Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1776
(1776)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 483]
| |
De geredde schuldenaar.
| |
[pagina 484]
| |
dienstig jegens haar te gedragen. Hy zag dat zy zyne kleine zorgen en beleefdheden niet verwierp, en dat hy haar scheen te behagen. - Dit wekte hem op, om haar zyne liefdensverklaring te doen; wel verzekerd zynde, dat hy de toestemming zeer schielyk zou erlangen. ‘Hy bragt haar onder het oog, hoe teder hy haar beminde, hoe groot zyne agting en liefde voor haar was; hoe zy elkander van jongs af gekend hadden; hoe deugdzaam hy zich altoos gedragen had, en eindelyk, met welk eene eerbied hy altoos haar Vader in den ommegang bejegend had; hy betuigde hierop te hopen, dat hy nu niet alleen het ja-woord van haar, maar ook de toestemming van haar Vader zou erlangen.’ - Dan het antwoord, het welk hy hier op ontving, was buiten zyne verwachting, en voldeed geenzins aan 't geen hy zig had voorgesteld. ‘Myn Heer, zeide zy, het is niet nodig u te verzwygen, welke gedagten ik omtrent u gekoesterd heb; ik heb u waardig gekeurd, toen ik zag, dat gy my genegenheid toedroeg, om u deelgenoot in myne liefde te maken; gy weet dat wy reets enigen tyd elkander bemind hebben, zonder dat myn Vader 'er iets van bemerkt heeft; dat ik 'er u meermalen blyken van heb gegeven; en dat ik u alleen zou verkiezen tot myn Egtgenoot: dan, in weerwil van dit alles, moet ik u, hoe zeer het my smarte, zeggen, dat het ons nimmer zal gebeuren, als Egtgenoten elkander naar het Huwelyks-Altaar te geleiden, om daar verenigd te worden. Nimmer zal myn Vader een Huwelyk toestaan, zo verre beneden zyn fatzoen en vermogen; uwe geboorte, uw geslagt, uws Vaders kostwinning, zyn altemaal zaken, die noit de goedkeuring van myn Vader zullen kunnen verwerven. Daar by heeft zig reets een ander Minnaar opgedaan, die in aanzien en vermogen myr Vader evenaart, en in welken hy een groot behagen heest. Wat voor redenen ik 'er ook tegen inbreng, zo omtrent zyn persoon, als karakter, niets kan hem van besluit doen veranderen; ik zal, ik moet de Egtgenoot van dien Minnaar worden, hoe zeer ik ook betuige, dat ik hem nimmer kan beminnen. - 'T is daarom voor u en my best, dat wy elkander vermyden; en dat ik in eenzaamheid beween, het ongeluk dat my treft. - Gy kunt nog op een andere wyze uw geluk beproeven. - 't Is ook daarenboven voor ons het voordeligste, dat onze verkering niet bekend worde: wie weet, wat de nyd ons niet zou kunnen broeien! - Laat ons dan nu voor altyd elkander vaarwel zeggen.’ - Hierop omhelsden zy elkander, en Dominique vertrok, niet wetende van ontsteltenis, waar hy zyne schreden wendde. Dan het was hier mede niet gedaan; men zal vervolgens zien, | |
[pagina 485]
| |
in welk ene krankte de jonge Dominique viel; - maar laat ons alvorens het karakter van zyn' Medeminnaar beschouwen. Het was de Heer Jullefort, een Amptenaar in dezelfde Stad, en iemand van groot vermogen, dien tans het geluk te beurt viel, van met ene allerbeminnelykste Juffer in het Huwelyk te zullen treden. - Deze Heer behoorde onder die genen, welken, trots op hun aanzien en rykdom, een Huwelyk alleen aangaan, om nog meerder geld te krygen; niet te vreden zynde met de Schatten, welken zy zelven bezitten; die niet op schoonheid, dengd, zeden, goede inborst, en dergelyken het oog hebben; maar alleen op het geld starogen; die eindelyk nimmer gevoeld hebben wat liefde is. - Deze Heer had, zo ras hy de toestemming van den Heer Delomer verwierf, kennis by Sophia gemaakt; en zy, 'er zig niet durvende tegen stellen, had 'er oogschynelyk in toegestemdGa naar voetnoot(*); des het Huwelyk zyn voortgang stonde te hebben. De jonge Dominique viel, als gezegd is, in ene zware krankte. Geen Doctoren waren in staat, om den oorsprong van dezelve te ontdekken; geen middelen konden hem helpen; alles was vergeefs; en geen wonder, ene verborgene oorzaak baarde deze krankte. - De liefde, de liefde bragt hem op den oever van het graf. Men kan ligt begrypen, hoe de Vader, over dien allerongelukkigsten staat van zyn Zoon, tot in de Ziel bedroefd was; en, hoe zou de Vader het niet wezen, ieder een was met hem meegaande; de Heer Delomer zelf, schoon hy 'er onschuldig de oorzaak van was, beklaagde den Jongeling. - Eindelyk hy herstelde; doch ene kwynende gesteldheid volgde de krankte, die zekerlyk niet zou overgaan, voor en aleer hy het allerbeminnelykst voorwerp, Sophia, zou bezitten. - De gesprekken, welken zyn Vader gedurig met hem hield, om uit hem, ware het mogelyk, de oorzaak van zyne melancolie te ontdekken, waren te vergeefs. - Eindelyk borst hy, na lang aanhouden van zyn Vader, in tranen uit. ‘Myn Vader, zeide hy, geen lichaams kwalen, geene ongemakken hebben my deze Ziekte veroorzaakt. Ik heb verkering gemaakt met de Dogter van den Heer Delomer; ik bemin baar, en sterf, zo ik haar niet kan bezitten; zy bemint my, en zou gaarne wenschen my de hand te kunnen geven. - Niemant weet hier iets van. - Een Medeminnaar heeft zig opgedaan; zy zal de zyne worden. - Was ik ryk en aanzienlyk geweest, wy waren reets verenigd; hy zou haar nooit gekregen hebben. - Ene lange vertrouwlyke verkering heeft my de grootheid van hare ziel, de schoonheid en bevalligheid van haar lichaam doen | |
[pagina 486]
| |
bespeuren; - en nu, nu zal ene hand, min waardig dan de myne, haar voor het Altaar geleiden. - Zy zal de Slavin worden van een ryken vrek, en.....’ Hier zweeg hy; kunnende niet verder spreken, door de innerlyke ontroering zyner Ziele. Dominique verwonderde zig ten hoogsten, over het geen hem zyn Zoon gezegt had. ‘Zou 'er, dagt hy by zig zelven, geen middel zyn, dat ik hem bezorge het gene, waarna hy zo zeer verlangt; zou niet de Heer Delomer, wanneer ik hem myne Schatten voorleg, dien rykdom, dien ik bezit, dog waar van myn Zoon niets weet; als hy nagaat de goede deugden, de goede inborst, en eindelyk de liefde die myn Zoon voor zyne Dogter heeft, hier omtrent niet anders denken? Zou hem dit alles niet treffen? Zal hy niet liever zyne Dogter aan hem schenken, dan haar ene Slavin van een ryken vrek maken? - Laat ik na hem toe gaan; laat ik hem dit alles ontvouwen; misschien.....’ Dus was hy voornemens de zaak aan te leggen; maar een onverwagt toeval deed dezelve een geheel anderen keer nemen. De Heer Delomer had onder de verscheide Comptoiren, waarmede hy negotieerde, twee voorname huizen te Hamburg, met welken hy 's jaarlyks groote sommen omzette. Deze waren doorgaans zeer diep in verschot, by den Heer Delomer, zonder dat hy daaromtrent ooit enige bevreesdheid gehad had. - Maar, gelyk een ongeluk onverwagt kan komen, zo gebeurde het hier ook. Door het faillissement van een zwaar Comptoir te Londen, met 't welke een van die huizen te Hamburg negotieerde, geraakte dat huis te Hamburg in de war; dat weder zyn invloed had op het andere Comptoir te Hamburg; en dus lieten deze beide Huizen de Wisselbrieven, welken de Heer Delomer op hen trok, en die verbazende Sommen afvorderden, met protest terug keren. - Dit verwekte ene gehele verandering in de zaken van den Heer Delomer; de grote Sommen waarop hy gerekend had, en waarmede hy weder andere Comptoiren moest betalen, wierden niet betaald; hy, buiten dit geen genoegzamen voorraad van geld hebbende, was niet in staat, om, zo hy niet spoedig geholpen wierd, de pretensien ten zynen laste te voldoen; en dus moest hy mede bankroet. - Men kan gereedlyk nagaan, hoe dit den Heer Delomer trof; van den top van eer gesmeten te worden, in een poel van armoede en verdriet, zyn zaken van het uiterste gewigt; het smertelyk gevoel hiervan is byna niet te overleven. - Geen vermogende Vrienden hebbende, was voor hem geen uitzicht, geen hulp. - Hy vliegt, in de uiterste omroering, naar zyne Dogter; openbaart het haar, en valt beweegloos op een Stoel neder. Wie kan de droefheid, en ontsteltenisse, daar zy beiden in waren, beschryven! - Geen troost van zyne Dogter kon hem baten; daar was geen vriend, | |
[pagina 487]
| |
dien zy, om hem te helpen, in de armen konden vliegen. - Alles was vergeefs. - Dus liep de dag in de grootste radeloosheid, en de daar op volgende nagt slapeloos, ten einde. Den volgenden dag, reets vroeg, komt hy zyne Dogter in hare Kamer opzoeken; berigt haar, dat hy misschien een middel, ter zyner redding, had uitgevonden. - ‘'t Is bekend, zeide hy, dat uw Minnaar, de Heer Jullefort, zeer ryk is; ik zal tot hem myne toevlugt nemen; hy zal my waarschynelyk, uit agting en liefde voor u, gaarne die Som schieten, welke ik benodigd ben. Gy-lieden zyt reets zo yer heen met elkander, dat ik vertrouwe, dat hy, wanneer gy hem dit verzoek doet, het zelve niet zal afslaan. Daar by is de Som nog niet weg; want, wanneer ik nu geholpen ben, blyf ik in 't credit; en dan ben ik in staat, dezelve in 't kort weder te geven.’ - Dit alles sprak hy in de uiterste vervoeringe van vreugde. - Sophia nam, zig mede met ene goede hoop vleiende, dit verzoek aan, en beloofde dat zy het hem nog dezen dag zou vragen. De gelegenheid wilde, dat hy, kort na dit voorval, kwam, om zyn gewonelyk ochtend bezoek afteleggen. Na de gewone wederzydsche pligtplegingen, sprak zy hem aldus aan. ‘Myn Heer! wy hebben nu al enigen tyd lang met elkander verkeerd, met voornemen, om ons vervolgens als Egtgenoten verenigd te zien; maar, eer wy daar toe komen, staa het my vry, u enige dingen daaromtrent te vragen? - “Zoud gy my even sterk beminnen, met dezelfde liefde als Egtgenoot ontvangen, wanneer ik niets ten Huwelyk kon mede brengen. Wanneer wy alleen van 't uwe moesten leven; ja zelfs, wanneer myn Vader, (eens gesteld zynde,) eensklaps ongelukkig was geworden; zoud gy hem dan door uw vermogen willen redden; of zoud gy liefde voor myn goed, en niet voor myn persoon hebben?” Geef my, zo ik zulks verzoeken mag, antwoord; gy zult straks de reden vernemen, waarom ik u dus beproef.’ - De Heer Jullefort, niets van het voorgevallene wetende, betuigde hier op, dat alleen zuivere liefde en genegenheid voor haar persoon hem tot haar had doen naderen: - dat haar persoon voor hem alleen genoeg was; en dat zy hem alleen bekoord had; dog dat hy niet kon begrypen, waarom zy hem dus ondervroeg, daar haar Vader zulk een groot vermogen had, en zy van zyne opregtheid verzekerd ware. - ‘Gy betuigt dan, gaf zy hem weder ten antwoord, dat het alleen de liefde voor myn persoon is, die u by my gebragt heeft; en dat ik uwe opregtheid zou wantrouwen, zo ik u verder ondervroeg. Welaan! ik zal u dan niet langer ophouden. - Weet dat myn Vader hulp nodig heeft; het faillissement van twee Comptoiren te Hamburg heeft myn Vader in den hachlyksten toestand gedom- | |
[pagina 488]
| |
peld; het opschieten van een goede Som is alleen in staat hem te redden; anders zal hy het binnen kort moeten opgeven; hy en ik verwagten, uit een edel beginzel uwer edelmoedigheid, dat gy my dit verzoek niet zult weigeren; gy kunt ons redden met de Somma van........; of anders, ontsla my van uwe Egtgenoot te zullen worden.’ Geen Donderslag kon iemand meerder in de ooren treffen, dan dit zo onverwagt berigt aan den Heer Jullefort. Hy kon, door verwondering opgetogen, byna niet spreken. Hy was bezield met haat en afkeer tegen den Vader; hy verwenschte in zig zelven de belofte, die hy zo even gedaan had, en zweeg; dog men kon genoegzaam bespeuren wat 'er in zyn hart omging. - Eindelyk brak hy het stilzwygen af; en, in plaats van zig genegen te tonen tot het schieten van zulk een gering gedeelte van zyn Rykdom, begon hy Sophia's Vader, wegens deszelfs onkunde, roekeloosheid, en slegte bestieting, met dus zyn geld te wagen, als anderzins, te hekelen. Hy verhaalde haar, dat hy menigmaal een aanzienelyk Huwelyk had kunnen doen; doch dat hy 't altoos gelaten had, uit hoofde dat 'er geen geld was; en dat het hem speet, dat hy nu hier zo ongelukkig te pal zou komen; daar hy, menende een groten Schat te vinden, vele Schulden vond. Eindelyk zeide hy haar, dat zy, wanneer hun Huwelyk voortgang zou hebben, zorg moest dragen, dat haar Vader, eer hy het opgaf, hunlieden een groot Huwelyksgoed moest medegeven, alvorens de Schuldenaren in den boedel kwamen; die toch te vreden moesten zyn, met het geen zy vonden. Want tot het schieten van zulk ene Som zal ik, zeide hy, nimmer overgaan. Anders is ons Huwelyk vernietigd: - laat uw Vader nu overwegen, wat voor hem het dienstigst is; ik zie anders, ik zeg het nogmaals, liever volkomen van u af. - ‘Veragtelyk Schepzel, was haar antwoord, verachtelyk Schepzel, met zulke onedelmoedige, en oneerlyke gevoelens, die op zulk ene bedriegelyke wyze, en met zulk geld, waar om misschien Weduwen en Weezen zouden zugten, my begeert; geld, dat naderhand, in plaats van een Zegen, u tot een Vloek zou kunnen strekken...... Vaarwel; myne ogen zien u met afkeer na; eer zal ik myn brood gaan bedelen, dan my op zulk ene eerloze wyze met u verbinden!’ - Hy vertrok, zekerlyk wel te vreden, dat hy zig van de zaak ontslagen had. Het was geen half uur daarna, of de oude Dominique, van dit alles niets wetende, verzogt om gehoor by den Heer Delomer; om hem het Huwelyk voor zyn Zoon, met Sophia, te gaan voordragen. Verlof hier toe gekregen hebbende, ging hy naar deszelfs huis, en beval zyn Zoon hem over een half uur te volgen. Hy wierd door den Heer Delomer zelven, die, in de uiterste | |
[pagina 489]
| |
ongerustheid over zyne eigen zaken, niet wist wat dit bezoek beduidde, ontvangen. Gezeten zynde, deed Dominique zyn voorslag, en meldde tot welk einde hy gekomen was; verzoekende Sophia, in weerwil van den Heer Jullefort, voor zyn Zoon ten Huwelyk. - Niets verwonderde ooit den Heer Delomer meer, dan dit verzoek. ‘Myn Vriend, zeide hy, is u wel bewust, hoe het met my gelegen zy? Weet gy niet dat myne zaken in de war zyn? en dat ik, myne Dogter aan uw Zoon gevende, ulieden allen ongelukkig zou maken?’ Hy verhaalde hem daar op, hoe het geval zig had toegedragen; mitsgaders de handelwyze van den Heer Jullefort daaromtrent gehouden. Intusschen komt de jonge Dominique mede op den bepaalden tyd. Sophia ziet hem voor de deur; zy vliegt 'er naar toe, opent hem dezelve, en valt hem in de armen. ‘Nu zult gy de myne worden, roept zy hem toe; die ondankbare heeft my verlaten; uw staat evenaart nu de myne; niets is 'er nu, dat ons beletten zal om gelukkig te worden.’ - Men kan uit het vorige verhaal ligt afnemen, hoe verwonderd de jonge Dominique, van 't voorgevallene onkundig zynde, gestaan moet hebben, eerst afgezegd te zyn, en nu op deze wys ontvangen te worden. - Zy naderen in het Vertrek, daar de Heren Delomer en Dominique zaten, en met elkander spraken. - Toen wierd het raadzel voor den jongen Dominique ontknoopt; hier was het, dat hy het ongeluk van den Heer Delomer vernam, en tevens zyn voorleden hoop zag herleven. - Na de gewone pligtplegingen sprak de Heer Delomer den jonge Dominique aldus aan. ‘Gy hebt gehoord, in welke akelige en nare omstandigheden ik gedompeld ben; 't is u bekend, dat de Heer Jullefort, van wien ik myne redding verwachtte, myne Dogter heeft verlaten; gy bied u, door uw Vader, als Bruidegom in deszelfs plaats aan. Dit was alles wel; - had gy eerder opgekomen, ik had u voor hem gekozen. Maar nu, nu ik niet in staat ben, om myne Schuldenaren te voldoen, veel min om ulieden enig Huwelyksgoed mede te geven, zo zou het zeer ongepast zyn, u myne Dogter te schenken; te meer, daar gy van uwen kant niet genoeg bezit, om een huisgezin te onderhouden. Weet dan, dat ik voornemens ben, myne Dogter in een Klooster te zenden, en ik, ik zal, na myne Schuldenaren alles overgelaten te hebben, in tranen, met het weinige dat zy my zullen geven, myn onderhoud zoeken, op hoop, dat de Hemel my ten tweden male zyn zegen zal doen ondervinden. - Verwyder u des, zo gy kunt, van een ongelukkigen.’ - ‘Neen, hervatte de oude Dominique, neen, dit zal nooit geschieden; en uw Dogter zal de Egtgenoote myns Zoons worden. - Zoud gy zulk ene onrechtvaardigheid begaan, om ene jonge Juffer, | |
[pagina 490]
| |
van zo grote hoedanigheden tot de eenzaamheid te verwyzen; of wilt gy ene twede MelanieGa naar voetnoot(*), ene twede ongelukkige maken! - Laat ons liever naar een middel ter uwer reddinge, en ter bevorderinge van haren gelukstaat, uitzien. - Zie daar, (zyn brieventas uithalende, en tegen den Heer Delomer sprekende,) zie daar ene Somma van honderd duizend Livres, die ik tot een Huwelyksgift geschikt had, en nu aan u tot redding uwer zaken geef. Is 'er genoeg, myn vriend, anders heb ik nog meer om u te helpen: gy behoeft u niet te verhaasten, om het my weder te geven; wanneer gy uwe zaken in order zult hebben, kunt gy 'er eens aan denken. - Zyt niet bedugt, dat gy uwe kinderen berooft van het gene hun toekomt; daar ligt nog ene andere Zom, die ik voornemens ben haar nu te schenken.’ Wie kan de blydschap, de ontroering, en de onverwagte verandering in dit huisgezin, uitdrukken? zy allen vielen hem om den hals; en de Heer Delomer viel op zyn knien, bedankende zyn' Weldoender, met de hevigste aandoening. - De jonge Dominique was buiten zig zelven; niet wetende, dat zyn Vader zulk een Schat in de Waereld had. ‘Hoe is 't mogelyk, zeide hy, hoe is 't mogelyk, myn Vader; bezit gy zulk een rykdom, en heb ik daar niets van geweeten!’ - ‘ô! Ja, myn Zoon, was zyn antwoord, dit zyn de vrugten van een vyftigjarigen arbeid; - daar zyn zo veel dagen niets verlopen, als 'er jaren met werken verstreken zyn, op welken ik de Zon niet heb zien opkomen, of zien ondergaan. - Dit, gevoegd by ene zuinige levenswyze, heeft my dezen Schat doen verzamelen, met welken ik tans aan drie menschen het leven wedergeef: - De Hemel heeft myne pogingen gezegend; en het is aan den Albestierder, dat wy de schuldigste dankerkentenis verpligt zyn.’ - Hierop wendde byzg tot den Heer Delomer. - ‘Myn Heer, sprak hy, ik begeer tans geen ander bewys van uwe dankbaarheid, dan dat gy toestaat dat wy heden dit paar verenen.’ - De Heer Delomer, die als opgetogen was over zyn' Weldoender, stemde dit eindelyk, na enige tegenstribbelingen, toe. - ‘Ik zou, voor dezen, zeide hy, misschien geweigerd hebben myne Dogter aan uw Zoon te geven, om dat ik zo merkelyk boven u scheen verheven te zyn; doch tans zou ik dezelve weigeren, om dat gy ver bo- | |
[pagina 491]
| |
ven my zyt: doch ik berust in de schikkingen van myn Weldoender.’ - Toen vatte Dominique weder het woord op, nam zyn Zoon by de hand, leidde hem tot Sophia, en sprak: - ‘Ontvang, myn Zoon, tans uwe aanstaande Egtgenoote van myne hand. De Hemel storte over u uit, zyne dierbaarste Zegeningen! leeft gelukkig, in vrede, en bemint elkander. - Kom, sluiten wy nog dezen dag uwe trouw aan de voeten der Altaren; verenigen wy daar twee harten, die de Hemel al vroeg heeft zamengevoegd.’ Doen wy der schimpzugt zien, die ons met smaad bejegent,
Dat, om de ware deugd, dit Huwelyk word gezegend!
g.h.e. |
|