| |
Reize over 't gebergte Cennis, door mejuffrouw Miller van Bath-Easton.
(Overgenomen uit haare Letters from Italy, geschreeven in den Jaare 1770 en 1771.)
VAn Modena tot Lanebourg is de weg nooit vlak; een gedeelte daar van, op een zeer hoogen berg, is zo hobbelig en hoekig, dat dezelve op een kleinen afstand, 'er even eens uitziet als het oplegzel van een ouderwersche Vrouwenborst. De korte draaijen van deezen weg overtuigden my, van de noodzaaklykheid eens tweewielden Rydtuigs; want met een vierwielig (of het moest met een korte dissel weezen) zou men zeer bezwaarlyk denzelven veilig afleggen.
Niet verre van Modena, een weinig ter zyde van den weg,
| |
| |
is een allerschoonste waterval, die van een verbaazende hoogte rechtstandig nederstort. Wy hielden stil te Lanebourg. De gelegenheid deezer plaatze is zeer zonderling; de bergen, de watervallen, en zwaare rotzen, zyn derwyze zamengevoegd, dat dit Dorp het voorkomen heeft, als of, by een zeer harden schok, een aantal van geheele Hutten, in dit gebergte is nedergestort, van welke eenigen, in haaren val, op de toppen der bergen hangen bleeven, en andere op de zyden, in 't juiste evenwigt, om niet neder te ploffen in de waterstroomen die dezelve van alle kanten omringen. Wy hadden de eer, dat wy, in de Herberge, de Koninglyke Kamer kreegen: want zyne Majesteit van Sardinie heeft hier twee of drie maal zyn verblyf gehouden, en wat 'er Vorstlyks door Lanebourg gaat, neemt zyn intrek in die Kamer. Schoon de wanden bloote muur, de bedgordynen van ruwe wollen stoffe, de vensters met papier beplakt zyn, en de vloer van ruwe slegt gelegde steenen is, ziet men deeze Kamer met geen versmaadend oog aan.
Terwyl wy een zeer slegt avondmaal hielden, bestaande in lever en brein, van welk Dier zal ik niet aanneemen te beslissen, kwam de opperste der Draageren binnen, om te verneemen hoe veel Draagers wy noodig zouden hebben. Vier werden 'er my, en zes den Heer M - toegeschikt. De gezette prys is vyftig Pimontesche Stuivers voor ieder. Gy kunt ligt denken dat wy hun wat meer gaven. Een der Draageren sprak ons in 't Engelsch aan; hy is wel bekend by alle onze Landsgenooten, die deezen weg reizen. Zyn naam is martin; hy is knegt geweest; woonde zeven Jaaren by den Aardsbisschop in Ierland, en heeft door Italie met verscheide Engelsche Heeren gereisd. Schoon hy voorgeeft Engeland te beminnen, en blyde schynt als hy Engelschen ziet, is hy nogthans na zyne geboortebergen vertrokken, om 'er de rest zyner dagen re slyten; aan deeze barre rotzen en bykans altoos besneeuwde toppen, de voorkeus geevende boven alle landen, ooit door hem gezien. Zeker de oude vertelling van de Maladie du païs steunt op eenigen grond van waarheid by de Savojaarden en Zwitzers; altoos, indien het hun eenigzins mogelyk is, na hun Land te rug keerende. Hy heeft 's jaars een inkomen van zes en dertig Ponden St., dit verschaft hem niet alleen de noodwendigheden des leevens, maar verheft hem boven den rang van een gewoon Draager; zelfs de Opperste der Draageren ziet hem aan als een welgegoed man. Ik wenschte zo veel tot lof van zyne eerlykheid, als van zyne goede geaartheid, te kunnen zeggen: hy
| |
| |
was ons zeer dienstig, en gaf ons veel vermaak in onze reis over het Gebergte; doch in 't einde toonde hy, door baatzugtige trekken, op zyne reis na Engeland niet veel eerlykheids opgedaan te hebben.
Eenige byzonderheden door my opgedaan, ten opzigte van de Inwoonders van Lanebourg, dunken my meldenswaardig; te meer daar, in de Reisbeschryvingen, geen gewag van hun gemaakt wordt, als onderscheiden van de andere Savojaarden. Hun vlek bestaat uit omtrent twee honderd en twintig huizen: zy zyn gelukkig vry van de verdrukking eens Heer Commendants of eens kleinen dwingelands, hoe ook genaamd. Alle de schatting, die zy moeten opbrengen, is omtrent een zevende gedeelte van de voortbrengzels huns lands. Deeze wordt betaald aan den Koning: zy hebben geene andere gemeene onkosten, dan het gaanbaar houden hunner wegen en bruggen. Zy bezorgen ook hun Priester en de Kerk. Nooit verhuuren zy hun land, dewyl zy 'er dan niet meer, dan twee en een half ten honderd, van het koopgeld zouden kunnen trekken: terwyl zy, den grond zelve bebouwende, van tien tot dertien ten honderd, daar van haalen. Weinig Lanebourgers zyn 'er, die meer dan twaalf, en geene die meer dan veertig, Ponden St. 's jaars hebben. Schoon zy verpligt zyn, den weg over 't Gebergte Cennis, gangbaar en in staat te houden, bovenal in den winter, valt de kosten daar van den Inwoonderen niet zwaar: vermids zy's jaarlyks tachtig Guinjes trekken, waar voor het Meir op de vlakte van 't Gebergte Cennis verhuurd wordt, en zy dit geld alleen besteeden aan algemeene onkosten. Zy hebben in het Dorp maar twee Priesters en geen Klooster. Hunne Priesters, geene Lanebourgers zynde, worden by hun als vreemdelingen aangemerkt; geen hunner eigene kinderen laaten zy Geestlyken worden. Ze zyn zeer gezond en langleevend; geen Geneesheer mag te Lanebourg woonen; zy beveelen alles aan de Natuur en de Soberheid. De eenvoudigheid hunner zeden en de zuiverheid huns leevens gaat zo verre, dat de geboorte van een onegt kind onder hun zeer zeldzaam is: doch wanneer 'er een ter wereld komt, moeten de schuldigen aan
dit misdryf terstond trouwen, of Lanebourg verlaaten. Door de waakzaamheid des Priesters en der Overheden, heeft nooit iemand een deezer twee boetedoeningen ontgaan, en zy kiezen doorgaans de eerstgemelde. Hier is eene Gemeente, vryer van bygeloof, dan de beginzels der Kerkgemeenschap, tot welke zy behoort, schynen toe te laaten. Te vrede met de vrugt van hunnen eigen arbeid, zyn ze altoos
| |
| |
vrolyk, altoos gelukkig; hunne behoeften bepaalen zich tot het enkel noodige: hunne wenschen gaan niet verder, dan de middelen, om dezelve te voldoen; dus weeren zy de ondeugd van gierigheid af, en verbannen voor altoos van hun hoofdkussen, de kwellende zorgen aan staat en eerzugt vast. Onderzoek doende op de veelvuldige uittochten der Savojaarden, ontdekte ik, dat de Lanebourgers, uit hun Dorp, noit meer dan drie of vier, in den tyd van achttien maanden, laaten trekken. Thans zyn 'er twaalf te Lyons, die zy zeggen dat magtig ryk zyn, schoon zy uit Lanebourg gingen, als Schoenenschoonmaakers en Schoorsteenvegers. Zy beroemen zich ook vier Draagstoeldraagers, aan den Koning van Frankryk, bezorgd te hebben. Lodewyk, de welbeminde, kon zeker geen beter lieden tot dat werk kiezen. Men vindt daar omtrent een honderd Draagers, wier naamen op een lyst staan; de Opzienders bezorgen, dat zy de reizigers op hunne beurt draagen, en, in gevalle van geschil tusschen hun, kan men zich op deeze overheden beroepen. De Leevensmiddelen zyn hier zeer goedkoop. Een en een halve Stuiver, Piemonds geld, kost het pond Brood; Ossen, Schaapen en Kalfsvleesch drie Stuivers het pond. Vyf en twintig jaaren geleden, kogt men het Brood voor een halven Stuiver, en het Vleesch voor één Stuiver het Pond.
Naa een slaaploozen nagt in het Koninglyk verblyf doorgebragt te hebben, meest wakker gehouden door het geraas van een waterval, digt by het venster van den berg stortende, gingen wy 's morgens ten vyf uuren op onze Draagstoelen zitten: de opgang van den weg was geen tien schreeden van de deur. Deeze Draagstoelen zyn op de eenvoudigste en draagbaarste wyze zamengesteld. Zy bestaan uit twee ligte houten stukken, om met de armen op te leunen, en een ander houten stuk van agteren, slegts een weinig hooger dan de leuningen, waar tegen iemand met den rug kan zitten: de zitting zelve is van boombast en touw zamengevlogten, en buigt in voor de zwaarte der gedraagen wordende persoonen. Men is zo digt by den grond, dat het geen de minste moeite kost, naar welgevallen 'er uit te stappen; 'er zyn geen pooten aan deeze Stoelen, doch in plaats daar van, vindt men een houten plank, met touwen aan de zitting vastgemaakt, op welken men de voeten zet; de touwen worden, zo veel noodig opgetrokken, dus zyn de beenen en de voeten wel ondersteund en genoegzaam opgeheven, om ze geheel te beveiligen voor het stooten op een onefsen en rotzigen grond. Aan deeze stoelen zyn draagboomen, van de zellde langte,
| |
| |
zo my voorkwam, als die in Londen. De draagers hebben hennipzeelen over hunne schouders, op dezelfde wyze als in Engeland. Zy gebruiken geen mengzel van wasch en harst aan de zoolen hunner schoenen, gelyk keysler verhaalt, om het uitglippen der voeten voor te komen; noch iets anders ten dien einde, dan eenige weinige nageltjes hier en daar in de hielen geslagen, en een pikdraad van het eene tot het andere loopende. Het opklimmen is, in 't begin, niet zeer steil; het gaat met bogten, en neemt na den top in steilte en ruwheid toe.
Veele groote steenen maaken deezen weg ongemaklyk, doch dezelve zou zonder zeer zwaare kosten rydbaar kunnen gemaakt worden. Een woud van pynboomen strekt zich aan den eenen kant van 't gebergte uit; 't zelve is, naar men zegt, overvloedig van wild voorzien. Ik vond grooten smaak in deeze manier van reizen. Men wordt met eene verbaazende snelheid overgevoerd; de draagers loopen veel eer, dan dat zy stappen. Doch M - was schielyk moede van gedraagen te worden, verzekerende dat de weg zeer wel te voet was af te leggen; de lengte alleen maakte de grootste zwaarigheid. Hy wandelde, des ben ik verzekerd, meer dan drie vierden van den weg. Door dien hy zo veel wandelde, hadden onze draagers maar weinig meer dan de helft van hun werk, en ik gebruikte de zyne op hunne beurt; doch deeze arme lieden toonden het beste hart van de wereld, vreezende dat hy zich door het gaan te veel zou vermoeijen; doch wat zy mogten zeggen, het kon niet helpen. Gy weet hoe menschlievend hy is, en zich door schepzels van zyne eigene soort te laaten draagen maakt geen gedeelte van zyn stelzel uit. Onze Draagstoelen, uit elkander genomen zynde, werden op Muilezels gezet. Deeze dieren hebben een zeldzaam voorkomen, met een wiel op elke zyde, en den Draagstoel op den rug. Ze zyn op eene vreemde manier gehoefd, om het uitglippen te voorkomen: hunne hoefyzers steeken ruim twee duimen verder, dan den voorkant van hunne hoeven, en krullen dan weder om.
Onze Draagers zogten ons te vermaaken door hun onderhoud. Deeze lieden herroepen in hun geheugen, alle de Reizigers door hun gedraagen, bovenal Prinssen, Ambassadeurs enz., zelfs wat zy tot hun spraken, wat zy van hun hoorden; dus tragtten zy de verdrietlykheid van den weg te korten.
In het woud, aan de zyde van 't Gebergte Cennis, is
| |
| |
een groote menigte Chamois, eene soort van wilde Geiten, Gemsen, wier vleesch eetbaar is. De Boeren maaken van elken huid acht of tien Livres. Het bloed deezer Dieren gedroogd, en met wyn ingenomen, houdt men voor een beproefd en zeker middel tegen het Zydewee: de Koning van Sardinie heeft altoos dit geneesmiddel by zich; de Geneesheeren te Turin houden het voor wonder dienstig, in veele gevallen. De Gemsen zyn zeer vlug en schuuw, zy verbergen zich in de digtste plaatzen van het bosch, en in de minst toeganglyke klooven der rotzen. Zy kunnen van rots op rots springen, en met alle de pooten by elkander, op den puntigsten uithoek staan. Zy zyn zo scherp van reuk, dat niemand hun kan naderen, of zy ontdekken het, of iemand moet beneden den wind weezen: zy hooren zo snel, dat het nauwlyks mogelyk is, hun binnen 't bereik des Snaphaans te krygen. Het eenig middel, om ze te vangen, is, dat men in hinderlaage ligt, omringd van kreupelhout, digt by hun gewoonlyk leger, in 't aanbreeken van den dageraad, en den wind wel in agt neemt. Geen hond, hoe afgerigt, kan ze vangen: want zy vlieden terstond na de steilten, als vryplaatzen, by welke zy zich altoos onthouden, en van dien aart zyn, dat een hond, die het waagde deeze Dieren te agtervolgen, zeker den hals zou breeken. Alle soort van Wild verlaat deeze bergen in den winter, de koude valt 'er te streng. Wolven en Beeren zelve zoeken een milder lugtstreek. Op de vlakte was de lugt zeer scherp, ik moest my, in myn Pellice, met bont gevoerd, bewinden, hoewel het een schoone dag was voor dit land; doch het was vroeg in den morgen als wy uitgingen, en eerst acht uuren toen wy ons op de vlakte bevonden, naa omtrent drie uuren geklommen te hebben. Myne draagers zogten my eenigermaate te troosten, wegens de koude waar over ik klaagde, door breed en hoog op te geeven van den wyn, het brood en de kaas, 't welk de goede Vader
nicolaas ons tot een ontbyt zou geeven.
'Er is eene hoogte op de vlakte, eer men aan de oevers van het Meir komt, die moeilyk valt. Het Meir is omtrent drie mylen in den omtrek, en van eene onregelmaatige gedaante. Het gras groeit niet alleen tot den waterkant, maar zelfs eenigzins onder het water, waar het door heen schynt; doch dit is op geen grooten afstand: want het Meir is zo diep in 't midden, dat het onpeilbaar geagt werdt, ten minsten door de Boeren. Men vindt 'er geen anderen visch, dan Forellen, doch deeze zyn allerheerlykst, en zommigen
| |
| |
verhaalen van zeer groote in dat Meir gevangen: eenige weegen achttien ponden. Die wy te la Grande Croix aten, waar wy ons middagmaal hielden, waren niet grooter dan de Forellen die doorgaans in Engeland vallen; doch lekkerder van smaak.
Ik weet niet of de Forellen de byzondere eigenschap bezitten, van in wateren te kunnen leeven, die acht maanden van het Jaar met ys bedekt zyn, gelyk dit Meir; doch men wordt bykans genoodzaakt dit te gelooven: dewyl men niet bemerkt, dat de hoeveelheid van deezen Visch ooit is verminderd, schoon 'er geene merkbaare opening is, waar door 'er nieuwe toevoer kan inkomen; tot nog is 'er geen wêl of eenige gemeenschap van dit Meir, met andere wateren, ontdekt. Het moet zeker opgevuld worden door de aangrenzende bergen, met altoosduurende sneeuw bedekt, waar van een gedeelte smelt, door den grond sypelt, en in deeze algemeene vergaderplaats komt. De groote Forellen worden na Turin gezonden, voor 's Konings tafel en die der vreemde Staatsdienaaren, by gelegenheid van prachtige gastmaalen. Als het Meir digt bevroozen is, trekken 'er gelaade Muilezels, en driften beesten, over, zonder eenig gevaar; het ys heeft de dikte van zeven of acht voeten.
Tot het huis van Vader nicolaas gekomen zynde, hielden wy stil en verzogten 'er te mogen vertoeven. De braave Oude Man ontving ons met de grootste herbergzaamheid; hy hadt volmaakt het voorkomen en de houding, zo als ons de Aardsvaders worden afgebeeld. Hy schafte ons uitmuntende Kaas, in 't gebergte gemaakt, met Brood en Wyn, zo goed als de draagers ons beloofd hadden. Zyn huis was zinlyk, en hy toonde ons eene Kamer, waar van hy roemde, dat dezelve drie zomermaanden, ten verblyve gestrekt hadt aan een' edelen Gast, Lord A - g - n; geduurende de hitte van den zomer, uit Florence na dit gebergte getoogen, om met eenige Jagthonden en Engelsche Paarden zich te vermaaken. Zyne Kamer was op de nederigste wyze opgecierd; aan de wanden hongen prenten, de Vaders der Woestyne verbeeldende. De Oude Man sprak van zynen gast met vaderlyke tederheid, prees hem ten hoogsten, en betuigde zeer aangedaan te weezen over zyn vertrek.
Ik verwonderde my, hoe een zo jong Heer in staat geweest was, het drie maanden vrywillig uit te houden, in eene zo doodsche eenzaamheid, als die van 't Gebergte Cennis. Het Hospitaal, naast het huis van den Priester,
| |
| |
is geschikt om de Bedevaardgangers, die over het Gebergte trekken, te huisvesten. Vader nicolaas is 'er Kapellaan. In gevalle van ziekte wordt 'er zorge voor hun gedraagen, tot ze hersteld zyn; worden zy door den nagt overvallen, voor één' nagt geherbergd. Elke Bedevaardganger die zich aan 't Hospitaal vervoegt, krygt één pond Brood en een kom Soup. Deeze instelling werd zeker met een goed oogmerk gemaakt: doch tegenwoordig zyn de ontvangers van die liefderyke gaaven, meest al, een hoop zwervende landloopers, die liever als landloopers roudzwerven, dan werken, en, onder het voorwendzel van Bedevaartgangen, hunne luiheid bot vieren, en dikwyls wegrooveryen pleegen.
Van onzen vriendlyken gastheer afscheid neemende; beloofden wy hem weder te bezoeken, als wy, te rug keerende, denzelfden weg gingen. Wy kwamen tot La Grande Croix, eene herberg, op het uiterste van de vlakte gelegen: van daar af begint men terstond te daalen. Tegen over de Herberg is een kleine Kapel, in welke de zodanigen, die op 't gebergte, door koude, door den blixem of eenig ander toeval, omkomen, begraaven worden. Hier vertoefden onze draagers meer dan een uur, en wy aten van de beroemde Forellen, uit het Meir, welke zy warmden; en, schoon ze zo groot niet waren, als ik reeds vermeld heb, smaakten ze heerlyk. Zy schaften ons Boter, de beste welke ik immer proefde, 't welk misschien moet toegeschreeven werden, aan de veelvuldige geurige kruiden, die de Koeijen op de vlakte afscheeren. Zy vertelden my, dat ze negen maanden lang hunne Koeijen in de stallen hielden, om versche Boter voor de Engelsche Reizigers te maaken. De Wyn, die aan de zyden van 't Gebergte groeit, is zeer aangenaam, en wordt bewaard in geiten vellen. Had ik dit vat gezien, eer ik proefde wat het uitgaf, ik twyfel zeer of ik het op my zou hebben kunnen verkrygen, daar van te drinken: want deeze geitenhuiden hebben een morssig en afzigtig voorkomen. Waar de kop en de pooten gezeten hadden, zyn ze digt gebonden: over 't geheel gelykt het een opgezwollen gedrogt. De ganymedes, of Savoijaardsche schenker, neemt dit wanschiklyk ding onder zyn arm, gelyk een zakpyp, en keert het agterste na de gasten, haalt 'er een prop uit, en de wyn loopt uit een tap, door de natuur zeker niet geschikt tot dat einde.
Het afloopen van La Grande Croix gaat omtrent negen honderd voeten, zeer snel. Ik kan deezen weg by niets beter vergelyken, dan by een gebrooken steenen trap, 't welk te wege brengt, dat de draagers by de wendingen zo schielyk
| |
| |
omkeeren, dat hy, die in den draagzetel zit, over alle de scherpe hoeken onverhinderd heen gaat; die als 't ware overdwars snydende. Niettegenstaande de nieuwigheid deezer manier van reizen, de steilheid van den weg, en de snelheid van den voortgang, dewyl myne draagers bykans den geheelen weg liepen, was ik geen eene keer zo bevreesd, dat ik my aan de leuningen van den draagstoel vasthieldt; dermaate was ik ingenomen met de zonderlingheid en verscheidenheid der gezigten beneden: want de zon, nu hoog genoeg geklommen, boven deeze verbaazend hooge bergtoppen, om de dampen en nevels aan deeze zyde der wereld te verdryven, ontdekte ons, door de gebrooke wolken heen, vrugtbaare valeien, bosschen, dorpen, rivieren, waar op wy nederzagen als een Vogel, die in de lugt vliegt. Wanneer wy, door de bogtigheid van den weg, dit wyduitgestrekt gezigt verlooren, bragten heerlyke watervallen, zich met de wolken vermengende, de schoonste regenboogen voort; welker sterk schitterende kleuren het oog deeden schemeren. Wat gy ook moogt denken van de wolken, als gy ze van beneden ziet, van derzelver zagt en warm voorkomen, op eenen schoonen dag; ze zyn niet te min zeer vogtig en koud, om door heen te trekken. Ik behoef u niet te zeggen; dat ik veel hooger dan de wolken geweest ben. Op zommige oogenblikken, by 't afgaan, kon ik niet nalaaten my te verbeelden, dat ik een Hex was op een bezemstok. De schoone waterval, byzonder opgemerkt door richard en lalande, is door den eerstgemelden ver best beschreeven. Lood- en Koper-erts vertoont zich duidlyk op de rots, en het zand is, blykbaar, met eene metaalagtige zelfstandigheid bezet. Deeze waterval stort van eene verbaazende hoogte neder. Gekomen aan de vlakte, die den naam van St. Nicolaas voert, hadden wy van daar het gezigt op dien verwonderenswaardigen Waterval. 'Er zyn nog eenige geringe overblyfzels van oude muuren en leuningen; de laatste worden, jaar op jaar,
weggenomen, door het vallen van de sneeuw; doch geduurig van de Boeren weder opgemaakt. |
|