| |
| |
| |
Over de menigvuldigheid van boeken.
ZAl men dan nimmer, dus liet zich onlangs een jong Heer, met veel vuurs, hooren, zal men dan nimmer ophouden om dingen, die reeds zints langen tyd gezegd en gedrukt zyn, te herzeggen en te herdrukken? Hoe is het mogelyk dat 'er Menschen gevonden worden, laag en zot genoeg om Boeken te maaken, zonder iets nieuws te hebben om 't gemeen mede te deelen; die dagen en nagten besteeden in 't veranderen der Formaaten en der Letteren van reeds bekende Werken, en dus al de wereld te doen zien, dat zy, het hun onmogelyk zynde iets uit te denken, de wysheid niet bezitten om te zwygen?
Deezen bevlytigen zich om vermeende Helden of Geleerden eener regtmaatige vergetelnisse, waar in zy vervallen waren, te ontrukken, en storten zelve daar in neder: even als een zwak Mensch, die, iemand uit een gragt willende haalen, hem voor één oogenblik optrekt, om hem vervolgens te laaten vallen, en zelve met hem te verzinken. Dat een laf en onbekwaam Boekenzamenflansser, drie of vier eeuwen geleden, twintig stuks slegte Boekdeelen geschreeven heeft, is rede genoeg, om 'er tegenwoordig het gewigtig onderwerp van veertig Verhandelingen van te maaken, die, in den afgelegensten hoek eener groote Boekerye geplaatst, daar jaaren onaangeroerd blyven, als dan komt 'er een liefhebber, met den bril op den neus, om ze op te zoeken, en geeft 'er eene uitgave van, met Aantekeningen vercierd, die tien stukken in Folio beloopt.
Anderen, overtuigd dat het Gemeen thans al het uit-en herschryven met een ongunstig oog aanziet, zetten 'er zich toe om Werken van eigen vernuft aan den dag te brengen: zy leezen niet, zy gaan met niemand te raade, om dat een scheppende geest geen vreemden bystand behoeft: zy neemen een stoute en hooge vlugt, zonder zich te laaten kluisteren door de ketenen der schroomagtige rede. Men ziet de helderste schinsteringen van vernust allerwegen uit hunne Werken uitschitteren; men vindt 'er de heerlykste ophelderingen over de Weetenschappen; denkbeelden, treffende door de nieuwigheid; Voorschriften in puntdichten begreepen; en de aartigste Waarneemingen die oit het licht aanschouwden?
Naa deeze vernustige voortbrengzels geleezen te hebben, heeft men het genoegen van den geest zo weinig met weezenlyke kundigheden vervuld te vinden, als een Mensch verza- | |
| |
digd opstaat van eene tafel, waar aan hy heeft zitten kauwen, zonder iets in den mond te hebben. Ondertusschen neemt het getal dier nutlooze Boeken, van dag tot dag, toe: het is een inbreekende stroom, die alle paalen wegrukt.
Indien men voortvaare met dien vryen loop te geeven aan de dwaasheid van drukken, staat het dan niet te dugten, dat het Gemeenebest der Letteren, eindelyk, onder dien last van onheilen zal bezwyken? Wat zullen onze arme naakomelingen doen, als zy zich omringd vinden van vyf of zes duizend Uitleggers; van even zo veel korte begrippen der Regts- en Godgeleerdheid; van twee of drie duizend Dichtwerken; een millioen Predikatien; een magtig aantal Reisbeschryvingen, enz.
Wat zal het zyn, in de twintigste of één en twintigste Eeuwe, wanneer alle Hoogleeraars, die nu bestaan en tot dat tydperk zullen leeraaren, het zamenstel hunner Lessen hebben laaten drukken; wanneer alle de Geleerden hunne aantekeningen over de Authores Classici hebben gegeeven; wanneer allen, die waanen dat zy Dichters zyn, eene verzameling van hunne Gedichten hebben gemeen gemaakt; en wanneer elke Zotskap, die niets te doen heeft, zyn geschryf in druk heeft laaten uitgaan?
Zou het, overzulks, geen stuk zyn de oplettenheid der Regeeringe waardig, om, ten dien opzigte, in de Geleerde Wereld, eenige verandering te maaken? En, indien het niet mogelyk is de overstrooming, die smaak en geleerdheid met een volslaagen ondergang dreigt, geheel te stuiten, moet men dan ten minsten geene poogingen aanwenden, om paalen te zetten aan de vernielingen daar door aangerigt?
Het zou, by voorbeeld, gemaklyk vallen, den Schryver van elk boek, 't welk geene zekere maate van aftrek heeft, tot het betaalen van eene boete te noodzaaken; of te drukken op eene min dnurzaame stoffe dan papier, die met het verloop van eenige jaaren vergaan was. Zulks zou een groot voordeel geeven: dikwyls zouden 'er nieuwe drukken noodig zyn; en deeze zouden wy niet krygen dan van goede Werken, terwyl de overige ongevoelig, en zonder schande, in eene welverdiende vergetelnis geraakten.
Terwyl de jonge Heer, in deezer voege, zyn gal ontlastte, bemerkte ik aan de houding der meesten van 't gezelschap, dat zy zich bykans overtuigd hielden van de noodzaaklykheid eener hervorminge, in dit stuk; ik kon 'er my niet byvoegen; maar in de verlegenheid om te antwoorden, wagtte ik met ongeduld, dat iemand het woord zou vatten; wel verzekerd dat 'er vry veel met grond tegen te zeggen viel.
| |
| |
Eindelyk begon iemand, dien ik, in 't eerst niet gezien hadt, hun dit te gemoet te voeren. - Ik verwonder my, in geenen deele, dat men, in den eerste opslage, versteld staat, op het zien, hoe, naa de ontzaglyke menigte Boeken reeds uitgegeeven, dagelyks nog een zo groot getal van de pers komt; doch ik ben wel verre van dit voor een misbruik te houden, 't welk op eenige wyze verdient tegengegaan of gestuit te worden.
Het is terstond baarblyklyk, dat paalen te stellen aan het Boekdrukken, het zelfde zou weezen, als een groot getal van leden der Maatschappye tot den bedelzak brengen, en dus de Maatschappy zelve benadeelen; dit nam eene menigte Drukkers, Binders, Papiermaakers en Verkoopers, Lettergieters en Boekhandelaars het brood uit den mond.
Hoe veel vermaaks zou het paalen zetten aan 't Boekdrukken niet beneemen aan een zeer groot aantal van Menschen, wier beuzelenden en traagen geest niet kan opgewekt worden, dan door het voorkomen van nieuwigheid, hoe ingebeeld dikwyls; doch altoos van eenige aangenaamheid vergezeld. Zy zouden zich genoodzaakt vinden verdrietige uuren te slyten, of iets ergers te doen, om het verveelende des ledigen tyds te weeren, en veelligt allengskens tot eene volslaagene onkunde vervallen.
Welk kwaad tog, bid ik u, veroorzaakt die menigvuldigheid van Boeken, waar over gy zo bitter klaagt. Is het niet geoorlofd deezen voorraad te vermenigvuldigen, gelyk die van andere zaaken, mits het ons vrystaa alleen te koopen zo veel ons behaagt, en de overige te verwerpen? De wyze koopt en leest de zodanigen die zyne kundigheden kunnen vermeerderen of ophelderen, en vergenoegt zich dus met een klein getal: de Ryke ciert 'er zyne Boekenkassen mede op, en dit cieraad voegt hem zo wel als eenig ander.
De verlegenheid om eene keuze te doen is zo groot niet, als men zich mogelyk verbeeldt: een uitmuntend Werk is welhaast bekend; en, om goede vorderingen in de Letteroefeningen te maaken, heeft men, over elke Weetenschap, één of twee der beste Werken te leezen: die meer tyds of weetlusts hebben, kunnen dikwyls voldoening vinden in andere Boeken, die de byzondere deelen breedvoeriger behandelen.
De verscheidenheid van smaaken is verbaazend groot, en dus moet die der Boeken daar aan geëvenredigd weezen, dit strekt zelfs tot zekere maate van volmaaktheid. Een zeer middelbaar Boek kan Leezers, nog niet ver genoeg gevorderd
| |
| |
om het fraaije en schoone te gevoelen, en die misschien noit zo verre zullen komen, vermaaken en leeren. Waarom zou een zekere rang van Menschen, Menschen van smaak, by voorbeeld, alleen, het voorregt hebben om te leezen? Moeten de Kinderen geen Boeken hebben; moeten de Dienstbooden daar van beroofd zyn? Elk vindt nu, in de groote menigte, 't geen hem gevalt, en, in dien zin, mogen wy zeggen, zyn 'er maar weinig slegte Boeken.
Ik heb de jammerhartigste prullen met vermaak zien leezen: en opgemerkt, dat de lafste aartigheden met luidrugtig genoegen ontvangen wierden. Zouden die Schryvers niet verkeerd gehandeld hebben met beter te schryven? of, 't geen hun nog veel gemaklyker zou gevallen weezen, met geheel geen pen op 't papler te zetten? Hoe veel lachensstoffe was dan weggenomen? Met één woord, om dat 'er zeer weinig goede Leezers zyn, heeft men zeer weinig uitsteekende Boeken noodig, en dit is mogelyk de rede van derzelver schaarsheid.
Worden de Schryvers belet hun werk voort te zetten, wy zullen allengskens tot woeste bastaardye vervallen: het grootste gedeelte der Geleerden zal een wederzin tegen den Letterarbeid opvatten. Het is voor hun den voornaamsten en bykans éénigen weg, om een' naam te maaken, toesluiten, en door hun de hoop van roem te beneemen, stelt gy ze welhaast buiten staat, om denzelven te verdienen.
Kunt gy, de Menschelyke natuur gadeslaande, u verbeelden, dat zy, door eene belanglooze liefde voor het waare en het goede, alleen aangedreeven, de Weetenschappen zouden blyven handhaaven? Die liefde is koel en brengt zeldzaam wat groots voort. Indien twee of drie verheeve Zielen zich daar door geraakt vonden, wat zullen die twee of drie
Geleerden uitrigten, om, in gansch Europa, den goeden smaak en de kundigheden leevendig te houden, om de altoos wederbovenkomende dwaaling te bestryden, om de Weetenschappen, die kwynen en vervallen, zo ras zy ophouden om na de volmaaktheid te doen streeven, te doen bloeien.
Geloof vry, myn Heer, het is noodig voor 't geluk der Maatschappye, dat de Weetenschappen in dezelve bloeien; dat, om ze te doen bloeien, 'er veele persoonen de hand aan moeten slaan; dat, om veele Geleerden te hebben, elk vryheid moet bezitten, en zelf de hoope voeden, om eenige eer van zynen arbeid te plukken, door denzelven gemeen te maaken.
Gy zult my te gemoet voeren, dat 'er veele uitsteekende Geleerden zyn, die nimmer iets hebben uitgegeeven: der zul- | |
| |
ken getal zal altoos zeer gering weezen, in vergelyking met die Schryvers hebben willen worden; byzondere omstandigheden kunnen iemand de party van stilzwygen doen kiezen: doch houdt het voor eene zekere waarheid, dat elk, die denkt eene stoffe wel beoefend te hebben, die gelooft alle anderen, die 'er zich voorheen op bevlytigden, te overtreffen, terstond zal bedagt weezen, om, door het drukken zyns Werks, zyn naam bekend te maaken. Ik zal nimmer gelooven, dat 'er bekwaamheden nederig genoeg zyn, om, uit eigen verkiezing, onbekend te blyven, dan naa gezien te hebben, dat eene Schoone, zeker van te zullen behaagen, zich steeds het oog der wereld onttrekt, uit schroom voor de toejuiching haarer bevalligheden.
Ik wil niet beweeren dat een Volk, 't welk de meeste Boeken oplevert, altoos het verlichtste en verstandigst Volk is: doch deeze waarneeming gaat door, dat 'er weinig bekwaamheids en kundigheids schuilt by elk volk, schaars in Werken van vernuft.
Gy betuigt eene groote ongerustheid over 't geen onze Naakomelingschap zal beginnen, met zo veele Boeken als 'er reeds zyn uitgegeeven, en die nog dagelyks zo zeer vermenigvuldigen. Een zeer eenvoudige bedenking moet u deswegen gerust stellen.
Indien alle die Boeken geheel en ongeschonden den tyd onzer Naakomelingschappe bereikten, indien 'er geen Saraceenen kwamen, die de Boekeryen gebruikten om de Kachels te stooken; geen Monniken, die een gedeelte uit verkeerden Godsdienstyver verbrandden, terwyl zy de overige door onkunde lieten verslingeren; zal men korte uittrekzels maaken van het aangelegenste, en het beste herdrukken, en al de rest aan 't stof en de wormen ten beste geeven.
Wanneer onze Naakomelingschap gelukkiger is met haar Uittrekzel maaken, dan wy tot nog geweest zyn, zal dezelve van alles voordeel haalen, zonder met iets belast te weezen. Een kloek verstand zal, uit honderd Boekdeelen in Folio, het weezenlyke in één deel in Octavo brengen; en, door dit middel, zal men die honderd Boekdeelen kunnen missen.
Men heeft het zeer gelaaden op de Uittrekzel-maakers; hun tot den rang van werklieden vernederd, voor Pakkendraagers in 't gemeenebest der Letteren gescholden, en men moet toestemmen, dat de meeste, in de zestiende en de zeventiende Eeuwe, dien naam verdienden.
Zo lang de Opstellers van korte begrippen alleen gezonde Menschen zyn die tegen 't zitten kunnen, die vlyt en
| |
| |
geduld, een vast geheugen een goede oogen hebben, die wel onthouden wat men gedagt heeft, maar zelve nimmer denken, die veel spys eeten, doch wier maag noit recht verteert; zullen wy de dwaalingen nauwkeurig uitgeschreeven, het oude herhaald, en twyfelagtige of gemeene gedagten op nieuw papier vinden.
Maar, indien, gelyk wy rede schynen te hebben om te verhoopen van de vorderingen, die 't gezond verstand, in onze eeuwe gemaakt heeft, indien 'er, zeg ik, eenige weldenkende en wysgeerige Verstanden gevonden worden, die zich de moeite willen getroosten om in één lichaam te verzamelen alle de weezenlyke en bondige kundigheden, in elke weetenschap opgedaan, dan spreekt het van zelve, dat de overvloed van Boeken niemand zal belemmeren, dan die 'er zich mede wil bezwaaren. Wy hebben reeds eenige Boeken van deezen stempel.
De Algemeene Geschiedenis van een Koningryk, wanneer dezelve naar eisch is opgesteld, maakt eene menigte van gedenkschriften, verhaalen, vertellingen en byzondere geschiedenissen, onnoodig; ik zeg onnoodig voor een groot getal der Leezeren: want schoon van duizend Persoonen, die zich op een geschiedenis toeleggen, 'er nauwlyks één is die wil schryven, of dezelve in de geringste byzonderheden nagaan, behoort men voor dit klein getal ten minsten eenige exemplaaren van die byzondere Boeken te bewaaren: en de vermindering van derzelver vertier brengt dezelve vry natuurlyk in dien toestand.
Voor dat rapin thoyras, om dit met een voorbeeld op te helderen, geschreeven hadt, kon men geene volkome Geschiedenis van Engeland hebben, dan in zestig of tachtig boeken van verscheide Schryvers, die altoos te veel of te weinig zeiden, en op welken men niet kon afgaan, zonder hunne Schriften, met tachtig anderen te vergelyken. Zyn 'er tegenwoordig veel Leezers, die kunnen zeggen, dat het Werk van rapin hun niet genoegzaam is? Men hebbe het derhalven, voor geen veel gewaagde wonderspreuk te houden, te beweeren dat wel gemaakte korte opstellen, het getal der Boeken, wel verre van te vermeerderen, doen verminderen.
Dit is het eenig middel om die waterlooten af te snyden, welke de Weetenschappen, als een groote boom, aan alle zyden uitschieten, en nutteloos sappen verspillen, geschikt om smaaklyke vrugten voort te brengen, als zy den loop neemen in vrugt geevende takken.
Wy hebben, over alle onderwerpen, eene groote menigte
| |
| |
denkbeelden en kundigheden; doch hier en daar verspreid en dikwyls verdonkerd, door de zamenvoeging van valsche en verkeerde. Het zal veel nutter weezen zich te bevlytigen, om dit Goud te scheiden, en 'er een gedaante aan te geeven, die het ten gemaklyken en algemeenen gebruik maakt, dan, met groote kosten, eene nieuwe Myn te zocken.
Dus denk ik, wat gy ook moogt zeggen, dat wy nog niet genoeg korte begrippen hebben, en dat, de tegenwoordige toestand der Letteren in aanmerking genomen zynde, de vermenigvuldiging daar van, een der heilzaamste dingen is, die wy kunnen wenschen.
Elke Weetenschap heeft haare onderscheide tydperken, die eene byzondere wyze van beoefening vorderen. In den aanvang moet dezelve noodwendig stukswyze beoefend worden; verstanden van verschillenden aart behooren het werk onder elkander te verdeelen; de stukken uit verschillende oogpunten te beschouwen, en al hunne aandagt te vestigen, op 't geen hun ten deel viel. Door dit middel ontsnapt 'er niets, door dit middel gaat 'er niets verlooren.
Dit gedaan zynde moet het werk van elk, eenigen tyd, voor 't oog des Gemeens ten toon staan: want deeze Opperregter vonnist eerst, zonder te onderzoeken; maar trekt vervolgens dit vonnis weder in, en spreekt een tweede vonnis uit, waar van geen beroepen is.
Dit laatste vonnis, den waaren prys gesteld hebbende op het Werk van ieder Schryver, is het eindelyk tyd om die verspreide deelen te verzamelen, byéén te voegen, en elk zyne plaats te geeven; met één woord, 't is dan de tyd, dat een bekwaam Bouwkunstenaar die bouwstoffen bezigt, en het geheele gebouw oprigt, indien de Menschen zich immer kunnen vleien, met de hoope van het zo verre te zullen brengen.
Ik zeg niet dat dit stand moet grypen in alle Weetenschappen; maar wy beleeven eene eeuwe, waar in men reeds zo veel, en zo goed geschreeven heeft, dat, indien ik my niet bedriege, de tyd gekomen is, om uitsteekende Verzamelingen te vervaardigen. Dit, myn Heer, ik herhaal het, dit is 't eenige middel om de ongelegenheden, die uit de menigte van Boeken, reeds in 't licht gegeeven, kunnen ontstaan, voor te komen, of af te weeren; dan het schynt my toe, gy wilt nog beletten, dat men ze in het toekomende vermenigvuldige; en zorge draagen, dat 'er geene dan goede Werken het licht zien.
Wanneer het mogelyk ware, door het bepaalen van de Drukpers, de Hervorming alleen te laaten werken omtrent slegte Boeken, misschien zoudt gy gelyk hebben, om daar in
| |
| |
het gezag der Overheid te gebruiken; doch dit Ontwerp zal noit meer dan een schoone harssenschim worden.
Men heeft rede om het drukken van elk Boek, 't welk rechtstreeks de beginzels, op welke het geluk des Burgerstaats gebouwd is, aantast, te verbieden; doch, buiten dit geval, is het dwingend Gezag in het Gemeenebest der Letteren zo verderflyk, dat de schaduw daar van alleen genoegzaam is, om de Geesten te doen kwynen, en verslagenheid aan te jaagen.
'Er zyn ongelukkig maar al te weinigen, die zich een recht denkbeeld vormen van 't Gemeenebest der Letteren: de meesten gebruiken die benaaming, als eene soort van aartige leenspreuk, gebruiklyk om de Geleerden in 't algemeen aan te duiden.
Zy weeten niet, dat de Geleerden, in hun smaak, in hunne bezigheden, in het oogmerk waar toe hunne poogingen zich uitstrekken, eene menigte van zeer in 't oog loopende overeenkomsten hebben, die hun onderling aan elkander verbinden, en tot eene byzondere Maatschappy maaken, verspreid in verscheide Burgerstaaten.
Zy weeten niet, dat 'er eene geduurige Verstandhouding plaats heeft, tusschen de onderscheide Leden; dat 'er verscheide rangen en staaten zyn; dat 'er eene soort van ondergeschiktheid stand grypt; dat 'er een bestuur is, dat 'er wetten, straffen en belooningen gevonden worden.
Maar zy bedriegen zich bovenal, (en deeze dwaaling is dikwyls voor de Letteren zeer nadeelig geweest,) wanneer zy zich verbeelden, dat dit bestuur, en die ondergeschiktheid, eenige overeenkomst heeft met het bestuur en de ondergeschiktheid in de Burgerlyke Maatschappy, en dat de een met de andere kan veréénigd worden.
De Verstandigen alleen zyn Leden van het Gemeenebest der Letteren; hun oogmerk is het ontdekken der Waarheid; de Rede is hun wapentuig; Roem en agting te verwerven, de prikkel die hun aandryft; het wel onderrigt Gemeen is Regter; toejuiching strekt tot loon, berisping of vergetelnis tot straffe.
Dit alles heeft niets gemeens met de Burgerlyke Maatschappy, die, vergenoegd met de uitwendige daaden der Menschen te regelen, niet doordringt tot het beginzel waar uit ze voortkomen. De dwang, daar noodzaaklyk om dit oogmerk te bereiken, wordt eene ondraaglyke dwinglandy, als men dien wil stellen, in de plaats van Baarblyklykheid en Smaak, de eenige Regters, die het Ryk der Letteren kan erkennen.
Naardemaal dan die twee Werelden, als ik my dus mag uit- | |
| |
drukken, van eene zo gansch verschillende natuure zyn, door zo tegen elkander overgestelde Wetten en Beginzelen bestuurd worden, is het eene zeer groove dwaaling, zo onmengbaare zaaken te willen veréénigen, door, volgens de regelen, die in de eene goedgekeurd worden, de zaaken in de andere te willen behandelen.
Het is even of men dievery en moord wilde voorkomen, door Punt- of Hekeldichten tegen de Roovers en Moordenaars te maaken. 't Is den Spanjaarden nagevolgd, die, volgens het Kerklyk Regt, de Volken, in America ontdekt, beoordeelen.
De Vorst, die gezegd heeft, ‘Ik wil niet dat het Vernuft in myne Landen gebonden worde’! heeft door dit woord getoond, dat hy waardig was over redelyke weezens het gebied te voeren, en Lessen aan de meeste Vorsten te geeven. En ik weet, daar en tegen, niets belachlyker, dan de Vaststelling van een Parlement, 't welk wilde beletten, dat aristoteles zou gelyk gehad hebben.
Ik kant 'er my niet tegen, dat men, in de Geleerde Wereld, eene Hervorming invoere, ik zou my met u verheugen, indien het Burgerlyk Staatsbestuur den doorbreekenden vloed van slegte Boeken, waar over gy zo zeer klaagt, ware het mogelyk, stuitte. Want, met uitsluiting van alle middelen van gezag, die zich niet kunnen veréénigen met het bestuur van 't Gemeenebest der Letteren, heb ik reeds aangeduid dat 'er andere middelen voorhanden zyn, die met vrugt zouden kunnen worden aangewend.
Indien het Gemeen de Regter is der Schryveren, kan men dien Regter overhaalen om zyne aandagt en strengheid, in 't waarneemen zyns ampts, te verdubbelen. 'Er moeten Persoonen zyn, gelast om voor die Regtbank alle misdryven, tegen 't gezond Verstand en den goeden Smaak begaan, aan te kondigen, het geding der strafschuldigen op te maaken, en hun straf zigtbaarder en voorbeeldlyker te doen worden.
Deeze Aanklaagers zyn de Oordeelkundigen; Menschen, zo noodig in 't Gemeenebest der Letteren, als de Toezienders en Uitvoerders der straffen in den Burgestaat, en die daarenboven, met die Amptenaaren, deeze overeenkomst hebben, dat de diensten, welke zy het Gemeen doen, hun beloond worden, door den haat van byzondere Persoonen.
Het Gemeen zou, zonder hun, dikwyls niet duidelyk genoeg zien: hunne misslagen zelfs zyn 't zelve nuttig om wel te oordeelen, gelegenheid geevende tot onderzoek. Zonder hun zouden de beslissingen van 't Gemeen, geen staatlykheids genoeg hebben; de smaak van 't zelve zou verbasteren, en
| |
| |
't zou, met den tyd, medepligtig worden aan de misslagen, die het moet veroordeelen.
Indien eenige Geleerden bescherming behoeven, 't zyn boven al de Oordeelkundigen. Niets is gevaarlyker dan dit beroep voor die het beoefenen: de minste wonde, een' Schryver toegebragt, dunkt hem een vermeeten aanval; hy vervult de geheele Wereld met zyne schreeuwende klagten; zyn buitenspoorig smertvertoon regtvaardigt hem by veelen, die niet verder zien. Ik erken het valt sinertlyk in 't oog der Wereld berispt te worden; maar heeft de Oordeelkundige ongelyk, het Gemeen, beter onderrigt, zal niet in twyfel hangen, om, zonder uitstel, den Schryver regt te doen; heeft hy gelyk, de Schryver heeft niemand dan zich zelven te beschuldigen.
Men laate dan schryven en drukken, wie 'er lust toe heeft; doch men schenke desgelyks vryheid aan de Oordeelkunde, om over alle voortbrengzels der penne en der Drukpersse, goede en kwaade, te oordeelen, en dit gestreeken vonnis aan den dag te brengen. De Letter-Oorlogen, tot welke die vryheid gelegenheid zal geeven, moeten als geen groot bezwaar worden aangemerkt; de gevolgen daar van zullen dikwyls ten voordeele van de Waarheid uitloopen. |
|