijk de enigste rede. Ik heb dezelve dikwils te Groningen voor een aanzienlijk gezelschap beproefd, altoos met denzelfden uitslag. De Hooggeleerde Heer a. brugmans heeft deze Machine in zijn privaat Collegie te Groningen, uit omtrent dertig toehoorders bestaande, vertoond. De Heer chernack, thans Professor te Deventer, heeft mij verhaald, dat dezelve aldaar in zijne openbare lessen voor wel 300 toehoorders uitmuntend wel voldaan heeft. Wat de rede mag zijn, waarom lucht, wel door uitademing bevochtigd, zo veel hinderlijker zij voor de werking van Lakschijven, of liever, waarom dezelve het vocht van uitgeademde lucht zo gereed aantrekken, is ene vraag, welke ik tot noch toe geen kans zie, dat lichtelijk zal kunnen beantwoord worden. Niet onwaarschijnelijk zou de oploszing daar van aan andere zaken enig licht kunnen geven; te meer, dewijl het thans, door de Proeven en Waarnemingen van den uitmuntenden Dr. priestley, blijkbaar is, waar in het verschil tusschen uitgeademde en versche lucht bestaat. | |
[pagina 508]
| |
Of 'er, behalven deze, ook zomtyds op de ene of andere plaats ene andere luchts-gesteldheid zij, welke het vocht der lucht aan de schijf doet aankleven, of in enig ander opzicht de werking van deze Machine verhindere, moet de tijd en ondervinding leren. Tot noch toe ken ik 'er gene.
Haarlem, den 4 October 1776. |
|